Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Noodwet voedselvoorziening

 

Wet van 12 december 1962, houdende verzekering van de voedselvoorziening in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regelen te stellen, ten einde in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de voedselvoorziening te verzekeren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen

Artikel 1
1
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:
Onze Minister: Onze Minister van Landbouw en Visserij;
landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, bijenhouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen -, teelt van griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur met uitzondering van bosbouw;
produkten:
a
alle voortbrengselen, welke, al dan niet na bewerking of verwerking, kunnen dienen als voedsel voor mens of dier, alsmede de bij bewerking of verwerking van die voortbrengselen verkregen derivaten en afvallen;
b
de niet reeds onder a begrepen, al dan niet bewerkte of verwerkte voortbrengselen van de landbouw en de visserij, alsmede de bij bewerking of verwerking van die voortbrengselen verkregen derivaten en afvallen;
bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66 van de Wet op de bedrijfsorganisatie;
College: College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt mede verstaan onder:
handelaren: tussenpersonen;
visserij: mosselteelt, oesterteelt en viskwekerij.

Hoofdstuk II. Organen

Artikel 2
1
Er is in iedere provincie een voedselcommissaris, die door Ons wordt benoemd en ontslagen.
2
Onze Minister bepaalt het ambtsgebied van de voedselcommissaris, al dan niet in afwijking van het gebied van de desbetreffende provincie.
3
De voedselcommissaris is, tenzij het tegendeel blijkt, onder de bevelen van Onze Minister belast met de uitvoering van de krachtens deze wet vastgestelde regelen.

Artikel 3
Onze Minister kan in door hem te bepalen gebieden voedselcommissarissen aanwijzen, die in die gebieden belast zijn met de uitvoering van krachtens deze wet vastgestelde regelen.

Hoofdstuk III. Buitengewone bevoegdheden

Artikel 4
1
Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor het gehele land of een gedeelte daarvan de artikelen 6 tot en met 14 gezamenlijk of afzonderlijk in werking worden gesteld.
2
Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.
3
Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4
Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 5 [Vervallen per 01-05-1997]

Artikel 6
1
Onze Minister kan regelen vaststellen betreffende een of meer der in het tweede lid van dit artikel genoemde gedragingen.
2
De in het eerste lid bedoelde gedragingen zijn: het telen, kweken, fokken, vangen, broeden, bereiden, vervaardigen, oogsten, voorhanden hebben, in voorraad hebben, bewaren, opslaan, inzamelen, bewerken, verwerken, gebruiken, verbruiken, vervoederen, verpakken, slachten, vervoeren, aanvoeren, veilen, ontvangen, afleveren, te koop aanbieden, kopen en vervreemden van produkten.
3
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald, in welke gevallen Onze Minister regelen, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van ondernemingen, waarin daarbij aan te wijzen bedrijven op het gebied van industrie, handel en ambacht worden uitgeoefend, niet vaststelt dan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel 7
Artikel 8

Artikel 9
Artikel 10

Artikel 11
1
Krachtens de artikelen 6-10 vastgestelde regelen kunnen onder meer de bepaling inhouden, dat bij of krachtens die regelen gegeven voorschriften niet gelden, indien en voorzover vrijstelling of op aanvraag ontheffing of vergunning is verleend.
2
Aan de vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend.
3
De ontheffingen en vergunningen, zomede de restituties, bedoeld in artikel 8, tweede lid, kunnen worden ingetrokken, indien de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.

Artikel 12
Artikel 13

Artikel 14

Hoofdstuk IV. Decentralisatie

Artikel 15
1
Ten aanzien van de uitoefening van bevoegdheden, welke hem toekomen ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet en de Distributiewet, kan Onze Minister de medewerking vorderen van een bestuur van een bedrijfslichaam. Artikel 6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2
Indien de van het bestuur van het bedrijfslichaam gevorderde medewerking bestaat in het stellen van nadere regels bij verordening, behoeft zodanige verordening de goedkeuring van Onze Minister en indien het voorschrift waarbij de medewerking gevorderd is, door Onze Minister is vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, mede van die Minister.
3
Krachtens de verordening genomen besluiten behoeven, voor zover dit bij de vordering van de medewerking, bedoeld in het eerste lid, is bepaald, de goedkeuring van de daarbij aangewezen autoriteit.
4
Regelen, bedoeld in het tweede lid, en nadere regelen, bedoeld in het derde lid, zijn verbindend voor een ieder, voorzover daarbij niet anders is bepaald.
5
Besluiten zonder algemene gelding, tot het nemen waarvan medewerking is gevorderd, kunnen worden genomen ten aanzien van een ieder, voorzover bij die vordering niet anders is bepaald.

Artikel 16
Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel 17
Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende tegemoetkoming in de kosten van de krachtens dit hoofdstuk verleende medewerking.

Artikel 18
Bij algemene maatregel van bestuur wijzen Wij de autoriteiten aan, die onder daarbij vast te stellen regelen in enig gebied de bevoegdheden, welke krachtens deze wet, de Distributiewet, de Hamsterwet, de Vorderingswet, de Prijzennoodwet, de Landbouwwet en de Algemene douanewet aan Onze Minister toekomen, uitoefenen voor zolang in een der in artikel 4, tweede lid, genoemde gevallen de verbinding tussen dat gebied en Onze Minister verbroken is. Ons besluit wordt mede bekend gemaakt in de Staatscourant.

Hoofdstuk V. Beroep

Artikel 19
Tegen een op grond van de artikelen 6, 7, 8, 9, 10 of 29 genomen besluit, kan, behoudens in geval van toepassing van artikel 18, een belanghebbende beroep instellen bij het College.

Artikel 20 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 21
In afwijking van artikel 8:72, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht werkt een vernietiging vanaf het tijdstip, waarop zij wordt uitgesproken.

Hoofdstuk VI. Overige bepalingen

Artikel 22
1
Zolang de artikelen 6-14 in werking zijn, is een ieder verplicht bij het verrichten van gedragingen, genoemd in artikel 6, tweede lid, ten aanzien van de desbetreffende produkten die zorg aan te wenden, welke onder de met betrekking tot de voedselvoorziening bestaande omstandigheden redelijkerwijze kan worden verwacht.
2
Het bepaalde bij het vorige lid is van overeenkomstige toepassing bij het verrichten van gedragingen, in artikel 9, eerste lid, genoemd.

Artikel 23
1
Onze Minister kan ten aanzien van degenen, die een of meer der in artikel 6, tweede lid, en artikel 9, eerste lid, genoemde gedragingen verrichten of plegen te verrichten, regelen vaststellen betreffende het beantwoorden van vragen en verstrekken van gegevens, welke naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn ter voorbereiding of uitvoering van enige krachtens deze wet te nemen of genomen maatregel, aan lichamen, organen of personen, die Onze Minister daartoe heeft aangewezen.
2
Artikel 6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24
1
Ieder, die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde in het bezit dient te zijn van een of meer bescheiden, is verplicht die bescheiden steeds bij zich te hebben bij gedragingen met betrekking tot welke het bezit van zodanige bescheiden verplicht is gesteld.
2
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister of bij besluit van een in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 3 bedoelde voedselcommissaris aangewezen personen.

Artikel 25
Het is verboden ter zake van een aanvraag om een ontheffing, vergunning of restitutie, onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken.

Artikel 26
1
In afwijking van artikel 5 van de Wet op de economische delicten is Onze Minister bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de krachtens de artikelen 6, 9 en 10 vastgestelde verplichtingen.
2
Voor de in bezit genomen produkten wordt als schadeloosstelling toegekend een bedrag, gelijk aan de prijs, onderscheidenlijk vergoeding, welke bij inlevering, onderscheidenlijk terbeschikkinghouding ter nakoming van een krachtens artikel 10 opgelegde verplichting zou zijn uitgekeerd, een en ander verminderd met de op de inbezitneming vallende kosten.

Artikel 27
1
Hetgeen krachtens artikel 8 is verschuldigd, kan, verhoogd met de kosten, vallende op de invordering, door Onze Minister, onderscheidenlijk door de voorzitter van het betrokken bedrijfslichaam bij dwangbevel worden ingevorderd.
2
Geen invordering geschiedt, dan nadat de schuldenaar schriftelijk is aangemaand om binnen een daarbij te stellen termijn van tenminste tien dagen alsnog aan zijn verplichting te voldoen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat het verschuldigde bedrag, voorzover dit binnen de gestelde termijn niet wordt betaald, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel zal worden ingevorderd.
3
Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.
4
Verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wordt ingesteld door dagvaarding van de Staat, onderscheidenlijk het betrokken bedrijfslichaam voor de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk de schuldenaar zijn woonplaats heeft.
5
Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde of derde, die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.
6
Het verzet kan niet worden gegrond op de bewering, dat de verplichting tot het betalen van een geldsom ten onrechte is opgelegd, dat het bedrag van de te betalen geldsom onjuist is vastgesteld of dat de mededeling, dat de verplichting tot het betalen van een geldsom is opgelegd, dan wel een aanmaning tot het betalen van een geldsom niet ontvangen is.

Artikel 28 [Vervallen per 08-03-2000]

Artikel 29
1
Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij door Onze Minister vast te stellen regeling.
2
Een gedraging in strijd met een bepaling in zodanige regeling is een strafbaar feit, voorzover uitdrukkelijk als zodanig aangeduid.

Artikel 30 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 31
Krachtens deze wet vastgestelde regelen treden, tenzij daarbij anders is bepaald, in werking met ingang van de dag na die van hun bekendmaking. Zij kunnen bepalen, dat zij onmiddellijk na hun bekendmaking in werking treden.

Artikel 32
1
Besluiten, door Onze Minister krachtens de artikelen 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 23 en 29 vastgesteld, worden in de Staatscourant bekend gemaakt.
2
Indien het landsbelang dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, kan Onze Minister een besluit, bedoeld in het eerste lid, op andere wijze bekend maken.

Artikel 33
1
Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak.
2
Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.

Artikel 34
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 35
1
Deze wet kan worden aangehaald als: Noodwet voedselvoorziening.
2
Met uitzondering van de artikelen 6-14 treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 12 december 1962.
juliana
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
j
DE QUAY.
De Minister van Landbouw en Visserij a.i.,
g
M. J. VELDKAMP.
De Minister van Justitie,
a
C. W. BEERMAN.
De Minister van Economische Zaken a.i.,
j
ZIJLSTRA.
De Staatssecretaris van Algemene Zaken,
n
SCHMELZER.
Uitgegeven de vijftiende januari 1963.
De Minister van Justitie,
a
C. W. BEERMAN.