Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de waterkering

 

Wet van 21 december 1995, houdende algemene regels ter verzekering van de beveiliging door waterkeringen tegen overstromingen door het buitenwater en regeling van enkele daarmee verband houdende aangelegenheden
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de beveiliging tegen overstroming door het buitenwater - in het bijzonder bij hoge stormvloeden, bij hoog opperwater van de grote rivieren, bij hoog water van het IJsselmeer of bij een combinatie daarvan - een wezenlijk vereiste is voor de bewoonbaarheid van ons land;
dat het gewenst is algemene regels te stellen omtrent de mate van beveiliging die in onderscheidene gebieden moet zijn gewaarborgd, alsmede procedurele voorzieningen te treffen om een versnelde uitvoering van nieuwe of versterkingswerken - met het oog op het zo spoedig mogelijk bereiken van die mate van beveiliging - te kunnen verzekeren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1
In het gestelde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:
"Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
"dijkringgebied": een gebied dat door een stelsel van waterkeringen beveiligd moet zijn tegen overstroming, in het bijzonder bij hoge stormvloed, bij hoog opperwater van een van de grote rivieren, bij hoog water van het IJsselmeer, bij hoog water van het Markermeer of bij een combinatie daarvan;
"primaire waterkering": een waterkering, die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze ofwel behoort tot het stelsel dat een dijkringgebied - al dan niet met hoge gronden omsluit, ofwel vóór een dijkringgebied is gelegen;
"buitenwater": het oppervlaktewater waarvan de waterstand direct invloed ondergaat bij hoge stormvloed, bij hoog opperwater van een van de grote rivieren, bij hoog water van het IJsselmeer, bij hoog water van het Markermeer of bij een combinatie daarvan;
"beheerder": de overheid waarbij de primaire waterkering in beheer is.

Artikel 2
1
Deze wet is van toepassing op de dijkringgebieden en de primaire waterkeringen welke staan aangegeven op als bijlage I en bijlage IA bij deze wet behorende landkaarten.
2
De in het eerste lid bedoelde bijlagen kunnen worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister, gehoord de voor de betreffende dijkringgebieden en primaire waterkeringen bevoegde colleges van gedeputeerde staten en beheerders.
3
Een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het tweede lid, treedt niet eerder in werking dan drie maanden na de datum waarop deze aan beide Kamers der Staten-Generaal is toegezonden.

Artikel 3
1
Op de bij deze wet behorende bijlage II en bijlage IIA is voor elk dijkringgebied de veiligheidsnorm aangegeven als gemiddelde overschrijdingskans - per jaar - van de hoogste hoogwaterstand waarop de tot directe kering van het buitenwater bestemde primaire waterkering moet zijn berekend, mede gelet op overige het waterkerend vermogen bepalende factoren.
2
In overeenstemming met en ter vervanging van de overschrijdingskans in de zin van het eerste lid, wordt bij algemene maatregel van bestuur voor elk dijkringgebied de veiligheidsnorm nader aangegeven als de gemiddelde kans per jaar op een overstroming door het bezwijken van een primaire waterkering.
3
Primaire waterkeringen, niet bestemd tot directe kering van het buitenwater, moeten, zolang voor het dijkringgebied waartoe zij behoren geen veiligheidsnorm krachtens het tweede lid is vastgesteld, tenminste gelijke veiligheid bieden als op de datum van inwerkingtreding van deze wet.
4
Artikel 2, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de in het eerste lid bedoelde bijlagen en op de vaststelling of wijziging van de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.
5
Onze Minister zendt elke tien jaar aan de beide Kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de in bijlage II en bijlage IIA aangegeven veiligheidsnorm.

Artikel 3a
Indien bovenregionale belangen daartoe nopen, wijst Onze Minister waterkeringen, niet zijnde primaire waterkeringen, aan, waarvoor gedeputeerde staten met het oog op het voorkomen van onveilige situaties en ernstige schade binnen een door hem te bepalen termijn een veiligheidsnorm vaststellen. Deze vaststelling geschiedt bij verordening.

Artikel 4
1
Bij ministeriële regeling wordt voor daarbij aan te geven plaatsen vastgesteld van welke relatie tussen hoogwaterstanden en overschrijdingskansen daarvan de beheerder van de betreffende primaire waterkering moet uitgaan bij de bepaling van het waterkerend vermogen daarvan. Bij die vaststelling kunnen tevens waarden worden vastgesteld van andere zodanige factoren.
2
De in het eerste lid bedoelde vaststelling geschiedt telkens voor vijf jaren, voor de eerste maal binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 5
1
Onze Minister draagt zorg voor de totstandkoming en verkrijgbaarstelling van technische leidraden voor het ontwerp, het beheer en het onderhoud van primaire waterkeringen. Zij strekken tot aanbeveling ten behoeve van degenen die met het beheer onderscheidenlijk het toezicht zijn belast.
2
Onze Minister kan de vervulling van de in het eerste lid omschreven taak bij in de Staatscourant bekend te maken besluit opdragen aan een door hem ingestelde technische adviescommissie voor de waterkeringen.
3
De verkrijgbaarstelling van leidraden als bedoeld in het eerste lid, wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 5a
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de door de beheerder te verrichten beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen.

Artikel 6
1
Gedeputeerde staten hebben het toezicht op alle primaire waterkeringen in hun provincie.
2
Indien een primaire waterkering is gelegen in meerdere provincies, kunnen gedeputeerde staten van die provincies bij overeenstemmende besluiten bepalen dat het toezicht op die primaire waterkering wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten van de provincie waarin de primaire waterkering in hoofdzaak is gelegen.

Artikel 6a
1
Indien de in artikel 3, eerste of tweede lid, bedoelde veiligheidsnormen, de in artikel 4, eerste lid, bedoelde hoogwaterstanden, de krachtens artikel 4, eerste lid, vastgestelde waarden of de krachtens artikel 5a vastgestelde regels wijziging ondergaan, kan bij besluit van Onze Minister worden bepaald door welk bestuursorgaan, op welke wijze en binnen welk tijdsbestek maatregelen met betrekking tot de beveiliging tegen overstroming worden getroffen.
2
Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
3
Het eerste lid wordt niet toegepast dan nadat overleg is gevoerd met het betrokken bestuursorgaan en niet eerder dan vier weken nadat de beide Kamers der Staten-Generaal in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het nemen van het besluit.

Artikel 7
1
De aanleg, versterking of verlegging van een primaire waterkering geschiedt overeenkomstig een door de beheerder vastgesteld plan.
2
Het plan bevat:
a
de te treffen voorzieningen, gericht op de uitvoering van het werk ten aanzien van een primaire waterkering;
b
de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk;
c
de te treffen voorzieningen ter bevordering van het belang van landschap, natuur of cultuurhistorie, voor zover zij rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk.
3
In geval het plan een verlegging van de primaire waterkering inhoudt, kan het de te treffen voorzieningen bevatten met betrekking tot de inpassing in de omgeving van het gebied tussen de plaats waar de oorspronkelijke primaire waterkering is gelegen en de plaats waar de nieuwe primaire waterkering komt te liggen.
4
In de toelichting op het plan wordt aangegeven welke gevolgen aan de uitvoering van het plan zijn verbonden en op welke wijze met de daarbij betrokken belangen rekening is gehouden.
5
Het eerste lid is niet van toepassing indien ten aanzien van een in dat lid bedoelde werkzaamheid toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.5 dan wel artikel 3.33, eerste lid, of artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 7a
1
Op de voorbereiding van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
2
De terinzagelegging geschiedt tevens ten kantore van de betrokken bestuursorganen. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

Artikel 7b
1
De beheerder stelt het plan vast binnen twaalf weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.
2
Het plan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie op wier grondgebied het plan wordt uitgevoerd. De beheerder zendt na de vaststelling het plan onverwijld aan gedeputeerde staten.
3
Indien het een primaire waterkering betreft die in meer dan één provincie is gelegen, kunnen gedeputeerde staten van de desbetreffende provincies bij overeenstemmende besluiten bepalen dat gedeputeerde staten van de provincie waarin de primaire waterkering in hoofdzaak is gelegen, belast is met de goedkeuring van het plan.

Artikel 7c
In afwijking van artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het nemen van een besluit omtrent goedkeuring niet worden verdaagd.

Artikel 7d
1
Gedeputeerde staten bevorderen een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten die nodig zijn ter uitvoering van het plan.
2
Indien het een primaire waterkering betreft die in meer dan één provincie is gelegen, kunnen gedeputeerde staten van de desbetreffende provincies bij overeenstemmende besluiten bepalen dat gedeputeerde staten van een van die provincies de coördinatie van de voorbereiding van de in het eerste lid bedoelde besluiten bevorderen.
3
Gedeputeerde staten kunnen van de andere betrokken bestuursorganen de medewerking vorderen, die voor het welslagen van de coördinatie nodig is. Die bestuursorganen verlenen de van hen gevorderde medewerking.

Artikel 7e
Op de voorbereiding van de in artikel 7d, eerste lid, bedoelde besluiten is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:
a
de ontwerpen van de besluiten binnen een door gedeputeerde staten te bepalen termijn worden toegezonden aan gedeputeerde staten, die zorg dragen voor de in artikel 3:13, eerste lid, van die wet bedoelde toezending;
b
gedeputeerde staten ten aanzien van de ontwerpen van de besluiten gezamenlijk toepassing kunnen geven aan de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:12 van die wet;
c
zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder;
d
in afwijking van artikel 3:18 van die wet de besluiten worden genomen binnen een door gedeputeerde staten te bepalen termijn;
e
de besluiten onverwijld worden gezonden aan gedeputeerde staten;
f
gedeputeerde staten beslissen over de toepassing van artikel 3:18, tweede lid, van die wet.

Artikel 7f
1
Voor zover een bestemmingsplan voor de uitvoering van werken en werkzaamheden of het treffen van voorzieningen een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening vereist, geldt zodanige eis niet in het gebied dat is begrepen in een vastgesteld plan als bedoeld in artikel 7, eerste lid.
2
Ten aanzien van de aanvragen tot het nemen van de in artikel 7d, eerste lid, bedoelde besluiten is de beheerder mede bevoegd deze in te dienen bij de bevoegde bestuursorganen.

Artikel 7g
1
Indien een bestuursorgaan, uitgezonderd een bestuursorgaan van het Rijk, dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen op een aanvraag tot het nemen van een besluit tot uitvoering van het plan, niet of niet tijdig een ontwerp-besluit op de aanvraag aan gedeputeerde staten zendt, dan wel niet, niet tijdig of niet in overeenstemming met het plan beslist, dan wel een beslissing neemt die naar het oordeel van gedeputeerde staten wijziging behoeft, kunnen gedeputeerde staten een beslissing op de aanvraag nemen. In het laatste geval treedt hun besluit in de plaats van het besluit van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien gedeputeerde staten voornemens zijn zelf een beslissing op de aanvraag te nemen, plegen zij overleg met het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtshalve te nemen besluiten ter uitvoering van het plan en andere besluiten dan die ter uitvoering van het plan, welke zijn gericht op de realisering van de in het plan opgenomen voorzieningen.
3
Indien bij de toepassing van het eerste lid de beslissing op een aanvraag tot het nemen van een besluit als in dat lid bedoeld, wordt genomen door gedeputeerde staten, draagt het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd was te beslissen op de aanvraag de ter zake ontvangen leges over aan gedeputeerde staten.

Artikel 7h
De in artikel 7d, eerste lid, bedoelde besluiten worden, voor zover zij gecoördineerd zijn voorbereid, gelijktijdig door gedeputeerde staten bekendgemaakt.

Artikel 7i
1
Tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 6a, eerste lid, 7b, tweede lid, en 7d, eerste lid, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de besluiten, bedoeld in artikel 7d, eerste lid, aan met ingang van de dag na die waarop de in artikel 7h bedoelde bekendmaking is geschied.

Artikel 7j
Onteigening ingevolge titel II dan wel titel II in samenhang met titel IIa van de onteigeningswet kan mede geschieden ter uitvoering van de ingevolge het plan te treffen voorzieningen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b en c, en derde lid.

Artikel 7k
1
De in artikel 18, eerste lid, van de onteigeningswet bedoelde dagvaarding kan geschieden nadat het plan door gedeputeerde staten is goedgekeurd.
2
De rechtbank spreekt de onteigening niet uit dan nadat het plan onherroepelijk is geworden.

Artikel 8
De beheerder betrekt bij de voorbereiding van het plan in ieder geval gedeputeerde staten van de provincie en burgemeester en wethouders van de gemeenten op wier grondgebied het plan wordt uitgevoerd.

Artikel 9
1
Iedere vijf jaren brengt de beheerder, in het bijzonder vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm in de zin van artikel 3, verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de primaire waterkering. Gedeputeerde staten brengen over dezelfde periode verslag uit aan Onze Minister over elk van de dijkringgebieden in hun gebied, met dien verstande dat ten aanzien van een dijkringgebied dat in meer dan één provincie is gelegen gedeputeerde staten van de betreffende provincies gezamenlijk verslag uitbrengen aan Onze Minister. Onze Minister zendt de verslagen van gedeputeerde staten met zijn bevindingen daaromtrent aan de beide Kamers der Staten-Generaal.
2
De in het eerste lid bedoelde verslagen bevatten een beoordeling van de veiligheid. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de ingevolge artikel 3, eerste of tweede lid, vastgestelde veiligheidsnorm, de ingevolge artikel 4, eerste lid, vastgestelde factoren, de in artikel 5, eerste lid, bedoelde technische leidraden en de in artikel 13, onder b, bedoelde legger.
3
Indien de beoordeling van de veiligheid daartoe aanleiding geeft, bevatten de in het eerste lid bedoelde verslagen een omschrijving van de voorzieningen die - op een daarbij aan te geven termijn - nodig worden geacht.
4
Gedeputeerde staten zenden hun verslag de eerste maal toe vóór het daartoe door Onze Minister voor de desbetreffende dijkringgebied of dijkringgebieden vastgestelde tijdstip, dat niet eerder wordt gesteld dan twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 10
1
Door en op kosten van het Rijk worden tot het voorkomen of tegengaan van een landwaartse verplaatsing van de kustlijn de werken uitgevoerd die naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk zijn vanwege de ingevolge deze wet te handhaven veiligheidsnorm. Onze Minister stelt de noodzaak, de plaats en het doel van de werken, alsmede de termijn van uitvoering vast.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van werken waarvan naar het oordeel van Onze Minister de uitvoering anderszins door het algemeen belang wordt gevorderd.
3
De in het eerste lid bedoelde kustlijn wordt aangegeven op een door Onze Minister kosteloos verkrijgbaar gestelde kaart, die telkens na vijf jaren wordt herzien. De verkrijgbaarstelling wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
4
Onze Minister geeft toepassing aan het eerste en het tweede lid uit eigen beweging dan wel op een hem schriftelijk gedaan verzoek van de beheerder of van gedeputeerde staten. Dit geschiedt niet dan nadat het desbetreffend voornemen of verlangen is behandeld in een overlegorgaan, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de provincie, de beheerders en het Rijk en dat in ieder der provincies Fryslân, Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland door gedeputeerde staten wordt ingesteld.
5
Onze Minister beslist binnen zes maanden op een ingevolge het vierde lid gedaan verzoek.

Artikel 11 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 12
1
Onze Minister verleent op aanvraag een subsidie aan het overheidslichaam dat vanwege wijziging van de in artikel 3, eerste of tweede lid, bedoelde veiligheidsnorm, de in artikel 4, eerste lid, bedoelde hoogwaterstanden of andere zodanige factoren, of de in artikel 5a bedoelde voorschriften, maatregelen dient te treffen, indien de desbetreffende maatregelen zijn opgenomen in het jaarlijks door Onze Minister vast te stellen programma.
2
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de aanvraag, verlening, vaststelling, intrekking, wijziging, weigering, betaling en terugvordering van de subsidie en de verplichtingen van de subsidie-ontvanger.
3
Een subsidie wordt verleend voor 100 procent van de kosten van uitvoering, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.

Artikel 13
De beheerder draagt zorg voor de vaststelling van:
a
een overzichtskaart waarop de ligging van de primaire waterkering staat aangegeven;
b
een legger waarin is omschreven waaraan die waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie;
c
een technisch beheersregister waarin de voor het behoud van het waterkerend vermogen kenmerkende gegevens van de constructie en de feitelijke toestand nader zijn omschreven.

Artikel 14
1
Provinciale staten der provincies waarin een of meer dijkringgebieden zijn gelegen stellen met betrekking tot het onderwerp van deze wet een verordening vast, waarin in elk geval de in artikel 13 omschreven verplichting van de beheerder - en de termijn waarop daaraan moet zijn voldaan nader worden geregeld.
2
Voor een dijkringgebied dat in meer dan één provincie is gelegen wordt de in het eerste lid bedoelde verordening vastgesteld bij gemeenschappelijk besluit van provinciale staten van de betreffende provincies.

Artikel 15
1
In het belang van het tijdig nemen van maatregelen bij hoog water dat gevaar voor een tot directe kering van het buitenwater bestemde primaire waterkering kan opleveren, draagt Onze Minister zorg dat:
a
informatie beschikbaar is over de verwachte afwijkingen van de daartoe door Onze Minister gepubliceerde hoogwaterstanden;
b
waarschuwingen en verdere inlichtingen worden verschaft aan de beheerders van primaire waterkeringen en colleges van gedeputeerde staten die het betreft, zodra te verwachten is dat bij hoge stormvloed, hoog opperwater van een van de grote rivieren, hoog water van het IJsselmeer of het Markermeer - of tengevolge van een combinatie daarvan - de hoogwaterstand het alarmeringspeil overschrijdt.
2
Alarmeringspeilen, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden door Onze Minister telkens voor vijf jaren vastgesteld bij in de Staatscourant bekend te maken besluit.

Artikel 16 [Vervallen per 01-09-2002]

Artikel 17 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 18 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 19 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 20 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 21 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 22 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 23 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 24 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 25 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 26 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 27 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 28 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 29 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 30 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 31 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 32 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 33 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 34 [Vervallen per 28-09-2005]

Artikel 35
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 36
Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de waterkering.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 21 december 1995
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
a
Jorritsma-Lebbink
Uitgegeven de negende januari 1996
De Minister van Justitie
w
Sorgdrager
Bijlage I
Bijlage IA
Bijlage II. als bedoeld in artikel 3
Dijkringgebieden en veiligheidsnormen
Dijkringgebied volgens bij de wet behorende bijlage I
Overschrijdingskans, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet
Nummer
Gemiddeld per jaar
1.
1/2000
2.
1/2000
3.
1/2000
4.
1/2000
5.
1/4000
6.
1/4000
7.
1/4000
8.
1/4000
9.
1/1250
10.
1/2000
11.
1/2000
12.
1/4000
13.
1/10000
13a.
1/4000
13b.
1/1250
14.
1/10000
15.
1/2000
16.
1/2000
17.
1/4000
18.
1/10000
19.
1/10000
20.
1/4000
21.
1/2000
22.
1/2000
23.
1/2000
24.
1/2000
25.
1/4000
26.
1/4000
27.
1/4000
28.
1/4000
29.
1/4000
30.
1/4000
31.
1/4000
32.
1/4000
33.
1/4000
34.
1/2000
34a.
1/2000
35.
1/2000
36.
1/1250
36a.
1/1250
37.
1/1250
38.
1/1250
39.
1/1250
40.
1/500
41.
1/1250
42.
1/1250
43.
1/1250
44.
1/1250
45.
1/1250
46.
1/1250
47.
1/1250
48.
1/1250
49.
1/1250
50.
1/1250
51.
1/1250
52.
1/1250
53.
1/1250
Bijlage IIA. als bedoeld in artikel 3, eerste lid
Dijkringgebieden en veiligheidsnormen
Dijkringgebied volgens bij de wet behorende bijlage IA
Overschrijdingskans als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet
Nummer
Gemiddeld per jaar
54.
1/250
55.
1/250
56.
1/250
57.
1/250
58.
1/250
59.
1/250
60.
1/250
61.
1/250
62.
1/250
63.
1/250
64.
1/250
65.
1/250
66.
1/250
67.
1/250
68.
1/250
69.
1/250
70.
1/250
71.
1/250
72.
1/250
73.
1/250
74.
1/250
75.
1/250
76.
1/250
77.
1/250
78.
1/250
79.
1/250
80.
1/250
81.
1/250
82.
1/250
83.
1/250
84.
1/250
85.
1/250
86.
1/250
87.
1/250
88.
1/250
89.
1/250
90.
1/250
91.
1/250
92.
1/250
93.
1/250
94.
1/250
95.
1/250