Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Rijkswet regels betreffende de rechtspositie van enige militair-rechterlijke ambtenaren

 

Rijkswet van 22 januari 1992, houdende regels betreffende de rechtspositie van enige militair-rechterlijke ambtenaren
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de inwerkingtreding van de Wet militaire strafrechtspraak wenselijk is een voorziening te treffen met betrekking tot de rechtspositie van enige militair-rechtelijke ambtenaren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1
1
Aan de leden van de gewone rechterlijke macht en de leden van het openbaar ministerie bij de gewone rechterlijke macht in Nederland en in de Nederlandse Antillen en Aruba die op grond van de Wet van 3 april 1968 (Stb. 180), houdende regeling van de bezoldiging van de militair-rechterlijke ambtenaren, een salarisvermeerdering hebben genoten tot het tijdstip waarop die wet buiten werking treedt, wordt met ingang van dat tijdstip per maand een salarisvermeerdering toegekend, gelijk aan de salarisvermeerdering die de betrokkenen op grond van die wet zouden hebben genoten.
2
Indien de bezoldiging van de in het eerste lid bedoelde personen op of na het tijdstip waarop de in dat lid bedoelde wet buiten werking treedt, wordt verhoogd als gevolg van de aanvaarding van een hoger bezoldigde functie binnen de rechterlijke macht, dan wel als gevolg van een salarisvermeerdering als bedoeld in de artikelen 3 en 5 van de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren (Stb. 1972, 464), wordt het verschil in bezoldiging verrekend met de salarisvermeerdering die deze personen op grond van het eerste lid ontvangen. Deze verrekening geschiedt aldus, dat de laatstbedoelde salarisvermeerdering vervalt indien het verschil gelijk is aan of groter is dan deze salarisvermeerdering en dat de salarisvermeerdering wordt verminderd met het verschil, indien dit kleiner is dan deze salarisvermeerdering.

Artikel 2
De militair-rechterlijke ambtenaren die op grond van artikel 2 van de Wet van 3 april 1968, houdende regeling van de bezoldiging van de militair-rechterlijke ambtenaren, in bezoldiging waren gelijkgesteld met de rechterlijke ambtenaren, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel F, van de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren, blijven in bezoldiging gelijkgesteld met de in dat artikel genoemde rechterlijke ambtenaren, indien en voor zolang zij ingevolge een opvolgende benoeming tot rechterlijke ambtenaar een lagere bezoldiging ontvangen.

Artikel 3
Deze Rijkswet treedt in werking met ingang van de een en dertigste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt wat artikel 1, eerste lid, betreft terug tot en met het tijdstip waarop de Wet van 3 april 1968, houdende regeling van de bezoldiging van de militair-rechterlijke ambtenaren, buiten werking treedt en wat artikel 2 betreft tot en met het tijdstip waarop een opvolgende benoeming als bedoeld in dat artikel heeft plaatsgevonden, indien dat tijdstip is gelegen vóór het tijdstip waarop de Wet van 3 april, houdende regeling van de bezoldiging van de militair-rechterlijke ambtenaren, buiten werking is getreden.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 22 januari 1992
Beatrix
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin
Uitgegeven de zesde februari 1992
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin