Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Noodwet Geneeskundigen

 

Wet van 23 april 1971, houdende regeling met betrekking tot de geneeskundige, tandheelkundige, verloskundige en farmaceutische voorziening ten behoeve van de bevolking voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden nieuwe regelen te stellen met betrekking tot de geneeskundige, tandheelkundige, verloskundige en farmaceutische voorziening ten behoeve van de bevolking;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1
1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
a
Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
b
bevoegd gezag: de Directeur-Generaal van de Volksgezondheid, of, voor zover krachtens artikel 5, eerste lid, een andere autoriteit is aangewezen, deze autoriteit;
c
geneeskundige: degene, ten aanzien van wie geen grond tot weigering van inschrijving in het desbetreffende overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Stb. 1993, 655) ingestelde register als onderscheidenlijk arts, tandarts, apotheker of verloskundige van toepassing is;
d
inwoner van Nederland: degene, die als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven of behoort te zijn ingeschreven.
2
Voor de toepassing van het eerste lid, onder c, blijft het bepaalde in artikel 8, vijfde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg buiten toepassing.

Artikel 2
1
Bij ministeriële regeling kan ten aanzien van personen, die geen geneeskundige zijn doch de opleiding daartoe gedeeltelijk hebben gevolgd, worden bepaald, dat zij, voor zover zij behoren tot in de regeling aangewezen categorieën, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde met geneeskundigen gelijkstaan.
2
De personen, die krachtens toepassing van het eerste lid met geneeskundigen gelijkstaan, zijn verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene, wat hun bij de nakoming van de in dat lid bedoelde verplichtingen als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te hunner kennis is gekomen of waarvan zij het vertrouwelijk karakter moesten begrijpen.

Artikel 2a
De geneeskundigen die niet ingeschreven staan in het desbetreffende overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg ingestelde register, worden voor de toepassing van in andere wetten opgenomen bepalingen, betrekking hebbende op degenen die in dat register ingeschreven staan, gelijkgesteld met degenen die in dat register ingeschreven staan voor zover zulks noodzakelijk is ter nakoming van de hun krachtens deze wet opgelegde verplichtingen.

Artikel 3
1
Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, één of meer van de paragrafen van hoofdstuk II van deze wet in werking worden gesteld.
2
Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde paragrafen.
3
Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de paragrafen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4
Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de paragrafen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 4 [Vervallen per 01-05-1997]

Artikel 5
1
Onze Minister kan autoriteiten aanwijzen, die, elk voor zover zulks in zijn besluit is bepaald, in de plaats van de Directeur- Generaal van de Volksgezondheid optreden als bevoegd gezag.
2
De Directeur-Generaal en elk der krachtens het eerste lid aangewezen autoriteiten worden in hun hoedanigheid van bevoegd gezag bijgestaan door een commissie van advies, waarvan de voorzitter, de overige leden en de secretaris door Onze Minister worden benoemd, geschorst en ontslagen. In de commissie van advies hebben in ieder geval zitting een of meer leden, te benoemen op aanbeveling van de door Ons aangewezen organisaties van geneeskundigen.
3
Van een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 6
Het bevoegd gezag oefent de aan dit gezag bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de door Onze Minister in overeenstemming met het gevoelen van de Raad van Ministers gestelde regelen en van de door Onze Minister gegeven aanwijzingen.

Artikel 7
Bij algemene maatregel van bestuur worden de autoriteiten aangewezen, die, zolang de verbinding tussen Onze Minister en enig gebied verbroken is, in dat gebied met inachtneming van de bij de maatregel gestelde regelen de bij de artikelen 8 en 9 aan Onze Minister toegekende bevoegdheden uitoefenen.

Hoofdstuk II. Bepalingen voor buitengewone omstandigheden
1
Uitoefening van de praktijk

Artikel 8
1
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald, dat het geneeskundigen in het algemeen, dan wel dat het geneeskundigen, behorende tot bij de regeling aangewezen categorieën, verboden is zonder vergunning van het bevoegd gezag:
a
de uitoefening van de praktijk geheel of voor een deel te staken;
b
zich ter uitoefening van de praktijk te vestigen;
c
bij ontstentenis of afwezigheid van een geneeskundige diens praktijk langer dan een week waar te nemen.
2
Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.
2
Beperking van het beëindigen en aangaan van rechtsbetrekkingen

Artikel 9
1
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald, dat het geneeskundigen in het algemeen, dan wel dat het geneeskundigen, behorende tot bij de regeling aangewezen categorieën, verboden is zonder vergunning van het bevoegd gezag een rechtsbetrekking, strekkende tot de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden in dienst van of voor een ander:
a
te beëindigen;
b
aan te gaan.
2
Een krachtens het eerste lid, onder a, gesteld verbod geldt mede voor de wederpartij.
3
Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 10
Indien een rechtsbetrekking door één der partijen is beëindigd in strijd met een krachtens artikel 9, eerste lid, onder a , gesteld verbod of met een voorschrift, verbonden aan een krachtens dat lid verleende vergunning, kan de wederpartij gedurende zes maanden de nietigheid der beëindiging inroepen.

Artikel 11
1
Het is zowel de geneeskundige als de wederpartij verboden een rechtsbetrekking, aangegaan in strijd met een krachtens artikel 9, eerste lid, onder b , gesteld verbod of met een voorschrift, verbonden aan een krachtens dat lid verleende vergunning, te laten voortduren.
2
Ten aanzien van het beëindigen van zodanige rechtsbetrekking geldt een krachtens artikel 9, eerste lid, onder a , gesteld verbod niet.
3
De persoon, die zodanige rechtsbetrekking met de geneeskundige heeft aangegaan, is verplicht van de beëindiging van de rechtsbetrekking onverwijld aan het bevoegd gezag schriftelijk mededeling te doen.

Artikel 12
3
Opleggen van verplichtingen

Artikel 13
1
Het bevoegd gezag kan aan geneeskundigen, die Nederlander dan wel inwoner van Nederland zijn, met uitzondering van de Nederlanders, woonachtig in de Nederlandse Antillen of Aruba, de verplichting opleggen:
a
in een daartoe aangewezen gebied, al dan niet van een bepaalde plaats uit, de praktijk uit te oefenen;
b
bij ontstentenis of afwezigheid van een geneeskundige diens praktijk, geheel of voor een deel en al dan niet van een bepaalde plaats uit, waar te nemen;
c
anderszins alle of een deel van zijn beroepswerkzaamheden, al dan niet van een bepaalde plaats uit en al dan niet in dienst van of voor een ander, te verrichten;
d
daartoe aangewezen werkzaamheden, welke niet behoren tot de beroepswerkzaamheden van een geneeskundige, in het belang van de geneeskundige, tandheelkundige, verloskundige of farmaceutische voorziening, al dan niet in dienst van of voor een ander, te verrichten;
e
daartoe aangewezen werkzaamheden, bestaande in het volgen van een opleiding op geneeskundig, tandheelkundig, verloskundig of farmaceutisch gebied, bij een ander te verrichten.
2
Het in het eerste lid, onder d en e, bepaalde geldt niet ten aanzien van verloskundigen.
3
Een beschikking krachtens het eerste lid bevat een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de opgelegde verplichting, alsmede van de plaats en tijd van aanvang en, indien mogelijk, van de waarschijnlijke duur van de werkzaamheden, welke uit de opgelegde verplichting voortvloeien. In voorkomend geval wijst zij voorts de natuurlijke of rechtspersoon aan, in wiens dienst dan wel voor of bij wie de werkzaamheden moeten worden verricht, en geeft zij daarbij aan in welke verhouding de geneeskundige tot die persoon zal staan.
4
De verplichtingen, die krachtens het eerste lid worden opgelegd, kunnen niet strekken tot het verrichten van werkzaamheden op plaatsen buiten Nederland.
5
De geneeskundige, die ten tijde van de oplegging der verplichting een rechtsbetrekking heeft, strekkende tot de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheden in dienst van of voor een ander of tot het verrichten van andere werkzaamheden dan de beroepswerkzaamheden van een geneeskundige in dienst van een ander, is verplicht binnen driemaal vierentwintig uur aan zijn wederpartij mededeling te doen van de hem opgelegde verplichting.

Artikel 14
De verplichtingen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, kunnen niet worden opgelegd aan geneeskundigen, die:
a
ingevolge een overeenkomst met een andere mogendheid of met een volkenrechtelijke organisatie van oplegging van zodanige verplichtingen uitgesloten zijn, of
b
behoren tot bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen categorieën of krachtens zodanige maatregel daartoe zijn aangewezen.

Artikel 15
De overeenkomstig artikel 13, derde lid, aangewezen persoon is verplicht de geneeskundige de werkzaamheden, welke uit de opgelegde verplichting voortvloeien, te laten verrichten.

Artikel 16
1
Te rekenen van de dag, waarop een geneeskundige, aan wie krachtens artikel 13, eerste lid, de verplichting is opgelegd werkzaamheden als bedoeld in dat lid te verrichten in dienst van dan wel voor of bij een ander, deze werkzaamheden verricht, bestaat tussen die geneeskundige en degene, in wiens dienst dan wel voor of bij wie de werkzaamheden moeten worden verricht een rechtsbetrekking, die voor de toepassing van wettelijke voorschriften geacht wordt een rechtsbetrekking te zijn uit een ter zake van een verhouding als aangegeven krachtens artikel 13, derde lid, aangegane overeenkomst.
2
De inhoud van de rechtsbetrekking is zoveel mogelijk gelijk aan de wettelijk geoorloofde inhoud van rechtsbetrekkingen uit ter zake gebruikelijke overeenkomsten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen daaromtrent nadere regelen worden gesteld. Partijen bij de rechtsbetrekking zijn bevoegd gezamenlijk haar inhoud nader vast te stellen. Op verzoek van de meest gerede partij geschiedt de nadere vaststelling door het bevoegd gezag.
3
De rechtsbetrekking kan door partijen niet worden bëeindigd. Zij neemt van rechtswege een einde, zodra de geneeskundige van de opgelegde verplichting is ontslagen, of gaat behoren tot een der in artikel 14 bedoelde categorieën.

Artikel 17
1
Zolang een geneeskundige door het voldoen aan een hem krachtens artikel 13, eerste lid, opgelegde verplichting verhinderd is te voldoen aan de verplichtingen, welke op hem krachtens een bestaande rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 13, vijfde lid, rusten, is deze rechtsbetrekking geschorst, doch kan zij door partijen niet worden beëindigd zonder vergunning van het bevoegd gezag.
2
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de gevolgen van de schorsing voor de rechten en verplichtingen uit zodanige rechtsbetrekking.
3
Een vergunning als in het eerste lid bedoeld kan onder beperkingen worden verleend. Aan zodanige vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.
4
Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18
1
Aan een geneeskundige, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, wordt voor de tijd, gedurende welke hij door het voldoen aan een hem krachtens artikel 13, eerste lid, opgelegde verplichting verhinderd is zijn bestaande dienstbetrekking te vervullen, in die dienstbetrekking verlof verleend. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regelen gesteld.
2
De voordracht tot een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid bedoeld wordt Ons gedaan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken, tezamen met Onze Minister en met Onze Ministers, wie het mede aangaat.

Artikel 19
1
Het bevoegd gezag kan een geneeskundige van een hem krachtens artikel 13, eerste lid, opgelegde verplichting te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de geneeskundige of van de overeenkomstig het derde lid van dat artikel aangewezen persoon, ontslaan.
2
Artikel 13, vijfde lid, is met betrekking tot het ontslag van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20
1
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald, dat het geneeskundigen, aan wie ingevolge artikel 13, eerste lid, een verplichting kan worden opgelegd, verboden is het land te verlaten zonder door hem verleende vergunning.
2
Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.
4
Opheffing van wettelijke belemmeringen

Artikel 21
1
Onze Minister kan bij regeling onderscheidenlijk bij beschikking, ten aanzien van ondernemingen die werkzaam zijn op het gebied van de geneeskundige of farmaceutische voorziening en die hetzij behoren tot bij de regeling aangewezen categorieën, hetzij bij de beschikking afzonderlijk zijn aangewezen, vrijstelling, onderscheidenlijk ontheffing verlenen van verplichtingen en verboden, gesteld bij of krachtens wettelijke voorschriften ter zake van het tegengaan van gevaar, schade en hinder, teweeggebracht door inrichtingen.
2
Onze Minister kan bij regeling onderscheidenlijk bij beschikking, ten aanzien van ondernemingen die werkzaam zijn op het gebied van de geneeskundige of farmaceutische voorziening en die hetzij behoren tot bij de regeling aangewezen categorieën, hetzij bij de beschikking afzonderlijk zijn aangewezen, vrijstelling, onderscheidenlijk ontheffing verlenen van verplichtingen en verboden, gesteld bij of krachtens wettelijke voorschriften ter zake van de beperking van de arbeidsduur en van de veiligheid en de hygiëne bij de arbeid.
3
Een vrijstelling of ontheffing kan onder beperkingen, alsmede voorwaardelijk worden verleend; zij kan te allen tijde worden ingetrokken. Indien een vrijstelling of ontheffing voorwaardelijk is verleend, geldt zij slechts voor zover de gestelde voorwaarden worden nageleefd.

Hoofdstuk III. Vergoedingen en sociale voorzieningen

Artikel 22
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent het ten laste van de staat:
a
toekennen, voor zover nodig, van een vergoeding aan een geneeskundige in verband met een hem krachtens artikel 13, eerste lid, opgelegde verplichting;
b
treffen, voor zover nodig, van voorzieningen bij ziekte, ongeval, invaliditeit en overlijden, verband houdende met het nakomen van een krachtens artikel 13, eerste lid, aan een geneeskundige opgelegde verplichting.

Hoofdstuk IV. Voorziening tegen beschikkingen

Artikel 23
In afwijking van artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt een bezwaarschrift tegen een besluit van Onze Minister of Onze Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid ingediend bij het bevoegd gezag.

Artikel 24 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 25
1
Op een ingekomen bezwaarschrift, gericht tegen een beschikking van het bevoegd gezag, neemt dit, zo het terstond de aangevoerde bezwaren gegrond acht, zo spoedig mogelijk een beslissing.
2
Indien het bevoegd gezag niet terstond de aangevoerde bezwaren gegrond acht, brengt dit het bezwaarschrift onverwijld ter kennis van de in artikel 5, tweede lid, bedoelde commissie. Deze brengt zo spoedig mogelijk advies uit.
3
Indien het bevoegd gezag zich met het door de commissie uitgebrachte advies kan verenigen, neemt het zo spoedig mogelijk dienovereenkomstig een beslissing.
4
Indien het bevoegd gezag zich met het door de commissie uitgebrachte advies niet kan verenigen, doet dit het bezwaarschrift, tezamen met dat advies en zijn oordeel ter zake, onverwijld aan Onze Minister toekomen. Onze Minister neemt zo spoedig mogelijk een beslissing.

Artikel 26
Een bezwaarschrift, gericht tegen een beschikking van Onze Minister of van Onze Minister van Sociale Zaken, wordt onverwijld ter kennis van de in artikel 5, tweede lid, bedoelde commissie gebracht. Deze brengt zo spoedig mogelijk advies uit.

Artikel 27 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 28
1
Een door Onze Minister of Onze Minister van Sociale Zaken genomen beslissing wordt aan het bevoegd gezag medegedeeld.
2
Voordat een advies als bedoeld in artikel 25, tweede lid, of artikel 26, wordt uitgebracht, hoort de in artikel 5, tweede lid, bedoelde commissie zo mogelijk de belanghebbende.

Hoofdstuk V. Registratie

Artikel 29 [Vervallen per 01-09-2001]

Artikel 29a [Vervallen per 01-09-2001]

Hoofdstuk VI. Ambtelijke bevoegdheden

Artikel 30
Het bevoegd gezag kan personen oproepen om voor hem of voor door hem daarbij aangewezen ambtenaren te verschijnen:
a
tot het geven van inlichtingen, die naar zijn redelijk oordeel in het belang van de uitvoering van deze wet nodig zijn;
b
tot het overleggen van bescheiden, waarvan raadpleging naar zijn redelijk oordeel in het belang van de uitvoering van deze wet nodig is;
c
tot het ondergaan van een onderzoek naar hun geschiktheid voor het verrichten van werkzaamheden ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 3.

Artikel 31
1
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2
De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
3
De in het eerste lid bedoelde ambtenaren beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
4
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 31a
1
Onze Minister wijst ambtenaren aan die belast zijn met het inwinnen van gegevens in het belang van de uitvoering van deze wet.
2
De artikelen 5:15 tot en met 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren.
3
De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 32
1
Ieder die krachtens artikel 30 is opgeroepen, is verplicht ter plaatse en ten tijde, bij de oproeping aangewezen, te verschijnen en desverlangd de in dat artikel, onder a tot en met c, bedoelde medewerking te verlenen. De verstrekking van de in dat artikel bedoelde inlichtingen dient volledig en naar waarheid te geschieden.
2
Het bevoegd gezag is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de in het eerste lid gestelde verplichtingen.
3
Artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk VII. Verdere bepalingen

Artikel 33 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 34
Indien naar het oordeel van het betrokken bevoegd gezag de geboden spoed of buitengewone omstandigheden zulks vereisen, kan de bekendmaking van besluiten geschieden op een andere wijze dan op grond van de artikelen 3:41 en 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht is vereist. Deze bekendmaking wordt vervolgens zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.

Artikel 35
1
Indien door een besluit als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van deze wet dan wel bij een besluit als bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, en 8, tweede lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, de werking van een of meer der paragrafen 1 tot en met 3 van hoofdstuk II wordt beëindigd, kan bij dat besluit worden bepaald, dat met betrekking tot geneeskundigen en rechtsbetrekkingen, de krachtens die paragrafen genomen maatregelen en het bij en krachtens die paragrafen bepaalde gedurende een bij dat besluit vast te stellen tijd van toepassing blijven.
2
Indien door een besluit als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van deze wet dan wel bij een besluit als bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, en 8, tweede lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, de werking van paragraaf 4 van hoofdstuk II wordt beëindigd, kan bij dat besluit met betrekking tot, op grond van die paragraaf verleende, van kracht zijnde vrijstellingen en ontheffingen worden bepaald, dat deze te hunnen aanzien gedurende een bij dat besluit vast te stellen tijd van toepassing blijven.

Artikel 36
Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 37
1
Het bij of krachtens artikel 8, eerste lid, 9, eerste lid, en 13, eerste lid, bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van:
a
de leden van de Hoge Colleges van Staat, Onze Ministers, de Staatssecretarissen en de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast;
b
de leden van provinciale staten en van gemeenteraden;
c
degenen, die in werkelijke militaire dienst zijn of in militaire dienst opgeroepen zijn;
d
bekleders van een geestelijk ambt of diegenen die een opleiding tot een zodanig ambt volgen;
e
degenen, die bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen openbare ambten bekleden.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld ter nadere bepaling van de in het eerste lid, onder d, bedoelde categorie van personen.

Artikel 38
1
Zolang één of meer paragrafen van hoofdstuk II in werking zijn, worden geneeskundigen zo mogelijk niet dan na overleg met het bevoegd gezag, op grond van het bij of krachtens een andere wet bepaalde verplicht tot het verrichten van werkzaamheden in het belang van de militaire of civiele verdediging.
2
Geneeskundigen, die verplicht zijn zodanige werkzaamheden te verrichten, zijn, zolang deze verplichting duurt, van een verplichting, welke hun krachtens artikel 13, eerste lid, is opgelegd, ontheven.
3
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet bij een oproeping in militaire dienst.

Hoofdstuk VIII. Bepalingen van strafrechtelijke aard

Artikel 39
Overtreding van het bij artikel 11, derde lid, 13, vijfde lid,19, tweede lid, 29, derde lid, 29a, eerste en tweede lid, artikel 31a, tweede lid, voor zover het betreft artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 32, eerste lid, bepaalde, alsmede overtreding van het krachtens artikel 36 bepaalde, voor zover zij daarbij is aangeduid als strafbaar feit, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 40
Overtreding van het bij of krachtens artikel 8, eerste of tweede lid, 9, eerste, tweede of derde lid, 11, eerste lid, 13, eerste lid, 15, of 20, eerste of tweede lid, bepaalde, alsmede overtreding van het krachtens artikel 12, tweede lid, bepaalde, voor zover zij daarbij is aangeduid als strafbaar feit, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 41
Opzettelijke overtreding van het krachtens artikel 13, eerste lid, of 20, eerste of tweede lid, bepaalde wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 42
Met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die, nadat hem krachtens artikel 13, eerste lid, een verplichting is opgelegd:
a
opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos zich zelf, anderen of de eigendom van degene, in dienst van wie dan wel voor wie of bij wie hij ter vervulling van de hem opgelegde verplichting werkzaamheden moet verrichten, aan ernstig gevaar blootstelt, dan wel
b
opzettelijk en grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke voor hem uit de hem opgelegde verplichting voortvloeien.

Artikel 43
1
De feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 39 en 40, zijn overtredingen.
2
De feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 41 en 42, zijn misdrijven.

Artikel 44
De voorgaande strafbepalingen zijn mede van toepassing op de Nederlander of de inwoner van Nederland, die een strafbaar feit begaat buiten Nederland.

Artikel 45 [Vervallen per 01-09-1976]

Artikel 46
1
Met het opsporen van de feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, zijn behalve de ambtenaren, aangewezen bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de krachtens artikel 31 aangewezen ambtenaren, voor zover zij door Onze Minister van Justitie daartoe zijn aangewezen.
2
Bij het opsporen van een bij deze wet strafbaar gesteld feit hebben de in het eerste lid bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Hoofdstuk IX. Slotbepalingen

Artikel 47
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 48
De Wet genees- en tandheelkundige voorziening burgerbevolking (Stb. 1939, 802) wordt ingetrokken.

Artikel 49
Deze wet kan worden aangehaald als: Noodwet Geneeskundigen.

Artikel 50
Deze wet treedt, met uitzondering van hoofdstuk II, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 23 april 1971
juliana
Minister van Algemene Zaken, De Minister-President,
DE JONG.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
r
J. H. KRUISINGA.
De Minister van Justitie,
c
H. F. POLAK.
Uitgegeven de vierentwintigste juni 1971.
De Minister van Justitie,
c
H. F. POLAK.