Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet bepalingen van internationaal privaatrecht met betrekking tot zeerecht en binnenvaartrecht

 

Wet van 18 maart 1993, houdende enige bepalingen van internationaal privaatrecht met betrekking tot het zeerecht, het binnenvaartrecht en het luchtrecht
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede in verband met de invoering van boek 8 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, wenselijk is enige bepalingen van internationaal privaatrecht met betrekking tot het zeerecht en het binnenvaartrecht vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1
Onder recht waarnaar in de bepalingen van deze wet wordt verwezen, worden verstaan de volgens dat recht geldende regels, met uitzondering van regels van internationaal privaatrecht.

Artikel 2 [Vervallen per 01-05-2008]

Artikel 3
1
Indien in Nederland in geval van faillissement of van gerechtelijke uitwinning de opbrengst van een teboekstaand schip gerechtelijk moet worden verdeeld, wordt de vraag of, en zo ja, tot welke omvang, een daarbij geldend gemaakte vordering bestaat, beantwoord naar het recht dat die vordering beheerst.
2
Of een vordering als bedoeld in het voorgaande lid bevoorrecht is en welke de omvang, de rangorde en de gevolgen van dat voorrecht zijn, wordt beslist naar het recht van de Staat waar het schip ten tijde van de aanvang van het faillissement of de uitwinning teboek stond. Evenwel wordt bij de bepaling van de rangorde van vorderingen slechts aan die vorderingen voorrang toegekend boven door hypotheek gedekte vorderingen, die ook naar Nederlands recht een zodanige voorrang genieten.
3
Aan een vordering die naar het daarop toepasselijke recht niet op het schip bevoorrecht is, wordt geen voorrang toegekend.

Artikel 4
1
De vraag of een partij bij een overeenkomst tot exploitatie van een schip, of een persoon in haar dienst of anderszins te haren behoeve werkzaam, dan wel een eigenaar van of belanghebbende bij vervoerde of te vervoeren zaken, die buiten overeenkomst wordt aangesproken, zich kan beroepen op een door hemzelf of door een ander in de keten der exploitatie-overeenkomsten gesloten overeenkomst, wordt beantwoord naar het recht dat op de buiten overeenkomst ingestelde vordering van toepassing is.
2
Evenwel wordt in de verhouding tussen twee partijen bij eenzelfde exploitatie-overeenkomst de in het voorgaande lid bedoelde vraag beantwoord naar het recht dat op die overeenkomst van toepassing is.

Artikel 5
1
Bij vervoer van zaken onder cognossement wordt de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden, naast degene die het cognossement ondertekende of voor wie een ander het ondertekende, een derde als vervoerder onder het cognossement verbonden of gerechtigd is, als ook de vraag wie drager is van de uit het cognossement voortvloeiende rechten en verplichtingen jegens de vervoerder, beantwoord naar het recht van de Staat waarin de haven gelegen is, waar uit hoofde van de overeenkomst moet worden gelost, ongeacht een door de partijen bij de vervoerovereenkomst gedane rechtskeuze.
2
Evenwel worden de in het eerste lid bedoelde vragen beantwoord naar het recht van de Staat waarin de haven van inlading gelegen is, voor wat betreft de verplichtingen terzake van het ter beschikking stellen van de overeengekomen zaken, de plaats, de wijze en de duur van de inlading.

Artikel 6
Ongeacht het op de overeenkomst tot vervoer van zaken toepasselijke recht, is het recht van de Staat waarin de haven gelegen is, waar de zaken ter lossing worden aangevoerd van toepassing op de vragen:
a
of, en in hoeverre, de vervoerder een recht van retentie op de zaken heeft, en
b
of, en met welke gevolgen, de vervoerder dan wel degene die jegens de vervoerder recht heeft op aflevering van de zaken, bevoegd is een gerechtelijk onderzoek te doen instellen naar de toestand waarin de zaken worden afgeleverd en, indien verlies van of schade aan de zaken of een gedeelte daarvan wordt vermoed, een gerechtelijk onderzoek te doen instellen naar de oorzaken daarvan, waaronder begrepen een begroting van de schade of het verlies.

Artikel 7
1
In dit artikel wordt onder aanvaring verstaan: de aanraking van schepen met elkaar. Het heeft uitsluitend betrekking op aansprakelijkheid voor schade door een aanvaring welke is veroorzaakt door schepen en op schade welke is ontstaan aan die schepen of aan opvarenden of zaken aan boord van die schepen. Voor de toepassing van dit artikel wordt een schip als met een Staat verbonden beschouwd, indien het door of vanwege die Staat teboek staat of van een zeebrief of daarmee gelijk te stellen document is voorzien, dan wel bij gebreke van elke teboekstelling, zeebrief of ander daarmee gelijk te stellen document, toebehoort aan een onderdaan van die Staat.
2
Behoudens het bepaalde in de leden 3 en 4 hierna, is op de aansprakelijkheid van een schip terzake van een aanvaring in de binnenwateren of in de territoriale wateren van een Staat het recht van die Staat van toepassing, en terzake van een aanvaring in volle zee het recht van de Staat waar de vordering tot schadevergoeding wordt ingesteld.
3
Indien de bij een aanvaring betrokken schepen met verschillende Staten zijn verbonden die alle partij zijn bij eenzelfde verdrag betreffende de aansprakelijkheid voor een aanvaring, of althans het recht van al die Staten overeenkomt met de beginselen van een zodanig verdrag, vinden de bepalingen van dat verdrag, onderscheidenlijk de daarmee overeenstemmende bepalingen van het recht van die Staten toepassing.
4
Indien bij een aanvaring slechts schepen betrokken zijn die op dat tijdstip met eenzelfde Staat zijn verbonden, is het recht van die Staat van toepassing. Deze regel geldt niet indien bij de aanvaring uitsluitend binnenschepen betrokken zijn.
5
Bij het bepalen van de aansprakelijkheid wordt, ongeacht het daarop toepasselijke recht, rekening gehouden met alle regels die ten tijde van de aanvaring voor de navigatie ter plaatse golden.
6
Het op de aansprakelijkheid toepasselijke recht bepaalt in het bijzonder:
a
de gronden van aansprakelijkheid;
b
de gronden voor ontheffing van aansprakelijkheid en elke verdeling van aansprakelijkheid;
c
de aard van de voor vergoeding vatbare schade;
d
de omvang van schade;
e
wie uit eigen hoofde recht hebben op vergoeding van geleden schade;
f
de aansprakelijkheid
*
van de vertegenwoordigde voor gedragingen van zijn vertegenwoordigers;
*
voor gedragingen van personen in dienst van de aangesprokene of anderszins te zijnen behoeve werkzame personen;
*
van het schip of van de eigenaar of exploitant van het schip voor gedragingen van een loods;
g
de mogelijkheid tot overdracht of overgang van het recht op schadevergoeding;
h
de bewijslast en de kracht van vermoedens;
i
de termijn voor de verjaring of het verval van een aanspraak op schadevergoeding, alsmede het tijdstip van aanvang van die termijn en van zijn stuiting of schorsing.

Artikel 8
1
De rechten, genoemd in het op 19 juni 1948 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende de internationale erkenning van rechten op luchtvaartuigen (Trb. 1952, 86), worden erkend onder de voorwaarden en met de gevolgen in dat verdrag vermeld.
2
Deze erkenning werkt niet ten nadele van een beslagleggende crediteur of van de koper ter executie, wanneer de vestiging of overdracht van bedoelde rechten geschiedde door de geëxecuteerde, terwijl hij kennis droeg van het beslag.

Artikel 9
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 18 maart 1993
Beatrix
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin
Uitgegeven de dertigste maart 1993
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin