Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten

 

Wet van 7 februari 2008, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten (Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ten behoeve van zorgvuldig graven in de ondergrond wenselijk is te voorzien in betere informatie-uitwisseling betreffende de ligging van netten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
b
Dienst: de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster;
c
graafwerkzaamheden: het mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond;
d
graaflocatie: de locatie waar graafwerkzaamheden worden verricht;
e
net: een ondergrondse kabel of leiding, daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;
f
opdrachtgever: degene die opdracht geeft tot het uitvoeren van een werk waarbij graafwerkzaamheden worden verricht;
g
grondroerder: degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht;
h
beheerder: degene die als natuurlijk persoon handelende in de uitoefening van een beroep of een bedrijf dan wel als rechtspersoon een net beheert;
i
registratiemelding: de melding van de beheerder, bedoeld in artikel 6, tweede lid, dan wel artikel 45, eerste lid;
j
beheerpolygoon: de weergave door een beheerder van een aaneengesloten gebied, waarbinnen hij een of meer netten beheert;
k
oriëntatieverzoek: het verzoek aan de Dienst om gebiedsinformatie, bedoeld in artikel 7, eerste onderscheidenlijk tweede lid;
l
oriëntatiepolygoon: de weergave door een opdrachtgever, grondroerder of bestuursorgaan van een aangesloten gebied, ten aanzien waarvan deze met het oog op een belang als bedoeld in artikel 7, eerste of tweede lid, om gebiedsinformatie verzoekt;
m
graafmelding: de melding aan de Dienst van voorgenomen graafwerkzaamheden, bedoeld in artikel 8, eerste lid;
n
graafpolygoon: de weergave door een grondroerder van het gebied, waarbinnen de graaflocatie zich bevindt;
o
graafbericht: het bericht van de Dienst, bedoeld in artikel 9, onder b;
p
liggingsgegevens: de gegevens omtrent de ligging van een net binnen de betrokken oriëntatiepolygoon dan wel graafpolygoon;
q
net met gevaarlijke inhoud: een buisleiding die behoort tot een krachtens artikel 12.12, tweede lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie;
r
gebiedsinformatie: het geheel van informatie dat door beheerders, ingevolge artikel 10, eerste lid, aan de Dienst is verstrekt over de betrokken oriëntatiepolygoon dan wel graafpolygoon.

Hoofdstuk 2. Preventie van graafschade

Artikel 2
1
De opdrachtgever draagt er zorg voor dat de graafwerkzaamheden waartoe hij opdracht geeft, op zorgvuldige wijze kunnen worden verricht.
2
De grondroerder verricht de graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze.
3
Ter uitvoering van het tweede lid zorgt de grondroerder ten minste dat:
a
vóór aanvang van de graafwerkzaamheden een graafmelding is gedaan,
b
onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie, en
c
op de graaflocatie de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is.

Artikel 3
1
De aanleg, de instandhouding en de opruiming van netten door een beheerder geschieden op zodanige wijze dat het beheer van andere netten niet in gevaar wordt gebracht of zonder noodzaak wordt bemoeilijkt.
2
De beheerder die in strijd handelt met het eerste lid, neemt op eigen kosten maatregelen ten aanzien van het betreffende onderdeel van zijn net, waaronder zonodig het verplaatsen daarvan, om aan de strijdigheid onverwijld een einde te maken.

Hoofdstuk 3. Elektronisch informatiesysteem

Artikel 4 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 5 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 6
1
Ten behoeve van de informatie-uitwisseling over ondergrondse netten registreert de Dienst de beheerpolygonen.
2
Degene die
a
een net gaat beheren dat niet ligt binnen een door de Dienst op zijn naam geregistreerde beheerpolygoon, of
b
niet langer een net zal beheren dat ligt binnen een door de Dienst op zijn naam geregistreerde beheerpolygoon of deel daarvan,
geeft dit ten minste twintig werkdagen voor aanvang van de wijziging in het beheer van het betreffende net door aan de Dienst, zo nodig onder opgave van de gewijzigde beheerpolygoon.

Hoofdstuk 4. Informatie-uitwisseling ten behoeve van graafwerkzaamheden

Artikel 7
1
Een opdrachtgever of een grondroerder kan de Dienst om gebiedsinformatie verzoeken ten behoeve van het voorbereiden van graafwerkzaamheden.
2
Een bestuursorgaan kan de Dienst om gebiedsinformatie verzoeken voor zover deze informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de hem opgedragen taak.
3
Bij het oriëntatieverzoek geeft de opdrachtgever, de grondroerder of het bestuursorgaan een oriëntatiepolygoon op.

Artikel 8
1
Een grondroerder meldt het voornemen tot het verrichten van graafwerkzaamheden aan de Dienst ten hoogste twintig werkdagen voorafgaande aan de aanvang van die graafwerkzaamheden.
2
Bij de graafmelding geeft de grondroerder een graafpolygoon op.
3
Het eerste lid is niet van toepassing, indien de graafwerkzaamheden ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen diepgang hebben en uitgevoerd zullen worden in grond die in eigendom of beheer is van de grondroerder en hij weet dat sinds de voorafgaande graafmelding de ligging van de netten in deze grond niet is veranderd.

Artikel 9
Na ontvangst van een oriëntatieverzoek of graafmelding:
a
verstrekt de Dienst aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan onverwijld een ontvangstbevestiging;
b
bericht de Dienst hierover onverwijld onder vermelding van de oriëntatiepolygoon of graafpolygoon alle beheerders wier beheerpolygoon geheel of gedeeltelijk samenvalt met deze oriëntatiepolygoon onderscheidenlijk graafpolygoon.

Artikel 10
1
Onverwijld doch uiterlijk binnen één werkdag na verzending van een graafbericht verstrekt een beheerder via het elektronische informatiesysteem in ieder geval de volgende informatie aan de Dienst:
a
de liggingsgegevens,
b
de relevante eigenschappen van zijn net binnen de betreffende oriëntatiepolygoon dan wel graafpolygoon,
c
in voorkomend geval welke voorzorgsmaatregelen als bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, zullen worden getroffen, en
d
zijn contactgegevens.
2
Indien een beheerder de termijn, genoemd in het eerste lid, overschrijdt, doet de Dienst daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister.

Artikel 11
1
De Dienst verstrekt gebiedsinformatie via het elektronische informatiesysteem onverwijld na ontvangst van alle informatie als bedoeld in artikel 10, doch uiterlijk binnen twee werkdagen na verzending van het graafbericht, aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan.
2
Indien degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan geen gebruik maakt van het elektronische informatiesysteem, verstrekt de Dienst gebiedsinformatie op andere wijze onverwijld na ontvangst van alle vereiste informatie, doch uiterlijk binnen drie werkdagen na verzending van het graafbericht.
3
Indien de Dienst niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, van alle beheerders de ingevolge artikel 10, eerste lid, vereiste informatie heeft ontvangen, doet de Dienst daarvan mededeling bij het verstrekken van de gebiedsinformatie.

Artikel 12
Indien het oriëntatieverzoek of de graafmelding betrekking heeft op grond die in beheer is bij Onze Minister van Defensie:
a
verstrekt Onze Minister van Defensie, in afwijking van artikel 10, geen liggingsgegevens over netten die hij beheert aan de Dienst;
b
verstrekt de Dienst, indien Onze Minister van Defensie niet de grondroerder is, de gebiedsinformatie onverwijld aan Onze Minister van Defensie, die deze gebiedsinformatie, samen met relevante liggingsgegevens over netten waarvan Onze Minister van Defensie beheerder is, onverwijld verstrekt aan de grondroerder.

Artikel 13
1
De beheerder van een net met gevaarlijke inhoud treft voorzorgsmaatregelen voordat een grondroerder graafwerkzaamheden in de omgeving daarvan verricht. Deze voorzorgsmaatregelen betreffen in ieder geval de aanwijzing ter plaatse van de exacte ligging van dat net door de beheerder.
2
De beheerder van een net met een grote waarde kan voorzorgsmaatregelen treffen voordat een grondroerder graafwerkzaamheden in de omgeving daarvan verricht.
3
Indien de beheerder heeft aangegeven dat hij voorzorgsmaatregelen treft, vangt de grondroerder de graafwerkzaamheden niet aan dan nadat de beheerder deze voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.
4
De beheerder treft de voorzorgsmaatregelen binnen drie werkdagen nadat de grondroerder contact met hem heeft opgenomen, tenzij hij in overleg met de grondroerder andere afspraken maakt.
5
Indien een beheerder voorzorgsmaatregelen treft, treft de grondroerder eveneens de nodige voorzorgsmaatregelen. Hij legt deze schriftelijk vast en brengt deze voor aanvang van de graafwerkzaamheden ter kennis van de betrokken beheerder.

Artikel 14
Onze Minister van Justitie kan ter voorkoming van een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht of om op voorhand de gevolgen daarvan te beperken aan de Dienst alle nodige aanwijzingen geven ten aanzien van de informatie-uitwisseling.

Artikel 15
1
De beheerder rapporteert aan de Dienst telkens in januari het aantal schadegevallen als gevolg van graafwerkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.
2
Het bestuur van de Dienst neemt een overzicht op van het aantal schadegevallen in het jaarverslag, bedoeld in artikel 25 van de Organisatiewet Kadaster.

Artikel 16
De grondroerder meldt schade aan een net als gevolg van zijn graafwerkzaamheden onverwijld aan de beheerder van het beschadigde net.

Artikel 17
1
Indien de ligging van een net afwijkt van de liggingsgegevens die aan de grondroerder zijn verstrekt, meldt de grondroerder dit onverwijld bij de Dienst.
2
Van de melding, bedoeld in het eerste lid, doet de Dienst onverwijld mededeling aan de betrokken beheerder.
3
De beheerder treft binnen dertig werkdagen na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het tweede lid, de als gevolg van de melding, bedoeld in het eerste lid, noodzakelijke maatregelen.

Artikel 18 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 19 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 20
De Dienst bewaart gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode gegevens over de uitvoering van de artikelen 6, tweede lid, 7, 8, eerste en tweede lid, 9, 10, 11, 12, onderdeel b, 15, eerste lid, 17, eerste en tweede lid, 18, 45, eerste lid, 46, vierde lid, en 47, met uitzondering van de gegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a, b en c.

Hoofdstuk 5. Nadere regelgeving

Artikel 21
1
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a
de informatie die op grond van artikel 10 wordt verstrekt, waarbij voor verschillende categorieën netten verschillende regels kunnen worden gesteld, en de wijze waarop die informatie wordt verstrekt;
b
de toegang tot en de aansluiting op het informatiesysteem;
c
beheerpolygonen, oriëntatiepolygonen en graafpolygonen.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de situatie dat vanwege de door een calamiteit geboden spoed niet aan artikel 2, eerste en derde lid, kan worden voldaan dan wel de in hoofdstuk 4 beschreven procedure kan worden gevolgd, waarbij voor zover nodig van dat artikel onderscheidenlijk de bepalingen van dat hoofdstuk kan worden afgeweken.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a
het op zorgvuldige wijze verrichten van graafwerkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid;
b
registratiemeldingen, oriëntatieverzoeken en graafmeldingen;
c
de voorzorgsmaatregelen en de inachtneming daarvan, bedoeld in artikel 13, eerste, tweede en vijfde lid;
d
de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, en het graafbericht.
4
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a
meldingen als bedoeld in de artikelen 15, eerste lid, 17, eerste lid, en 18, eerste en derde lid;
b
de uniforme topografische basiskaart, bedoeld in artikel 1, onderdeel p;
c
het bewaren en verstrekken van de informatie, bedoeld in artikel 20.

Artikel 22
1
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gebiedsinformatie die op grond van artikel 11 aan de grondroerder wordt verstrekt, waarbij voor verschillende categorieën graafwerkzaamheden verschillende regels kunnen worden gesteld, en de wijze waarop die gebiedsinformatie wordt verstrekt.
2
Bij regeling van het bestuur van de Dienst worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de registratie van beheerders, bedoeld in artikel 6, eerste lid, plaatsvindt.
3
Bij regeling van het bestuur van de Dienst kunnen regels worden gesteld omtrent de tijden gedurende welke oriëntatieverzoeken en graafmeldingen kunnen worden gedaan.

Artikel 23
Bij algemene maatregel van bestuur worden:
a
de gebieden aangewezen ten aanzien waarvan om veiligheidsredenen kan worden afgeweken van de voorschriften gesteld bij of krachtens hoofdstuk 4;
b
regels gesteld over de informatie-uitwisseling in de gebieden, bedoeld onder a.

Hoofdstuk 6. Handhaving

Artikel 24
1
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 6, tweede lid, 8, 10, eerste lid, 13, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 15, eerste lid, 16, 17, eerste en derde lid, 18, eerste en derde lid, 21, eerste en tweede lid, derde lid, onder a, b en c, vierde lid, onder a en b, 22, eerste lid, 23, 45, 46, tweede, derde en vierde lid, 48 en 49, eerste lid, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 25
Onze Minister is bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, 6, tweede lid, 10, eerste lid, 13, eerste, derde, vierde en vijfde lid, en 15, eerste lid, 21, eerste, tweede en derde lid, onder a en c, 23, 45, 46, tweede, derde en vierde lid en 49, eerste lid, of van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 26
1
Ingeval van overtreding van de artikelen 2 en 13, derde lid, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000.
2
Ingeval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, tweede lid, 8, 10, eerste lid, 13, eerste, vierde en vijfde lid, 15, eerste lid, 16, 17, eerste en derde lid, 18, eerste en derde lid, 21, eerste en tweede lid, derde lid, onder a, b en c, vierde lid, onder a en b, 22, eerste lid, 23, 45, 46, tweede, derde en vierde lid, 48 en 49, eerste lid, of van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 100 000.
3
Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt Onze Minister in ieder geval rekening met de aard, de ernst en de duur van de overtreding.
4
Artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27
Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

Artikel 28
1
Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op indien de overtreder is overleden.
2
Een bestuurlijke boete vervalt indien zij op het tijdstip van het overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voorzover zij op dat tijdstip nog niet is betaald.

Artikel 29
Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op indien:
a
aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd;
b
een kennisgeving als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel a, is bekendgemaakt;
c
een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, of
d
het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 of 74c van het Wetboek van Strafrecht dan wel ingevolge artikel 37 van de Wet op de economische delicten.

Artikel 30
1
De bevoegdheid van Onze Minister tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
2
Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

Artikel 31
1
Indien een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid vaststelt dat een overtreding als bedoeld in artikel 26 is begaan, maakt hij een rapport op.
2
Het rapport is gedagtekend en vermeldt in ieder geval:
a
de naam van de overtreder;
b
de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;
c
zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.
3
Een afschrift van het rapport wordt uiterlijk bij de bekendmaking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.
4
Indien van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is opgemaakt en verder geen strafrechtelijke vervolging is ingesteld, treedt dit voor de toepassing van dit artikel in de plaats van het rapport.

Artikel 32
1
Indien aan een handeling van Onze Minister redelijkerwijs de gevolgtrekking kan worden verbonden dat aan de overtreder een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is er geen verplichting meer van de zijde van die overtreder om ten behoeve van deze oplegging een verklaring omtrent de overtreding af te leggen.
2
De overtreder wordt hierop gewezen alvorens hem wordt gevraagd inlichtingen te verstrekken.

Artikel 33
1
Onze Minister stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.
2
Voorzover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal.

Artikel 34
1
Onze Minister stelt de overtreder in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen over het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Het rapport wordt reeds bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt. Indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, zorgt Onze Minister voor bijstand door een tolk.
2
Indien Onze Minister, nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat:
a
voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, of
b
de overtreding alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 35
Onze Minister beslist binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport omtrent het opleggen van een bestuurlijke boete.

Artikel 36
De beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete vermeldt in ieder geval:
a
indien een last onder dwangsom wordt opgelegd:
1
de naam van de overtreder, en
2
de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;
b
indien een bestuurlijke boete wordt opgelegd:
1
de naam van de overtreder, en
2
het bedrag van de boete;
c
de overtreding ter zake waarvan de last of de bestuurlijke boete wordt opgelegd alsmede het overtreden wettelijke voorschrift.

Artikel 37
1
Een bestuurlijke boete wordt betaald aan Onze Minister binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.
2
De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen zes weken vanaf de datum waarop de beschikking bekend is gemaakt.
3
Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.
4
De werking van een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 38
1
Bij gebreke van betaling binnen de in artikel 37, derde lid, bedoelde termijn van twee weken kan Onze Minister de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.
2
Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3
Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.
4
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Hoofdstuk 7. Wijzigingen in andere wetgeving

Artikel 39 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 40
[Wijzigt de Organisatiewet Kadaster.]

Artikel 41
[Wijzigt de Telecommunicatiewet.]

Artikel 42
[Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 6.]

Artikel 43
[Wijzigt de Wet op de economische delicten.]

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 44
Deze wet laat onverlet dat de gemeenteraad in het belang van de openbare orde en veiligheid bij verordening voorschriften kan geven omtrent het verrichten van graafwerkzaamheden, waaronder het binden van graafwerkzaamheden aan het hebben van een vergunning.

Artikel 45
1
Binnen drie maanden na inwerkingtreding van artikel 6, eerste lid, geeft een beheerder zijn beheerpolygoon of beheerpolygonen aan de Dienst op.
2
In afwijking van artikel 10 is een beheerder gedurende acht jaar na inwerkingtreding van artikel 6, eerste lid, niet verplicht om liggingsgegevens van netten die een verbinding vormen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, aan de Dienst te verstrekken.

Artikel 46
1
Tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, is de Dienst belast met de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten.
2
Tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, verstrekt de beheerder, in afwijking van artikel 10, eerste lid, de informatie, bedoeld in artikel 10, aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan.
3
In afwijking van de artikelen 10, en 12, onderdeel b, kunnen tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over het aanleveren van informatie door beheerders. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a
welke informatie wordt verstrekt;
b
aan wie de informatie wordt verstrekt;
c
de wijze waarop de informatie wordt verstrekt;
d
de termijnen waarbinnen deze informatie wordt verstrekt.
4
In afwijking van artikel 15 rapporteren de beheerders gedurende vier jaar na inwerkingtreding van dit artikel in de maanden januari en juli het aantal schadegevallen als gevolg van graafwerkzaamheden in de voorafgaande zes maanden.

Artikel 47
In afwijking van artikel 11, eerste en tweede lid, kunnen tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, bij ministeriële regeling regels worden gesteld over het aanleveren van informatie door de Dienst aan degene, die een oriëntatieverzoek of een graafmelding heeft gedaan. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a
welke informatie wordt verstrekt;
b
de wijze waarop de informatie wordt verstrekt;
c
de termijnen waarbinnen deze informatie wordt verstrekt.

Artikel 48
1
In afwijking van artikel 17, eerste lid, doet een grondroerder tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, de melding, bedoeld in artikel 17, eerste lid, bij de beheerder indien hij gegevens ingevolge artikel 46, tweede lid, rechtstreeks van de beheerder heeft verkregen. In dat geval is artikel 17, tweede lid, niet van toepassing.
2
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze waarop een melding als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan.

Artikel 49
1
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een goede invoering van deze wet tot 3 jaar na inwerkingtreding van artikel 4 regels worden gesteld.
2
Tot 5 jaar na inwerkingtreding van deze wet kan Onze Minister bij regeling aan daarbij aan te geven categorieën van beheerders vrijstelling verlenen van de verplichtingen van artikel 6, tweede lid, 10, eerste lid, 45 en 46.

Artikel 50
[Wijzigt deze wet.]

Artikel 51
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 52
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 53
Deze wet wordt aangehaald als: Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
's-Gravenhage, 7 februari 2008
Beatrix
De Minister van Economische Zaken , M. J. A. van der Hoeven
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer , J. M. Cramer
Uitgegeven de tweeëntwintigste april 2008
De Minister van Justitie ,
e
M. H. Hirsch Ballin