Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet bescherming Antarctica

 

Wet van 5 maart 1998, houdende regels ter bescherming van het Antarctisch milieu ter uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica (Wet bescherming Antarctica)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regels te stellen ter bescherming van het Antarctisch milieu ter uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het verdrag inzake Antarctica;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1
Algemene bepalingen

Artikel 1
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a
Antarctisch gebied: gebied gelegen ten zuiden van de 60ste zuidelijke breedtegraad;
b
Verdrag: het Antarctica Verdrag (Trb. 1965, 148; laatstelijk 1987, 68);
c
Protocol: Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag (Trb. 1992, 110);
d
activiteit: een activiteit in de zin van artikel 3 van het Protocol, zijnde een geheel van onderling samenhangende handelingen in het Antarctisch gebied;
e
organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die vanuit Nederland een activiteit organiseert;
f
speciaal beschermd Antarctisch gebied: delen van het Antarctisch gebied, die ingevolge artikel 3, eerste of derde lid, van bijlage V bij het Protocol als zodanig zijn aangewezen;
g
speciaal beheerd Antarctisch gebied: delen van het Antarctisch gebied, die ingevolge artikel 4, eerste lid, van bijlage V bij het Protocol als zodanig zijn aangewezen;
h
historische plaats of historisch monument: plaats die onderscheidenlijk monument dat ingevolge artikel 8, tweede of derde lid, van bijlage V bij het Protocol als zodanig is aangewezen;
i
minerale rijkdommen: niet-levende, niet-vernieuwbare natuurlijke rijkdommen, met inbegrip van fossiele brandstoffen en ertshoudende en niet-ertshoudende mineralen;
j
inheems: in het Antarctisch gebied voorkomend;
k
levende rijkdommen: zoogdieren, vogels en eieren van vogels, op land of in zoet water levende ongewervelde dieren en planten, in elke fase van hun levenscyclus;
l
onttrekken aan de populatie: doden, verwonden, gevangen nemen, vastpakken, verwijderen of beschadigen;
m
schadelijk optreden: schadelijk optreden, als bedoeld in artikel 1, onder h, van Bijlage II bij het Protocol;
n
afvalstoffen: afvalstoffen in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
o
gevaarlijke afvalstoffen: gevaarlijke afvalstoffen als aangewezen krachtens artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
p
afvalwater: afvalwater in de zin van de Wet milieubeheer;
q
Onze Ministers: Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
2
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder het Antarctisch milieu mede verstaan:
a
de van het Antarctisch milieu afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen;
b
de intrinsieke waarde van Antarctica, met inbegrip van de wildernis van Antarctica, de esthetische waarden en de waarde van Antarctica als gebied voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder onderzoek dat essentieel is voor inzicht in het milieu van de gehele aarde;
c
de waarde van het Antarctisch gebied voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek;
d
het klimaat en de samenstelling van de atmosfeer.

Artikel 2
1
Deze wet is niet van toepassing op:
a
het aan boord houden van afvalstoffen of het lozen vanaf schepen in het mariene milieu of uit luchtvaartuigen tijdens de vlucht;
b
voor zover dit verband houdt met het verzekeren van de veiligheid op zee: in elk geval het ontwerp, de bouw, de uitrusting en zeewaardigheid van schepen, het bemannen van schepen, de arbeidsvoorwaarden voor en de bekwaamheid van de bemanning, het gebruik van signalen, het onderhouden van verbindingen of het voorkomen van aanvaringen;
c
voor zover dit verband houdt met het verzekeren van de veiligheid in het luchtruim: in elk geval het ontwerp, de bouw, de uitrusting en luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, de arbeidsvoorwaarden voor en de bekwaamheid van de bemanning van luchtvaartuigen of het voorkomen van botsingen van luchtvaartuigen.
2
Deze wet is, met uitzondering van artikel 3, niet van toepassing op scheep- en luchtvaart die geen verband houdt met een activiteit.

Artikel 3
1
Een ieder neemt in het Antarctisch gebied zo veel mogelijk zorg voor het Antarctisch milieu in acht.
2
De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
3
Het bepaalde in het eerste en tweede lid laat onverlet de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid en de mogelijkheid van rechtspersonen als bedoeld in artikel 1, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, om uit dien hoofde in rechte op te treden.

Artikel 4
Onze Ministers houden er bij de uitoefening van hun bevoegdheden krachtens deze wet rekening mee dat het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu in ieder geval vereist dat:
a
het ontstaan van afvalstoffen in het Antarctisch gebied zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt;
b
bij de vervaardiging van stoffen, preparaten en andere produkten, die in het Antarctisch gebied worden gebracht, wordt gebruik gemaakt van stoffen en materialen die na gebruik voor het doel waarvoor de produkten waren bestemd, geen nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu veroorzaken;
c
in het Antarctisch gebied te brengen stoffen, preparaten of andere produkten, zo mogelijk, meer dan eenmaal worden gebruikt;
d
afvalstoffen zo veel mogelijk ofwel in Nederland worden verwijderd ofwel in een ander land waar regelingen zijn getroffen voor het storten of verbranden van dit afval overeenkomstig internationale overeenkomsten;
e
het onttrekken van levende rijkdommen aan hun populatie zo veel mogelijk wordt voorkomen en, voor zover dit niet kan worden voorkomen, zo min mogelijk pijn en lijden met zich brengt;
f
bij de uitvoering en planning van activiteiten voorrang wordt verleend aan wetenschappelijk onderzoek, waarbij het behoud van de waarde van Antarctica als gebied voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, met name voor onderzoek dat essentieel is voor inzicht in het Antarctisch milieu en het milieu van de gehele aarde, voorop staat;
g
activiteiten niet anderszins in strijd met de beginselen, neergelegd in artikel 3 van het Protocol worden uitgevoerd.

Artikel 5
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van een maatregel als bedoeld in artikel IX, eerste lid, van het Verdrag.
2
Verboden

Artikel 6
1
Het is verboden in het Antarctisch gebied:
a
zich van gevaarlijke afvalstoffen of van andere afvalstoffen die vast en niet-brandbaar zijn, te ontdoen;
b
zich van andere afvalstoffen dan bedoeld onder a, die brandbaar zijn en waarvan de houder zich niet buiten het Antarctisch gebied kan ontdoen, te ontdoen, anders dan door verbranding in een emissie-arme verbrandingsoven;
c
zich van andere afvalstoffen dan bedoeld onder a en b te ontdoen door deze:
1
in zoetwatersystemen te brengen, of
2
in een gebied dat in de Antarctische zomer ijsvrij is, op of in de bodem te brengen;
d
kernontploffingen te laten plaatsvinden of zich te ontdoen van radioactieve afvalstoffen;
e
historische plaatsen of monumenten te beschadigen of te verwijderen;
f
planten en dode dieren die niet behoren tot een soort aangewezen in Aanhangsel B bij Bijlage II bij het Protocol en niet bestemd zijn als voedsel, binnen te brengen;
g
levende dieren die niet behoren tot een soort aangewezen in Aanhangsel B bij Bijlage II bij het Protocol, binnen te brengen;
h
minerale rijkdommen te exploreren of te exploiteren.
2
Het is tevens verboden in of vanuit het Antarctisch gebied:
a
onderzoek te doen naar de aanwezigheid van minerale rijkdommen;
b
levende rijkdommen aan hun populatie te onttrekken dan wel schadelijk op te treden tegen levende rijkdommen;
c
dode exemplaren van levende rijkdommen, dan wel resten daarvan, buiten het Antarctisch gebied te brengen;
d
dieren en planten die behoren tot een soort, aangewezen in Aanhangsel B bij Bijlage II bij het Protocol, binnen te brengen;
e
planten en dode dieren bestemd als voedsel, binnen te brengen;
f
bestrijdingsmiddelen, polychloorbyfenylen, niet-steriele aarde, chips, polystyrene bolletjes of daarmee naar zijn aard vergelijkbaar verpakkingsmateriaal binnen te brengen;
g
speciaal beschermd Antarctisch gebied te betreden;
h
zich van afvalwater dat landinwaarts is ontstaan, te ontdoen door dit op of in ijs of sneeuw te brengen;
i
afvalwater in zee te brengen.
3
Het in het tweede lid bedoelde verbod geldt niet voor de deelnemer aan een activiteit die vanuit een ander land dat partij is bij het Protocol wordt georganiseerd, mits de door dat land bij vergunning dan wel anderszins gegeven toestemming voor het uitvoeren van de activiteit uitdrukkelijk de toestemming tot het verrichten van de betrokken handeling omvat.
3
Milieu-effectrapportage

