Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Onteigeningswet

 

Artikel 42
[1.] Bij de onteigening van verhuurde bedrijfsruimte, als omschreven in artikel 309 lid 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt door de onteigenende partij aan de huurder en de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd schadeloosstelling betaald. Bij de bepaling van de schadeloosstelling wordt rekening gehouden met de kans dat de huurverhouding bij het verstrijken van de geldigheidsduur der overeenkomst zou hebben voortgeduurd.
[2.] Bij de onteigening van een anderszins verhuurde onroerende zaak wordt door de onteigenende partij aan den huurder, wiens huurtijd nog één of meer jaren moet duren, tot schadeloosstelling eene som betaald, gelijkstaande aan den huurprijs van twee jaren.
[3.] Indien nogtans de te velde staande vruchten, of de onkosten welke de huurder aantoont gedurende de laatste twee jaren aan de onroerende zaak te hebben besteed, meer beloopen dan de in het vorige lid bedoelde tweejarige huurprijs, wordt de waarde dier vruchten of het bedrag dier onkosten als schadeloosstelling betaald. Indien de huurder minder dan een jaar huur had, wordt hem de huurprijs van een vol jaar, of de waarde der te velde staande vruchten, zoo die meer beloopt, vergoed.
[4.] Indien de verhuring na terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan den huurder geene schadeloosstelling betaald, maar heeft deze eene vordering tot schadevergoeding tegen den verhuurder, ten ware anders mogt zijn overeengekomen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •