Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Postwet

 

Artikel 5
1
Onze Minister geeft aan de houder van de concessie algemene richtlijnen, welke deze bij de uitvoering van het postvervoer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, gehouden is op te volgen. Artikel 2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op deze richtlijnen. Bij deze richtlijnen kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden toegekend aan het college.
2
Deze richtlijnen hebben slechts betrekking op:
a
het instandhouden van een goede postale dienstverlening;
b
de tariefstructuur, de vaststelling en publicatie van tarieven, het voeren van de boekhouding en de aan te brengen scheiding in de boekhouding, en de wijze van toerekening van kosten;
c
de wijze waarop de houder van de concessie in een daartoe door hem in te stellen afzonderlijk overlegorgaan onder leiding van een door de Minister aan te wijzen onafhankelijk voorzitter met representatieve organisaties van direct belanghebbenden overleg dient te voeren over aangelegenheden van algemene aard en landelijke strekking betreffende het postvervoer;
d
het instellen van een geschillencommissie voor bepaalde groepen gebruikers met betrekking tot de toepassing van de algemene voorwaarden;
e
het verstrekken van informatie aan Onze Minister onderscheidenlijk het college voor een goede uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde of aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen in verband met een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Onverminderd het vorenstaande in dit onderdeel is het college bevoegd te allen tijde inlichtingen te vorderen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. De houder van de concessie is verplicht de gevorderde inlichtingen te geven.
3
De in het tweede lid, onder a, bedoelde richtlijnen bevatten uitgangspunten en maatstaven ten aanzien van:
a
de wijze en mate van dienstverlening;
b
de beveiliging van het postvervoer;
c
de geheimhouding met betrekking tot postzendingen, alsmede genoegzame voorzorgen bij het openen van gesloten postzendingen, als bedoeld in artikel 10;
d
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot postzendingen.
4
Onverminderd het bepaalde bij of krachtens het eerste tot en met het derde lid en het bepaalde in de Mededingingswet, kan Onze Minister aan de houder van de concessie algemene richtlijnen geven met betrekking tot het voorkomen van oneerlijke concurrentie met derden.
5
De richtlijnen bevatten alleen verplichtingen ten aanzien van het door de houder van de concessie te bereiken resultaat en niet ten aanzien van de wijze van bedrijfsvoering om dit resultaat te bereiken.
6
Een besluit betreffende vaststelling of wijziging van de richtlijnen wordt genomen met inachtneming van een bedrijfsmatige en op continuïteit gerichte exploitatie door de houder van de concessie.
7
Een beroep door de houder van de concessie, gedaan krachtens artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur, op de vertrouwelijkheid van aan Onze Minister onderscheidenlijk het college verstrekte informatie als bedoeld in het tweede lid, onder e, is alleen toegestaan indien die informatie redelijkerwijs als vertrouwelijk moet worden aangemerkt.
8
Voorzover noodzakelijk voor de betaalbaarheid van de postale dienstverlening, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, kan bij besluit van Onze Minister voor een bij dat besluit te bepalen periode de ontwikkeling van tarieven worden gereguleerd, waarbij kan worden afgeweken van het bij of krachtens het tweede lid, onderdeel b, bepaalde.
9
De in het eerste en het vierde lid bedoelde algemene richtlijnen worden bekend gemaakt in de Staatscourant.
10
Vier jaren na het van kracht worden van de richtlijnen en vervolgens elke vijf jaar nadien dient Onze Minister de werking van die richtlijnen te hebben geëvalueerd.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN AZ4121, Hoger beroep, AWB 05/729
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    08-12-2006
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Hoger beroep
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    College van Beroep voor het bedrijfsleven
    Postwet Bestuursdwang
  • LJN AE1151, Eerste aanleg - meervoudig, POST 01/2525-SIMO
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    20-03-2002
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Rechtbank Rotterdam
    RECHTBANK TE ROTTERDAM Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: POST 01/2525-SIMO Uitspraak in het geding tussen TNT Post Groep N.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres, gemachtigde mr. H.J. de Ru, advocaat te Amsterdam, en de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, verweerder, gemachtigde mr...
  • LJN AE7898, Eerste aanleg - enkelvoudig, 00/2565 Post
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    07-08-2002
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - enkelvoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Rechtbank Rotterdam
    Bij besluit van 5 april 2000 heeft verweerder, naar aanleiding van een verzoek van eiseressen, TPG een aanwijzing gegeven op grond van artikel 15, tweede lid, van de Postwet. Tegen dit besluit heeft TPG bij brief van 27 april 2000 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 mei 2000 heeft verweerder het besluit van 5 april 2000 gewijzigd...
  •