Artikel 7
1
Voor activiteiten die meer dan een gering of tijdelijk effect kunnen hebben op het Antarctisch milieu wordt bij de voorbereiding van een beslissing op de aanvraag om een vergunning een milieu-effectrapport gemaakt.
2
De paragrafen 7.4, 7.5, 7.6 en 7.7, met uitzondering van de artikelen 7.36 en 7.37, tweede lid, alsmede paragraaf 7.9 van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor? milieu? gelezen wordt: Antarctisch milieu.
3
Bij het milieu-effectrapport wordt een Engelse vertaling gevoegd.
4
Vergunningen

Artikel 8
1
Het is een organisator verboden zonder vergunning van Onze Ministers een activiteit tot uitvoering te brengen.
2
Het is verboden aan een activiteit deel te nemen, voor de uitvoering waarvan een vergunning in de zin van deze wet is vereist, doch niet is verleend.

Artikel 9
Indien de aanvraag daarop uitdrukkelijk mede betrekking heeft, kunnen Onze Ministers, in afwijking van artikel 6, tweede lid, in een vergunning toestemming verlenen tot de bij dat artikel verboden handelingen, voor zover het betreft handelingen:
a
ten behoeve van een noodzakelijk wetenschappelijk doel dat niet elders kan worden gediend en mits het voortbestaan of het herstel van een plantensoort of diersoort of plaatselijke populatie niet in gevaar wordt gebracht en het natuurlijke ecosysteem ter plaatse niet wordt geschaad of bedreigd;
b
als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder f, bovendien ten behoeve van hygiënische of medische doeleinden;
c
als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder e, bovendien ten behoeve van de voedselvoorziening van de organisator, de deelnemers aan een activiteit en de in verband met de uitvoering van de activiteit werkzame personen.

Artikel 10
1
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om de vergunning moet geschieden en de gegevens die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag.
2
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen adviseurs worden aangewezen, die in de gelegenheid moeten worden gesteld advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een vergunning.
3
De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt Ons gedaan door Onze Ministers.

Artikel 11
Op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag om een vergunning zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing.

Artikel 12
1
Onze Ministers betrekken bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval:
a
de omvang, de duur en de intensiteit van de activiteit in relatie met het gebied waar de activiteit wordt uitgevoerd;
b
de cumulatieve effecten van de combinatie met andere activiteiten;
c
de nadelige beïnvloeding door de activiteit van andere activiteiten;
d
de beschikbaarheid van technologie, procedures en andere mogelijkheden om de nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen;
e
de deskundigheid van de organisator onderscheidenlijk de in verband met de uitvoering van een activiteit werkzame personen.
2
Onze Ministers nemen bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht:
a
de voor hen geldende krachtens artikel 5 gestelde regels;
b
indien in de vergunning toegang tot of het ondernemen van een activiteit in een speciaal beschermd Antarctisch gebied of speciaal beheerd Antarctisch gebied wordt toegestaan: het krachtens artikel 5 van bijlage V van het Protocol bepaalde.

Artikel 13
1
Een vergunning kan in het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu worden geweigerd.
2
Een vergunning kan worden geweigerd indien gegronde vrees bestaat dat de vergunninghouder niet overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde zal handelen.
3
Een vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien:
a
de Consultatieve Vergadering, ingesteld op grond van artikel IX, eerste lid, van het verdrag inzake Antarctica, over het betrokken milieu-effectrapport een negatief oordeel heeft gegeven;
b
onvoldoende zekerheid bestaat dat ernstige nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu kunnen worden voorkomen.

Artikel 14
1
In een vergunning wordt duidelijk aangegeven waarop zij betrekking heeft. De aanvraag om de vergunning maakt deel uit van de vergunning, voor zover dat in de vergunning is aangegeven.
2
Een vergunning kan in het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu onder beperkingen worden verleend.
3
Aan een vergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn ter bescherming van het Antarctisch milieu. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die een activiteit voor het Antarctisch milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen.

Artikel 15
De aan een vergunning te verbinden voorschriften houden in ieder geval in:
a
indien in de vergunning het onttrekken van levende rijkdommen aan hun populatie dan wel schadelijk optreden tegen levende rijkdommen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, wordt toegestaan:
1
de handeling die wordt toegestaan, alsmede wanneer, waar en door wie de handeling mag worden verricht;
2
dat niet meer exemplaren aan hun populatie worden onttrokken dan strikt noodzakelijk is voor het wetenschappelijk doel, bedoeld in artikel 9, onder a;
3
dat het voortbestaan of het herstel van een plantensoort of diersoort of plaatselijke populatie niet in gevaar wordt gebracht en het natuurlijke ecosysteem ter plaatse niet wordt geschaad of bedreigd;
4
dat het onttrekken zo min mogelijk pijn en lijden met zich brengt en zoveel mogelijk niet lethale technieken worden gebruikt;
b
indien in de vergunning het binnenbrengen van dieren of planten die behoren tot een soort, aangewezen in Aanhangsel B bij Bijlage II bij het Protocol, wordt toegestaan:
1
de soorten, aantallen, leeftijden en geslachten alsmede de voorzorgen die worden genomen om ontsnapping of contact met de inheemse flora en fauna te voorkomen;
2
dat deze vóór het verlopen van de vergunning uit het Antarctisch gebied worden verwijderd of worden verwijderd door verbranding dan wel met behulp van even doeltreffende middelen waardoor risico voor de inheemse flora en fauna wordt uitgesloten;
3
dat het binnen het Antarctisch gebied brengen van niet in de inheemse flora en fauna aanwezig zijnde micro-organismen, zoals virussen, bacteriën, parasieten, gisten en zwammen, wordt voorkomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen met inbegrip van die welke genoemd zijn in Aanhangsel C bij Bijlage II van het Protocol;
c
indien in de vergunning het binnenbrengen van planten en dode dieren bestemd als voedsel, wordt toegestaan:
1
dat geslacht pluimvee voordat het wordt verpakt voor verzending naar het Antarctisch gebied, wordt gecontroleerd op tekenen van ziekten, zoals de ziekte van Newcastle, tuberculose en gistinfectie;
2
dat de niet geconsumeerde delen van dieren en planten onder zorgvuldig gecontroleerde omstandigheden worden bewaard en uit het Antarctisch gebied worden verwijderd of worden verwijderd door verbranding in een emissie-arme verbrandingsoven of met behulp van even doeltreffende middelen, waardoor risico voor de inheemse flora en fauna wordt uitgesloten;
3
dat het binnen het Antarctisch gebied brengen van niet in de inheemse flora en fauna aanwezig zijnde micro-organismen, zoals virussen, bacteriën, parasieten, gisten en zwammen, wordt voorkomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen met inbegrip van die welke genoemd zijn in Aanhangsel C bij Bijlage II bij het Protocol;
d
dat indien wordt toegestaan dat een houder van afvalwater dat landinwaarts is ontstaan, zich van dit afvalwater ontdoet door dit op of in ijs te brengen, dit uitsluitend is toegestaan in diepe ijsputten, die niet worden aangelegd op bekende stroomlijnen in ijs die eindigen bij ijsvrije gebieden of in gebieden met een hoge afsmelting;
e
dat afvalwater slechts in zee mag worden geloosd, indien:
1
dit door een septic-tank is geleid en
2
het lozingspunt zodanig is aangebracht dat het afvalwater onmiddellijk wordt verdund en verspreid;
f
dat de te verwijderen afvalstoffen zodanig worden opgeslagen dat verspreiding daarvan naar het Antarctisch milieu wordt voorkomen;
g
indien in de vergunning toegang tot of het ondernemen van een activiteit in een speciaal beschermd Antarctisch gebied wordt toegestaan:
1
de omvang en de ligging van het gedeelte van het desbetreffende speciaal beschermd Antarctisch gebied met betrekking waartoe toestemming is verleend, en de activiteit waarvoor zij is verleend;
2
dat de organisator en voor een organisator in verband met de uitvoering van een activiteit werkzame personen een exemplaar van de vergunning bij zich dragen, indien zij zich in het desbetreffend speciaal beschermd Antarctisch gebied bevinden;
3
de voorschriften die ter uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 5 van bijlage V van het Protocol aan de vergunning dienen te worden verbonden.

Artikel 16
1
De aan een vergunning te verbinden voorschriften kunnen voorts in ieder geval inhouden:
a
dat daarbij aangegeven metingen, berekeningen en tellingen worden verricht ter bepaling van de mate waarin de activiteit nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu veroorzaakt;
b
dat in een mate als bij het voorschrift aangegeven, onderzoek wordt verricht naar mogelijkheden tot verdergaande bescherming van het Antarctisch milieu dan waarin de andere aan de vergunning verbonden voorschriften voorzien;
c
dat de uitkomsten van daarbij aangegeven metingen, berekeningen en tellingen of onderzoeken worden geregistreerd en bewaard dan wel worden gemeld of ter beschikking gesteld van Onze Ministers;
d
dat wordt voldaan aan daarbij aangegeven eisen ten aanzien van de vakbekwaamheid van de organisator of in verband met de uitvoering van een activiteit werkzame personen;
e
dat aan deelnemers en voor een organisator in verband met de uitvoering van een activiteit werkzame personen schriftelijk instructies worden gegeven om handelen in strijd met de vergunning of de daaraan verbonden voorschriften tegen te gaan en dat toezicht wordt gehouden op het naleven van die instructies;
f
dat degene aan wie de vergunning is verleend, financiële zekerheid stelt voor het nakomen van krachtens de vergunning voor hem geldende verplichtingen en ter dekking van zijn aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit door de betrokken activiteit veroorzaakte nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu.
2
Bij een voorschrift als bedoeld in het eerste lid, onder f, geven Onze Ministers ten minste aan het bedrag waarvoor en de termijn gedurende welke de zekerheid in stand moet worden gehouden, alsmede de voorwaarden waaraan moet worden voldaan alvorens de verplichting kan komen te vervallen. Artikel 8.15, derde en vierde lid, van de Wet milieubeheer is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17
In een vergunning kan worden bepaald:
a
dat daarbij aangegeven voorschriften eerst van kracht worden op een daarbij aangegeven tijdstip dan wel wanneer een daarbij aangegeven omstandigheid zich voordoet;
b
dat daarbij aangewezen voorschriften slechts gelden tot een daarbij aangegeven tijdstip dan wel omstandigheid;
c
dat daarbij aangewezen voorschriften nadat de vergunning haar gelding heeft verloren, gedurende een daarbij aangegeven termijn van kracht blijven.

Artikel 18
In een vergunning wordt bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij vast te stellen termijn.

Artikel 19
1
Een vergunning geldt voor degene aan wie zij is verleend. Deze draagt ervoor zorg dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
2
De vergunninghouder overhandigt aan alle deelnemers aan de desbetreffende activiteit een exemplaar van de vergunning, vergezeld van een vertaling in de Engelse taal.

Artikel 20
1
Indien dit in het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu noodzakelijk is, worden beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, door Onze Ministers gewijzigd, aangevuld of ingetrokken dan wel worden alsnog beperkingen aangebracht of voorschriften aan een vergunning verbonden.
2
Een ieder, met uitzondering van de vergunninghouder, kan Onze Ministers verzoeken een vergunning in het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu met toepassing van het eerste lid te wijzigen.
3
Met betrekking tot de beslissing ter zake van de inhoud van de beperkingen en voorschriften zijn de artikelen 12, 14, derde lid, en 15 tot en met 19 van overeenkomstige toepassing.
4
Op de voorbereiding van de beschikking zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing.

Artikel 21
1
Op aanvraag van de vergunninghouder kunnen Onze Ministers beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen, of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan de vergunning verbinden.
2
Met betrekking tot de beslissing ter zake en de inhoud van die beperkingen en voorschriften zijn de artikelen 12 tot en met 19 van overeenkomstige toepassing.
3
Op de voorbereiding van de beschikking zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing.

Artikel 22
1
Onze Ministers trekken een vergunning voor een activiteit geheel of gedeeltelijk in indien de activiteit ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu veroorzaakt of dreigt te veroorzaken, en door wijziging van de vergunning het optreden van die gevolgen onvoldoende kan worden voorkomen.
2
Onze Ministers trekken een vergunning in, voor zover regels, vastgesteld krachtens artikel 5, hiertoe verplichten.
3
Een ieder kan Onze Ministers verzoeken een vergunning met toepassing van het eerste lid in te trekken.
4
Met betrekking tot een beslissing als bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 13 tot en met 19 van overeenkomstige toepassing.
5
Op de voorbereiding van de beschikking krachtens het eerste lid zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing.

Artikel 23 [Vervallen per 01-07-2005]
5
Maatregelen in bijzondere omstandigheden

Artikel 24
Indien zich tijdens de uitvoering van een activiteit een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor gevaar voor de veiligheid van mensenlevens, schepen, luchtvaartuigen of ander materieel en faciliteiten van grote waarde of nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, zijn de voorschriften die bij of krachtens deze wet zijn gesteld, met uitzondering van artikel 3, niet van toepassing voor zover het betreft maatregelen die onverwijld nodig zijn om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 25
1
Indien zich tijdens de uitvoering van een activiteit een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, doen de organisator van die activiteit of de in verband met de uitvoering van die activiteit werkzame personen hiervan zo spoedig mogelijk melding aan Onze Ministers.
2
De organisator of de in verband met de uitvoering van de activiteit werkzame personen verstrekken Onze Ministers tevens zo spoedig mogelijk de gegevens met betrekking tot:
a
de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan;
b
de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen;
c
andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het milieu van het voorval te kunnen beoordelen;
d
de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;
e
de maatregelen die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich tijdens een activiteit nogmaals kan voordoen.
3
Onze Ministers kunnen, in het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu aanwijzingen geven ten aanzien van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onder d en e.
6
Beroep

Artikel 26
Beroep op de administratieve rechter staat open overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer.
7
Handhaving

Artikel 27
Onze Ministers zijn bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 28
De artikelen 18.4 tot en met 18.11, 18.12, eerste en derde lid, 18.14, eerste lid, 18.15 en 18.16 van de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

Artikel 29
Een ieder is verplicht aan internationale waarnemers als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Protocol desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken die zij redelijkerwijs bij de uitoefening van hun taak behoeven.

Artikel 30
Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens artikel 8 verleende vergunning, is verboden.

Artikel 31
[Wijzigt de Wet op de economische delicten.]

Artikel 32
1
Het bij of krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing op de Nederlander die zich in het Antarctisch gebied bevindt.
2
De Nederlandse strafwet is mede van toepassing op de Nederlander die in het Antarctisch gebied handelt in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde.
8
Verdere bepalingen

Artikel 33
1
Een organisator stelt binnen zes weken na de beëindiging van de activiteit een verslag op, dat hij terstond ter beschikking stelt van Onze Ministers.
2
Het verslag geeft een nauwkeurige omschrijving van de uitgevoerde activiteit en bevat ten minste:
a
een aanduiding van de gebieden waar de activiteit is uitgevoerd, van de tijdstippen waarop deze gebieden zijn betreden en van de duur van het verblijf aldaar;
b
een beschrijving van de afvalstoffen die tijdens de uitvoering van de activiteit zijn ontstaan en de wijze waarop deze afvalstoffen zijn opgeslagen en verwijderd;
c
een beschrijving van de nadelige gevolgen van de activiteit voor het Antarctisch milieu;
d
een beschrijving van de maatregelen die in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften zijn genomen om nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu te voorkomen of, voor zover deze gevolgen niet konden worden voorkomen, zo veel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.
3
Het verslag is in de Nederlandse taal gesteld. Bij dit verslag wordt een Engelse vertaling gevoegd.

Artikel 34
1
Onze Ministers brengen jaarlijks verslag uit aan de Staten-Generaal van belangrijke ontwikkelingen ten aanzien van de implementatie van het Protocol. Van de toezending wordt tegelijkertijd mededeling gedaan in de Staatscourant.
2
Van informatie die ingevolge het Protocol ter beschikking van het publiek dient te worden gesteld, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 35
[Wijzigt de Wet milieubeheer.]

Artikel 36
1
De Staat kan - behoudens matiging door de rechter - de te zijnen laste komende kosten van het ongedaan maken van door de activiteit veroorzaakte nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu, dan wel de kosten van het voorkomen van dergelijke gevolgen, verhalen op degene door wiens onrechtmatige daad die kosten zijn veroorzaakt.
2
Voor de toepassing van het eerste lid is niet vereist dat op het tijdstip waarop de activiteit werd uitgevoerd, reeds jegens de overheid onrechtmatig werd gehandeld.
9
Slotbepalingen

Artikel 37
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 38
Deze wet wordt aangehaald als: Wet bescherming Antarctica.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 5 maart 1998
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Margaretha de Boer
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, J. J. van Aartsen
Uitgegeven de eenentwintigste april 1998
De Minister van Justitie,
w
Sorgdrager