Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997

 

Wet van 24 december 1997, houdende regels omtrent de kamers van koophandel en fabrieken
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen omtrent de instelling, het bestuur, de taken en de financiering van de kamers van koophandel en fabrieken;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
b
SER: Sociaal-Economische Raad;
c
kamer: kamer van koophandel en fabrieken;
d
hoofdvestigingskamer: de kamer waarbij de onderneming op grond van artikel 18, zesde lid, van de Handelsregisterwet 2007 ingeschreven is of behoort te zijn;
e
nevenvestigingskamer: de kamer in het gebied waarvan een nevenvestiging van de onderneming gelegen is, niet zijnde de hoofdvestigingskamer;
f
samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband bedoeld in artikel 22a;
g
overlegorganisatie: een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die niet bedrijfsmatig werkzaam is, blijkens zijn statuten met betrekking tot meerdere bedrijfstakken tot doel heeft de belangen te behartigen van ondernemers of werknemers en door de SER voor meerdere kamers als organisatie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, is aangewezen.

Hoofdstuk 2. Instelling van de kamers

Artikel 2
1
Over het gehele land zijn er kamers van koophandel en fabrieken die tot doel hebben de bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de kamers ingesteld en opgeheven en wordt voor elke kamer het gebied vastgesteld.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de gevolgen van de instelling, opheffing en gebiedsindeling van de kamers, waarbij zonodig voor de duur van ten hoogste vier jaren kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8, 9, 10, 11, 17, 36, 45, 45a, 47, 48, 49, 51 en 52 en artikel 49 van de Handelsregisterwet 200..
4
Alvorens Onze Minister een voordracht voor een besluit als bedoeld in het tweede of derde lid doet, stelt hij de kamers, waarvan het gebied bij het in overweging zijnde besluit betrokken is, in de gelegenheid van hun inzicht te doen blijken.
5
De voordracht voor een besluit als bedoeld in het tweede of derde lid wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en sedert die overlegging zes weken zijn verstreken.

Artikel 3
De kamers bezitten rechtspersoonlijkheid.

Artikel 4
De bepalingen van deze wet zijn tevens van toepassing op instellingen die door de kamers met de uitvoering van een deel van hun taken als bedoeld in de artikelen 23 tot en met 29 worden belast.

Hoofdstuk 3. Bestuur van de kamers
Paragraaf 1. Inrichting van het bestuur

Artikel 5
1
Het bestuur van een kamer bestaat uit een algemeen bestuur en een voorzitter.
2
Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de kamer.

Artikel 6
1
Het algemeen bestuur benoemt al dan niet uit zijn midden een voorzitter. De uit het midden van het algemeen bestuur benoemde voorzitter is lid van het algemeen bestuur en heeft stemrecht. De niet uit het midden van het algemeen bestuur benoemde voorzitter is lid van het algemeen bestuur en heeft geen stemrecht. Voor de toepassing van artikel 7 wordt de niet uit het midden van het algemeen bestuur benoemde voorzitter niet als lid van het algemeen bestuur aangemerkt.
2
Het algemeen bestuur benoemt uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter.
3
De in het eerste en tweede lid bedoelde benoemingen geschieden voor een door het algemeen bestuur te bepalen termijn, die de zittingsduur van het algemeen bestuur niet overschrijdt.
4
Het algemeen bestuur kan een voorzitter of plaatsvervangend voorzitter schorsen of ontslaan, wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.
5
Onze Minister kan in bijzondere omstandigheden een voorzitter of plaatsvervangend voorzitter schorsen of ontslaan, gehoord het algemeen bestuur.
Paragraaf 2. Samenstelling van het algemeen bestuur

Artikel 7
1
Het algemeen bestuur bestaat voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van overige ondernemers en voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van werknemers.
2
Het aantal leden van het algemeen bestuur bedraagt ten hoogste vierentwintig.
3
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de criteria ter bepaling van het in het tweede lid bedoelde aantal.

Artikel 8
1
De leden worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij treden tegelijk af en kunnen ten hoogste tweemaal worden herbenoemd.
2
Degene die lid is geworden ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is getreden, had moeten aftreden.

Artikel 9
1
Tot lid van het algemeen bestuur van een kamer kunnen alleen worden benoemd degenen, die:
a
nauw betrokken zijn bij een onderneming in het gebied van de kamer;
b
niet in staat van faillissement verkeren of anderszins de beschikking of het beheer over hun goederen verloren hebben;
c
voorafgaand aan de benoeming niet meer dan acht jaren hebben deel genomen aan het bestuur van een kamer;
d
niet reeds, voor dezelfde zittingsperiode, benoemd zijn tot lid van het algemeen bestuur van een andere kamer en
e
niet bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het kiesrecht in de zin van de Kieswet zijn ontzet.
2
Bij regeling van Onze Minister kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot de benoembaarheid tot lid van het algemeen bestuur.
3
De in het tweede lid bedoelde regeling bevat in ieder geval een benoemingscode, op grond waarvan de benoemingsgerechtigde organisaties hun leden in het algemeen bestuur benoemen.
4
De in het tweede lid bedoelde regeling en iedere wijziging hiervan treden niet eerder in werking dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 10
1
De SER bepaalt, met inachtneming van de bij of krachtens artikel 7 gestelde regels, voor iedere kamer en voor iedere zittingsperiode afzonderlijk, de takken van handel, industrie, ambacht en dienstverlening waarvoor leden zitting hebben in de kamer, alsmede het aantal leden dat voor elk van de aangewezen takken in de kamer zitting heeft.
2
Voordat de SER een besluit als bedoeld in het eerste lid neemt, stelt hij het algemeen bestuur in de gelegenheid van zijn inzicht daaromtrent te doen blijken.
3
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid alsmede van het openstellen van de in het tweede lid bedoelde gelegenheid doet de SER openbare kennisgeving.

Artikel 11
1
De leden worden benoemd, geschorst en ontslagen door organisaties van ondernemers en van werknemers die daartoe, met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 7 en 10 bepaalde, voor iedere kamer en iedere zittingsperiode afzonderlijk door de SER zijn aangewezen.
2
Voor aanwijzing komen uitsluitend in aanmerking organisaties die naar het oordeel van de SER van voldoende betekenis zijn voor de ondernemers of de werknemers in het gebied van de kamer.
3
Bij de aanwijzing van een organisatie bepaalt de SER het aantal leden dat die organisatie benoemt, alsmede voor welke tak elk te benoemen lid zitting heeft. De SER kan bepalen dat de benoeming van één of meer leden zal geschieden door twee of meer aangewezen organisaties gezamenlijk.
4
Voordat de SER de organisaties aanwijst stelt hij het algemeen bestuur van de betrokken kamer in de gelegenheid van zijn inzicht omtrent de aanwijzing te doen blijken.
5
Schorsing en ontslag vinden slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.
6
Onze Minister kan in bijzondere omstandigheden een lid schorsen of ontslaan, gehoord de organisatie die het betreffende lid heeft benoemd.
7
De leden hebben op persoonlijke titel zitting in het algemeen bestuur en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

Artikel 11a
1
Een lid vervult geen andere functies die ongewenst zijn met het oog op de goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
2
Een voorzitter meldt het voornemen tot het aanvaarden van een andere functie anders dan uit hoofde van zijn functie aan Onze Minister.
3
Andere functies van een lid anders dan uit hoofde van zijn functie worden openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt door het ter inzage leggen van een opgave van deze nevenfuncties bij de betreffende kamer.
Paragraaf 3. Samenstelling van het dagelijks bestuur

Artikel 12
1
Een kamer kan naast een algemeen bestuur een dagelijks bestuur hebben.
2
De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.
3
Buiten de voorzitter bestaat het dagelijks bestuur uit een door het algemeen bestuur uit zijn midden te benoemen aantal overige leden dat ten minste twee en ten hoogste zes bedraagt.
4
De zittingsduur van het dagelijks bestuur is gelijk aan de zittingsduur van het algemeen bestuur.
5
Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur schorsen of ontslaan wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.
Paragraaf 4. Bezoldiging van het bestuur

Artikel 13
1
De leden van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur ontvangen een schadeloosstelling.
2
Bij regeling van Onze Minister worden regels vastgesteld ten aanzien van de aan het lidmaatschap van het algemeen of dagelijks bestuur en de aan het voorzitterschap verbonden schadeloosstelling.
Paragraaf 5. Het personeel

Artikel 14
1
Het personeel van een kamer bestaat uit een directeur en het overige personeel.
2
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]
3
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]
4
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]

Artikel 15 [Vervallen per 01-01-2008]

Hoofdstuk 4. Bevoegdheden en werkwijze van het bestuur

Artikel 16
Het algemeen bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de taken van de kamer.

Artikel 17
1
Het algemeen bestuur stelt een bestuursreglement vast. Daarin worden in elk geval regels gesteld omtrent de wijze waarop beslissingen van het algemeen en dagelijks bestuur worden voorbereid, genomen en uitgevoerd, wordt geregeld welke bevoegdheden, met uitzondering van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, 37, eerste lid, 45, eerste lid, 47, eerste lid, 51, derde lid, en 52, tweede lid, het algemeen bestuur overdraagt aan het dagelijks bestuur en worden regels gesteld omtrent de taak en bevoegdheden van de directeur.
2
Het bestuursreglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3
De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het bestuursreglement naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de kamer kan belemmeren.

Artikel 18
1
Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht.
2
Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur.

Artikel 19
De voorzitter vertegenwoordigt de kamer in en buiten rechte.

Artikel 20 [Vervallen per 01-01-2008]

Artikel 21
1
De vergaderingen van het algemeen bestuur worden in het openbaar gehouden.
2
De deuren worden gesloten wanneer ten minste een vijfde van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.
3
Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 22
In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:
a
de vaststelling van de begroting, van de jaarrekening, van het activiteitenplan en van het jaarverslag;
b
een besluit als bedoeld in artikel 35, eerste lid, en artikel 37, eerste lid;
c
de ontheffing uit zijn functie onderscheidenlijk het ontslag van een al dan niet uit het midden van het algemeen bestuur benoemde voorzitter of
d
de benoeming en de ontheffing uit hun functie van de leden van het dagelijks bestuur.

Hoofdstuk 4A. Het samenwerkingsverband

Artikel 22a
De vereniging met de naam Kamer van Koophandel Nederland wordt aangemerkt als samenwerkingsverband in de zin van deze wet.

Artikel 22b
Behalve de in deze wet opgedragen taken kunnen bij algemene maatregel van bestuur aan het samenwerkingsverband coördinerende en faciliterende taken worden opgedragen met betrekking tot het verkeer tussen de kamers onderling of tussen Onze Minister en de kamers.

Hoofdstuk 5. Taken van de kamers en voorwaarden voor de taakuitoefening
Paragraaf 1. Taken

Artikel 23
Een kamer heeft tot taak desgevraagd inlichtingen van algemene aard te verstrekken ten aanzien van het oprichten en drijven van een onderneming in haar gebied.

Artikel 24
Een kamer heeft tot taak:
a
gerichte voorlichting te geven op juridisch en economisch terrein ten aanzien van een in haar gebied gevestigde of nog te vestigen onderneming; en
b
voorlichting te geven over aangelegenheden op juridisch en economisch terrein aan groepen van personen die in haar gebied een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten.

Artikel 25
1
Een kamer heeft tot taak het stimuleren van economische ontwikkelingen in haar gebied door middel van het bevorderen van onderzoeken, overleg- en samenwerkingsvormen en het desgevraagd of uit eigen beweging adviseren van openbare lichamen over aangelegenheden die de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in haar gebied raken.
2
Een kamer kan ten behoeve van een onderzoek, overleg- of samenwerkingsvorm als bedoeld in het eerste lid een subsidie verstrekken.
3
Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het totale bedrag dat een kamer in een jaar op grond van het tweede lid verstrekt.

Artikel 26
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in de artikelen 23, 24 en 25 bedoelde taken.

Artikel 27
1
Met betrekking tot de taken als bedoeld in artikel 24 en 25 komen de kamers jaarlijks, na overleg met Onze Minister en de overlegorganisaties, overeen welke activiteiten door de kamers in het eerstkomende kalenderjaar op zoveel mogelijk uniforme wijze worden verricht.
2
Het secretariaat met betrekking tot de afspraken bedoeld in het eerste lid wordt gevoerd door het samenwerkingsverband.
3
Het samenwerkingsverband zendt de afspraken jaarlijks vóór 15 september aan Onze Minister.
4
De afspraken behoeven de instemming van Onze Minister.
5
Onze Minister beslist binnen 6 weken na het verstrijken van de in het derde lid genoemde termijn, of hij met de afspraken instemt.
6
De in het vijfde lid bedoelde instemming wordt geacht te zijn gegeven, indien binnen de in dat lid genoemde termijn van 6 weken geen bericht van instemming is verzonden of geen bericht is verzonden dat de beslissing omtrent instemming wordt verdaagd, dan wel binnen de termijn waarvoor de beslissing is verdaagd, geen beslissing omtrent instemming is genomen.
7
Indien de in het derde lid bedoelde termijn is verstreken zonder dat Onze Minister de afspraken heeft ontvangen of indien Onze Minister niet met de afspraken heeft ingestemd, kan Onze Minister bij regeling vaststellen welke activiteiten door de kamers in het eerstkomende kalenderjaar op zoveel mogelijk uniforme wijze worden verricht.
8
Het samenwerkingsverband brengt jaarlijks vóór 1 april aan Onze Minister verslag uit over de uitoefening van de activiteiten, bedoeld in het eerste of zevende lid, in het voorgaande kalenderjaar.

Artikel 28
1
Voor zover daaromtrent geen andere regeling geldt heeft een kamer de bevoegdheid om desgevraagd:
a
verklaringen ten dienste van handel, industrie, ambacht en dienstverlening af te geven;
b
handtekeningen van personen die bij handel, industrie, ambacht en dienstverlening betrokken zijn, te legaliseren;
c
een onderzoek te houden en een verklaring af te geven inzake de toelaatbaarheid van een handelsnaam.
2
De kamers werken samen ter bevordering van de uniforme uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taken.
3
Bij ministeriële regeling kunnen ter implementatie van bepalingen uit bindende besluiten van de Raad van de Europese Unie of het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, die betrekking hebben op het afgeven van verklaringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, nadere regels worden gesteld.

Artikel 29
Een kamer kan besluiten andere dan de in dit hoofdstuk of elders bij of krachtens wet geregelde taken uit te oefenen, voor zover deze passen binnen de in artikel 2, eerste lid, aangegeven doelstelling.
Paragraaf 2. Voorwaarden voor de taakuitoefening

Artikel 30
1
Een kamer oefent de in artikel 28 en 29 bedoelde werkzaamheden uit voor zover daarin niet in voldoende mate wordt voorzien door rechtspersonen die volgens hun statuten tot doel hebben de belangen van ondernemers te behartigen en draagt er zorg voor dat deze werkzaamheden niet leiden tot mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren die uit een oogpunt van een goede marktwerking ongewenst is.
2
Een kamer draagt er voorts zorg voor dat haar werkzaamheden niet leiden tot het verhinderen, beperken of vervalsen van de mededinging tussen ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren.
3
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op het eerste en tweede lid regels worden gesteld die inhouden dat:
a
bepaalde werkzaamheden door de kamers niet mogen worden verricht of
b
de kamers zich bij bepaalde werkzaamheden dienen te gedragen overeenkomstig een in dat besluit aangegeven wijze.
4
Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering direct of indirect in handen is van een of meer kamers, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen direct of indirect door een of meer kamers wordt benoemd.

Artikel 31 [Vervallen per 01-01-2008]

Hoofdstuk 6. Financiering
Paragraaf 1. Heffing ten behoeve van wetsuitvoering

Artikel 32 [Vervallen per 01-07-2008]

Artikel 33 [Vervallen per 01-07-2008]
Paragraaf 2. Nationale en regionale retributies

Artikel 34
1
Voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 27, eerste of zevende lid, stelt Onze Minister bij regeling de vergoedingen vast die verschuldigd zijn ter gehele of gedeeltelijke financiering van de aan de uitvoering van deze activiteiten voor de kamers verbonden kosten.
2
Het samenwerkingsverband doet met het oog op de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister jaarlijks vóór 1 november een voorstel toekomen.
3
Onze Minister stelt binnen 6 weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn, de in het eerste lid bedoelde vergoedingen vast.

Artikel 35
1
Voor activiteiten ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 24 en 25, stelt een kamer ter gehele of gedeeltelijke financiering van de aan de uitvoering van die activiteiten voor een kamer verbonden kosten, de vergoedingen vast voor zover die activiteiten geen deel uitmaken van de in artikel 27, eerste of zevende lid, bedoelde activiteiten.
2
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de hoogte van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt bepaald.
3
De in het eerste lid bedoelde besluiten worden bekendgemaakt door terinzagelegging ten kantore van de kamer en publicatie daarvan in een door Onze Minister aangewezen publicatieblad.

Artikel 35a
1
Indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 28 of 29, geschiedt zulks tegen vergoeding van de aan de uitvoering van die taken voor de kamer verbonden kosten.
2
Vergoedingen en bijdragen die aan een kamer zijn verschuldigd anders dan op basis van het eerste lid, worden niet aangewend ter vergoeding van kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van de in het eerste lid genoemde taken.
3
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering in handen is van een of meer kamers, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen door een of meer kamers wordt benoemd.
Paragraaf 3. De nationale en regionale heffing

Artikel 36
1
Voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 27, eerste of zevende lid, alsmede van de taak, bedoeld in artikel 23, stelt Onze Minister ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken verbonden kosten, voor zover deze wat betreft de in artikel 24 bedoelde taak niet worden gedekt door de in artikel 34 bedoelde vergoedingen, bij regeling een bijdrage vast welke ondernemingen voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan verschuldigd zijn.
2
Het samenwerkingsverband doet met het oog op de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister jaarlijks vóór 1 november een voorstel toekomen.
3
Onze Minister stelt binnen 6 weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn, de in het eerste lid bedoelde bijdragen vast.

Artikel 36a
1
Voor de uitvoering van bij of krachtens andere wetten dan deze wet geregelde taken stelt Onze Minister ter financiering van de aan de uitvoering van die taken verbonden kosten, voor zover bij of krachtens die wetten de financiering van de aan die uitvoering verbonden kosten niet is geregeld, bij regeling een bijdrage vast welke ondernemingen voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan verschuldigd zijn.
2
Artikel 36, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37
1
Een kamer stelt ter financiering van de kosten verbonden aan de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 24 en 25, voor zover de uitvoering van deze taken niet plaatsvindt door de in artikel 27, eerste of zevende lid, bedoelde activiteiten, een bijdrage vast welke ondernemingen voor ieder kalenderjaar of een gedeelte daarvan verschuldigd zijn, voor zover deze kosten niet worden gedekt door de in artikel 35 bedoelde vergoedingen.
2
Het in het eerste lid bedoelde besluit behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3
Een kamer zendt Onze Minister jaarlijks vóór 1 november een afschrift van het besluit tot vaststelling van de in het eerste lid bedoelde bijdrage.
4
Onze Minister beslist binnen 6 weken na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn, of de in het tweede lid bedoelde goedkeuring wordt verleend.
5
Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemeen belang of indien Onze Minister bezwaar heeft tegen de hoogte van het in het desbetreffende besluit vastgestelde bedrag.
6
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de hoogte van de in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt bepaald.
7
Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt door terinzagelegging daarvan ten kantore van de kamer en publicatie daarvan in een door Onze Minister aangewezen publicatieblad.
Paragraaf 4. Overige bepalingen

Artikel 38 [Vervallen per 01-01-2008]

Artikel 39 [Vervallen per 01-01-2008]

Artikel 40 [Vervallen per 01-01-2008]

Artikel 41
1
De in de artikelen 36 en 37 bedoelde bijdragen zijn verschuldigd door degene aan wie de onderneming toebehoort onderscheidenlijk door de rechtspersoon. Behoort de onderneming aan meer dan één persoon toe, dan zijn allen hoofdelijk verbonden.
2
Ingeval een bijdrage voor het geheel of voor een deel niet tijdig is voldaan, maant de kamer de nalatige schriftelijk aan om alsnog binnen veertien dagen na de ontvangst van de brief het daarin vermelde bedrag aan de kamer te doen toekomen. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt de kamer een dwangbevel uit. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. De aanmaning en incasso van het dwangbevel geschieden op kosten van de schuldenaar.
3
Binnen dertig dagen na de betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de betrokken kamer voor de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de kamer haar zetel heeft. Het verzet schorst het ten uitvoer leggen van het dwangbevel.
4
Het verzet kan niet worden gegrond op de bewering dat de bijdrage ten onrechte is opgelegd of onjuist is bepaald.

Artikel 42 [Vervallen per 01-07-2008]

Artikel 43
1
Van de heffingen, bedoeld in de artikelen 36 en 37, zijn in het handelsregister ingeschreven ondernemingen waarin uitsluitend landbouw of visserij wordt uitgeoefend, vrijgesteld.
2
Van de heffingen, bedoeld in de artikelen 36 en 37, zijn in het handelsregister ingeschreven ondernemingen die uitsluitend als doel hebben het doen van periodieke uitkeringen aan een houder of indirect houder van aandelen als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, onder eerste, van de Pensioen- en spaarfondsenwet en het doen van stamrechtuitkeringen als bedoeld in artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 en uitsluitend activiteiten gericht hierop verrichten, vrijgesteld.

Hoofdstuk 7. Financieel toezicht

Artikel 44 [Vervallen per 01-01-2008]

Artikel 45
1
Het algemeen bestuur stelt de begroting vast en zendt deze aan Onze Minister vóór 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft.
2
Het besluit tot vaststelling van de begroting behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3
Onze Minister beslist binnen 6 weken na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn, of de goedkeuring wordt verleend.
4
De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 45a
1
De begroting behelst een raming van de baten en lasten, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven en een raming van de inkomsten en uitgaven.
2
De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.
3
Uit de toelichting blijkt voor elke taak of activiteit van een kamer welke begrotingsposten daarop betrekking hebben en tevens welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet aan een kamer opgedragen taken dan wel op andere taken.
4
Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening.

Artikel 45b
Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet een kamer daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 46
1
Het samenwerkingsverband maakt een overzicht waaruit blijkt op welke wijze de door de kamers vastgestelde begrotingen in relatie staan tot de voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 27, eerste of zevende lid, en de voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3 van de Handelsregisterwet 200., door het samenwerkingsverband geraamde budgetten en zendt dat overzicht aan Onze Minister vóór 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarop deze begrotingen en deze budgetten betrekking hebben.
2
Het samenwerkingsverband maakt een overzicht waaruit blijkt op welke wijze de door de kamers vastgestelde jaarrekeningen in relatie staan tot de in verband met de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 27, eerste of zevende lid, en de voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3 van de Handelsregisterwet 200., gemaakte kosten en zendt dat overzicht aan Onze Minister vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarop deze jaarrekeningen en deze kosten betrekking hebben.
3
De overzichten, bedoeld in het eerste en tweede lid, onderscheiden tussen de taak, bedoeld in artikel 3 van de Handelsregisterwet 200., de taak, bedoeld in artikel 24, en de overige activiteiten, bedoeld in artikel 27, eerste of zevende lid.
4
Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan de inrichting van de overzichten, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 47
1
Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast en zendt deze, gelijktijdig met het jaarverslag als bedoeld in artikel 52, tweede lid, aan Onze Minister vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.
2
Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3
Onze Minister beslist binnen 6 weken na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn of de goedkeuring wordt verleend.
4
De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 48
1
De jaarrekening, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar, wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de kamer aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt een kamer dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.
3
De verklaring, bedoeld in het tweede lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige inning en besteding van de middelen door een kamer.
4
De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van een kamer voldoen aan de eisen van doelmatigheid.

Artikel 49
Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting van en de toelichting op de begroting en de jaarrekening, omtrent eisen met betrekking tot de hoogte en samenstelling van het eigen vermogen en omtrent aandachtspunten voor de accountantscontrole.

Artikel 49a
1
Een kamer behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister voor:
a
het oprichten van dan wel financieel deelnemen in een rechtspersoon;
b
het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, daaronder begrepen het aangaan of beëindigen van overeenkomsten daartoe, indien de prijs van het registergoed hoger is dan € 100 000 of indien de prijs van dat registergoed meer bedraagt dan 10 procent van de jaaromzet van de desbetreffende kamer;
c
het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot huur, verhuur of pacht van registergoederen, indien de huur- of pachtprijs van het registergoed op jaarbasis hoger is dan € 100 000 of indien die prijs meer bedraagt dan 10 procent van de jaaromzet van de desbetreffende kamer;
d
het aangaan van overeenkomsten waarbij een kamer zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij zij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;
e
het doen van aangifte tot haar faillissement of het aanvragen van surséance van betaling;
f
het beleggen van gelden;
g
het investeren in infrastructurele voorzieningen.
2
Onze Minister kan bepalen dat een kamer zijn voorafgaande instemming behoeft voor het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 49b.
3
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering direct of indirect in handen is van een of meer kamers, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen direct of indirect door een of meer kamers wordt benoemd.

Artikel 49b
1
Een kamer vormt een egalisatiereserve.
2
Het verschil tussen de gerealiseerde baten van een kamer en de gerealiseerde lasten van de activiteiten komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.
3
De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

Hoofdstuk 8. Informatievoorziening, sturing en toezicht

Artikel 50
1
Een kamer verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
2
Een kamer geeft bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen waar nodig aan welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijke karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat natuurlijke of rechtspersonen deze aan de kamer hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.
3
De in het eerste lid opgenomen verplichting geldt ook ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering direct of indirect in handen is van een of meer kamers of van wie de meerderheid van de bestuurders of de commissarissen direct of indirect door een of meer kamers wordt benoemd.

Artikel 51
Het algemeen bestuur stelt het activiteitenplan vast en zendt dit, gelijktijdig met de begroting als bedoeld in artikel 45, eerste lid, vóór 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarop het activiteitenplan betrekking heeft aan Onze Minister.

Artikel 52
1
Het jaarverslag beschrijft de taakuitoefening en het gevoerde beleid. Het jaarverslag beschrijft voorts het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg.
2
Het algemeen bestuur stelt het jaarverslag vast en zendt dit vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarop het jaarverslag betrekking heeft aan Onze Minister en aan beide kamers der Staten-Generaal.
3
Het verslag wordt, tegen vergoeding van de kosten, voor een ieder verkrijgbaar gesteld.

Artikel 53
1
De kamers stellen gezamenlijk een gedragscode op ter bevordering van de integriteit van het gedrag van de bestuurders en de werkwijze van de kamers.
2
Het besluit tot vaststelling van de gedragscode behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3
De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 54
1
Onze Minister kan een besluit van een kamer vernietigen.
2
Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 54a
1
Een kamer ziet met betrekking tot de uitoefening van haar taken en bevoegdheden toe op:
a
een tijdige voorbereiding en uitvoering;
b
de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;
c
de zorgvuldige behandeling van personen en instellingen die met haar in aanraking komen;
d
de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen.
2
Een kamer treft voorzieningen, waardoor personen en instellingen, die met haar in aanraking komen, in de gelegenheid zijn voorstellen tot verbeteringen van werkwijzen en procedures te doen.
3
In het jaarverslag, bedoeld in artikel 52, doet een kamer verslag van hetgeen tot uitvoering van het eerste en tweede lid is verricht.

Artikel 54b
1
Een kamer draagt op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften zorg voor de nodige technische en organisatorische voorzieningen ter beveiliging van haar gegevens tegen verlies of aantasting en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging en verstrekking van die gegevens.
2
De kamers werken samen ter bevordering van de uniforme uitvoering van het eerste lid.

Artikel 54c
1
Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de taakuitoefening door een of meer kamers.
2
De beleidsregels worden in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 54d
1
Indien naar het oordeel van Onze Minister een kamer haar taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2
De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat een kamer in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren.
3
Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 54e
Een kamer behoeft voor instemming met mandaatverlening de goedkeuring van Onze Minister, tenzij het mandaatverlening door Onze Minister betreft. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat de te mandateren bevoegdheid naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de kamer kan belemmeren.

Hoofdstuk 9. Beroep

Artikel 55
1
Tegen een op grond van deze wet genomen besluit en tegen een ander door een kamer genomen besluit, met uitzondering van besluiten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur of op grond van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten of het verrichten van handelingen ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2
Het eerste lid geldt niet ten aanzien van besluiten waartegen bij of krachtens de wet een andere voorziening is opengesteld.

Hoofdstuk 10. Wijzigingen in andere wetten

Artikel 56 [Vervallen per 01-01-2008]

Artikel 57 [Vervallen per 01-01-2008]

Hoofdstuk 11. Overgangsbepalingen

Artikel 58 [Vervallen per 01-01-2008]

Artikel 59 [Vervallen per 01-01-2008]

Artikel 60 [Vervallen per 01-01-2008]

Artikel 61 [Vervallen per 01-01-2008]

Hoofdstuk 12. Slotbepalingen

Artikel 62
Onze Minister zendt twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan beide kamers der Staten-Generaal ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de kamers.

Artikel 63
De Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 wordt ingetrokken op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 64
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 65
[Wijzigt deze wet.]

Artikel 66
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de kamers van koophandel en fabrieken, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te Het Oude Loo, 24 december 1997
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken, A. van Dok-van Weele
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, J. Kohnstamm
Uitgegeven de dertigste december 1997
De Minister van Justitie,
w
Sorgdrager