Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Vaarplichtwet

 

Artikel 1
Deze wet verstaat onder:
a
"Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
b
"schip":
1
een geen oorlogsschip zijnd zeeschip in de zin van artikel 2, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek alsmede een zodanig zeeschip in aanbouw, dan wel
2
een vissersvaartuig als omschreven onder c, sub 2, van dit artikel;
c
"Nederlands schip":
1
een Nederlands schip in de zin van de artikelen 311 en 312 van het Wetboek van Koophandel of in de zin van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting (Stb. 1992, 541), hetzij
2
een Nederlands vissersvaartuig, dat bedrijfsmatig wordt gebruikt voor de zeevisserij, de kustvisserij of de visserij op het IJsselmeer, een en ander in de zin van de Visserijwet 1963;
d
"zeeman": de kapitein van een schip en ieder die krachtens overeenkomst gehouden is tot werk als schepeling aan boord van een schip;
e
"vaarplicht": de verplichting tot het verrichten van werkzaamheden aan boord of ten behoeve van Nederlandse schepen dan wel Surinaamse zeeschepen in de zin van de artikelen 3 en 5 van het Surinaamsch zeebrievenbesluit 1933, Nederlands Antilliaanse zeeschepen in de zin van de artikelen 3 en 5 van het CuraƧaosch zeebrievenbesluit 1933 of in Suriname of de Nederlandse Antillen thuisbehorende zee- of kustvissersvaartuigen;
f
"vaarplichtige": hij, aan wie ingevolge artikel 2a de vaarplicht is opgelegd, en die noch overeenkomstig het derde lid van artikel 3 van de vaarplicht is vrijgesteld noch daarvan ontslagen overeenkomstig het vierde lid van dat artikel.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •