Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Huisvestingswet

 

Artikel 91
1
Artikel 4, tweede lid, tweede volzin, is niet van toepassing op overeenkomsten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, voor zover zij zijn totstandgekomen voor het tijdstip van in werking treden van de desbetreffende bepaling. Uiterlijk drie maanden na dat tijdstip verstrekken burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad een overzicht van voor de gemeente verbindende overeenkomsten waarop het bepaalde in de vorige volzin van toepassing is, en van de wijze waarop zij voornemens zijn te bevorderen dat die overeenkomsten worden aangevuld met een bepaling als bedoeld in artikel 4, tweede lid, tweede volzin.
2
Een vergunning, voor het tijdstip van in werking treden van hoofdstuk II van deze wet verleend op grond van artikel 1, eerste lid, van de Woonruimtewet 1947 (Stb. H 291), wordt gelijkgesteld met een huisvestingsvergunning.
3
Een woonruimte of gebouw of gedeelte daarvan, op het tijdstip van in werking treden van hoofdstuk IV van deze wet gevorderd op grond van artikel 7, eerste lid, van de Woonruimtewet 1947 (Stb. H 291), wordt gelijkgesteld met een woonruimte of gebouw of gedeelte daarvan, gevorderd op grond van artikel 40, met dien verstande dat in plaats van de artikelen 46 tot en met 51 de artikelen 13 en 14 van de Woonruimtewet 1947 (Stb. H 291) van toepassing blijven. Een vordering als bedoeld in de eerste volzin, die voor onbepaalde tijd is gedaan, wordt gelijkgesteld met een vordering, gedaan op het tijdstip van in werking treden van hoofdstuk IV van deze wet voor een tijdsduur van tien jaar. Een vordering als bedoeld in de eerste volzin, die voor bepaalde tijd is gedaan, eindigt op het tijdstip dat in het besluit tot vordering is bepaald.
4
Een vergunning, voor het tijdstip van in werking treden van hoofdstuk III van deze wet verleend krachtens artikel 56 of 56a van de Woningwet 1962 (Stb. 1964, 222), wordt voor zover nodig gelijkgesteld met een vergunning, verleend ingevolge artikel 30, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 33.
5
Aanvragen om vergunning, ingediend voor het in werking treden van de desbetreffende hoofdstukken van deze wet, worden voor zover nodig behandeld volgens het voordien geldende recht.
6
Artikel 86 is niet van toepassing op woningen en gebouwen waarvan de wederrechtelijke ingebruikneming heeft plaatsgevonden voor het tijdstip waarop dat artikel in werking treedt.
7
In hetgeen overigens met het oog op het in werking treden van deze wet regeling behoeft, wordt voorzien bij algemene maatregel van bestuur.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •