Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Werkloosheidswet

 

Artikel 62
1
Geen recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk heeft de werknemer, wiens dienstbetrekking met de werkgever reeds was geëindigd voordat de werkgever kwam te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 61, tenzij:
a
een duidelijke samenhang bestaat tussen de omstandigheden die tot het eindigen van de dienstbetrekking leidden en de omstandigheden, die tot die toestand hebben geleid; of
b
de werknemer een recht heeft op betaling van loon, vakantiegeld, vakantiebijslag of andere bedragen als bedoeld in artikel 61, dat geen verband houdt met een toestand als bedoeld in artikel 61 en dat niet geldend kan worden gemaakt uitsluitend wegens die toestand.
2
Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, eindigt het recht op uitkering niet ten aanzien van het aantal uren dat de werknemer voor de in het eerste lid bedoelde werkgever arbeid verricht, tenzij sprake is van onverminderde loonbetaling over die uren. Aan de werknemer die wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid of een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg, wordt het in artikel 20 bedoelde vereiste van beschikbaarheid om arbeid te aanvaarden niet gesteld.
3
De werknemer heeft of de nagelaten betrekkingen hebben geen recht op uitkering indien de aanvraag om een uitkering is ingediend nadat 26 weken zijn verstreken na de dag waarop de werkgever is komen te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 61. Het UWV is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste zin.
4
Indien de werkgever, bedoeld in artikel 61 of artikel 61a, een vaste inrichting heeft op het grondgebied van ten minste één lidstaat van de Europese Unie of een in ten minste één andere lidstaat van de Europese Unie wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger, bestaat slechts recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk indien de werknemer zijn arbeid voor deze werkgever gewoonlijk verricht of verrichtte voor een vaste inrichting van de werkgever in Nederland of een in Nederland wonende of gevestigd vaste vertegenwoordiger van de werkgever.
5
Indien de dienstbetrekking op grond waarvan de werknemer recht heeft op een uitkering is aangevangen in de periode van 26 kalenderweken, bedoeld in artikel 16, tweede lid, wordt bij de overeenkomstige toepassing van artikel 20, eerste lid, onderdelen a en b, het aantal hele kalenderweken in aanmerking genomen dat de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 61, in die periode heeft geduurd.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •