Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op het Centraal bureau voor de statistiek

 

Wet van 20 november 2003, houdende vaststelling van een wet op het Centraal bureau voor de statistiek (Wet op het Centraal bureau voor de statistiek)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is over te gaan tot externe verzelfstandiging van het dienstonderdeel Centraal bureau voor de statistiek door oprichting van een zelfstandig bestuursorgaan en nieuwe regels vast te stellen inzake de verwerving, het gebruik en de verstrekking van gegevens in het kader van de statistische informatievoorziening;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
a
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
b
CBS: het Centraal bureau voor de statistiek;
c
directeur-generaal: de directeur-generaal van de statistiek;
d
CCS: de Centrale commissie voor de statistiek.

Hoofdstuk 2. Centraal bureau voor de statistiek
Paragraaf 1. Instelling en taak

Artikel 2
1
Er is een Centraal bureau voor de statistiek.
2
Het CBS bezit rechtspersoonlijkheid.

Artikel 3
Het CBS heeft tot taak het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken.

Artikel 4
Het CBS is op nationaal niveau belast met de productie van communautaire statistieken.

Artikel 5
1
Het CBS kan in incidentele gevallen statistische werkzaamheden voor derden verrichten. Deze werkzaamheden mogen niet leiden tot mededinging met private aanbieders van vergelijkbare diensten die uit een oogpunt van goede marktwerking ongewenst is.
2
Onze Minister kan nadere regels stellen over de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 2. Bestuursorganen

Artikel 6
Het CBS heeft twee bestuursorganen:
a
de directeur-generaal, bedoeld in artikel 8;
b
de CCS, bedoeld in artikel 20.
Paragraaf 3. Personeel

Artikel 7
1
Op het personeel in dienst van het CBS zijn de rechtspositieregels die gelden voor de ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries, van overeenkomstige toepassing. De in die regels neergelegde bevoegdheden, met uitzondering van de aan Ons dan wel aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegekende bevoegdheden tot het stellen van regels, worden uitgeoefend door de directeur-generaal. Voor zover in die regels is bepaald dat bevoegdheden worden uitgeoefend met medebetrokkenheid van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, worden deze bevoegdheden uitgeoefend met medebetrokkenheid van Onze Minister.
2
Bij algemene maatregel van bestuur kan gedeeltelijk worden afgeweken van het eerste lid.

Hoofdstuk 3. Directeur-generaal van de statistiek
Paragraaf 1. Instelling en samenstelling

Artikel 8
1
Het bestuur van het CBS wordt gevormd door een directeur-generaal met de titel van directeur-generaal van de statistiek. De directeur-generaal kan niet tevens zijn een aan Onze Minister ondergeschikte ambtenaar.
2
Onze Minister stelt regels ten aanzien van de plaatsvervanging van de directeur-generaal.
Paragraaf 2. Benoeming en bezoldiging

Artikel 9
1
Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de directeur-generaal.
2
Schorsing en ontslag vindt, gehoord de CCS, slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

Artikel 10
1
De directeur-generaal wordt benoemd voor een periode van ten hoogste zeven jaren en kan eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaren.
2
Bij het openvallen van de functie van directeur-generaal doet de CCS een aanbeveling voor de vervulling van deze functie aan Onze Minister.

Artikel 11
1
De directeur-generaal vervult geen nevenfuncties die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
2
De directeur-generaal meldt het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van zijn functie aan Onze Minister.
3
Nevenfuncties van de directeur-generaal anders dan uit hoofde van zijn functie worden openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt door het ter inzage leggen van een opgave van deze nevenfuncties bij het CBS en bij Onze Minister.

Artikel 12
1
De directeur-generaal geniet een bezoldiging.
2
Onze Minister stelt de rechtspositie van de directeur-generaal vast.
3
Buiten de bezoldiging en de vergoeding van bijzondere kosten in verband met zijn functie geniet de directeur-generaal geen inkomsten ten laste van het CBS.
4
Ten aanzien van de directeur-generaal wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 383 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verslag gedaan in het jaarverslag, bedoeld in artikel 53.
Paragraaf 3. Taken, bevoegdheden en werkwijze

Artikel 13
1
De directeur-generaal is belast met het besturen van het CBS.
2
De directeur-generaal vertegenwoordigt het CBS in en buiten rechte.

Artikel 14
1
De directeur-generaal stelt ten minste eenmaal in de vijf jaren een meerjarenprogramma op, waarin op hoofdlijnen wordt vastgelegd welke werkzaamheden het CBS zal uitvoeren in de komende jaren.
2
Het meerjarenprogramma bevat voorts een beschrijving van de op middellange en lange termijn te realiseren doelstellingen, de hoofdlijnen van het daarop te richten beleid en de financiële en organisatorische voorwaarden die daartoe vervuld moeten worden.

Artikel 15
1
De directeur-generaal stelt jaarlijks een werkprogramma voor het daaropvolgende jaar op. Hij kan het werkprogramma tussentijds wijzigen.
2
In het werkprogramma wordt vastgelegd welke werkzaamheden het CBS in een bepaald jaar zal uitvoeren, voor zover de beschikbare middelen dat toelaten.
3
Het werkprogramma bevat een beschrijving van het belang van een statistiek voor praktijk, beleid en wetenschap, de vraag of een statistiek noodzakelijk is op grond van Europese of andere regelgeving, een verantwoording omtrent de belangrijkste niet-gehonoreerde verzoeken om statistieken en een paragraaf met de kosten en opbrengsten van de statistieken.

Artikel 16
1
De directeur-generaal legt het meerjarenprogramma en het werkprogramma vóór 1 november en de wijzigingen in het werkprogramma tussentijds ter vaststelling voor aan de CCS.
2
De directeur-generaal legt het meerjarenprogramma, het werkprogramma en de wijzigingen in het werkprogramma, na vaststelling door de CCS, ter inzage bij het CBS gedurende de periode waarvoor zij gelden. Hiervan doet hij mededeling in de Staatscourant.

Artikel 17
1
De CCS zendt het meerjarenprogramma vóór 1 december aan Onze Minister.
2
Onze Minister brengt zijn standpunt over de financiële en organisatorische voorwaarden die vervuld moeten worden ter verwezenlijking van het meerjarenprogramma, bepaald in overeenstemming met het gevoelen van de raad van ministers, binnen zes maanden na ontvangst van het programma ter kennis van de directeur-generaal, de CCS en de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hiervan doet hij mededeling in de Staatscourant.

Artikel 18
De directeur-generaal bepaalt de methoden waarmee de in de werk- en meerjarenprogramma's opgenomen onderzoeken worden uitgevoerd en de wijze waarop de resultaten van die onderzoeken worden openbaar gemaakt.

Artikel 19
De directeur-generaal behoeft voor instemming met mandaatverlening de goedkeuring van Onze Minister, tenzij het mandaatverlening door Onze Minister betreft. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat de te mandateren bevoegdheid naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de directeur-generaal kan belemmeren.

Hoofdstuk 4. Centrale commissie voor de statistiek
Paragraaf 1. Instelling en samenstelling

Artikel 20
Het bestuur van het CBS wordt mede gevormd door een Centrale commissie voor de statistiek.

Artikel 21
1
De CCS bestaat uit de voorzitter en een even aantal overige leden dat ten minste zes en ten hoogste tien bedraagt. De voorzitter en de overige leden kunnen niet tevens zijn een aan Onze Minister ondergeschikte ambtenaar.
2
De secretaris is een door de directeur-generaal, in overeenstemming met de voorzitter van de CCS, aangewezen personeelslid van het CBS. De secretaris is geen lid van de CCS.
3
De secretaris staat onder het gezag van de CCS en legt over werkzaamheden uitsluitend aan de CCS verantwoording af.
Paragraaf 2. Benoeming

Artikel 22
1
Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden van de CCS. Onze Minister wijst een lid aan als plaatsvervangend voorzitter.
2
Bij het openvallen van een plaats doet de CCS een aanbeveling voor de vervulling daarvan aan Onze Minister.
3
Schorsing en ontslag vindt slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

Artikel 23
1
De leden van de CCS worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaren. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd.
2
Bij tussentijds aftreden treedt het lid dat wordt benoemd ter vervulling van de opengevallen plaats, af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden. Hij is terstond herbenoembaar.

Artikel 24
1
De leden van de CCS hebben recht op een schadeloosstelling.
2
Onze Minister stelt de schadeloosstelling vast.
3
Buiten de schadeloosstelling en de vergoeding van bijzondere kosten in verband met hun functie genieten de leden van de CCS geen inkomsten ten laste van het CBS.
4
Ten aanzien van de leden van de CCS wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 383 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verslag gedaan in het jaarverslag, bedoeld in artikel 54.
Paragraaf 3. Taken, bevoegdheden en werkwijze

Artikel 25
De CCS heeft tot taak:
a
het bevorderen van een statistische informatievoorziening van overheidswege die voorziet in de behoeften van praktijk, beleid en wetenschap;
b
het bevorderen van de nauwkeurigheid en de volledigheid van de van overheidswege openbaar te maken statistieken;
c
het beoordelen van het meerjarenprogramma en het werkprogramma van het CBS;
d
erop toe te zien dat de verwerving van gegevens door het CBS op zodanige wijze geschiedt dat daaruit voortvloeiende administratieve lasten voor ondernemingen en instellingen zo laag mogelijk zijn;
e
erop toe te zien dat de door het CBS verrichte statistische werkzaamheden voor derden niet leiden tot mededinging met private aanbieders van vergelijkbare diensten die uit een oogpunt van goede marktwerking ongewenst is;
f
toe te zien op de uitvoering door de directeur-generaal van de bevoegdheid tot het beschikbaar stellen van verzamelingen van gegevens ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 26
1
De CCS stelt een bestuursreglement vast dat, evenals de wijzigingen daarin, de goedkeuring van Onze Minister behoeft.
2
De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op grond dat het reglement naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de CCS kan belemmeren.
3
De CCS komt jaarlijks ten minste viermaal bijeen.

Artikel 27
Door een van Onze Ministers wordt slechts een nieuw statistisch onderzoek ingesteld of in een onderzoek dat reeds plaatsvindt wijziging gebracht, nadat de CCS is gehoord.

Artikel 28
Ter uitvoering van haar taak kan de CCS zich rechtstreeks tot derden wenden tot het verkrijgen van de inlichtingen die zij behoeft.

Artikel 29
1
De CCS kan de voorbereiding van bepaalde beslissingen en taken opdragen aan al dan niet uit haar midden ingestelde subcommissies of aan de directeur-generaal.
2
Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing op de leden van subcommissies die geen lid zijn van de CCS.

Artikel 30
De voorzitter van de CCS kan in spoedeisende gevallen de in artikel 16, eerste lid, bedoelde bevoegdheid van de CCS, voor zover het een wijziging van het werkprogramma betreft, en de in artikel 27 bedoelde bevoegdheden uitoefenen.

Artikel 31
Stukken van of namens de CCS uitgaande, worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Artikel 32
Beslissingen van de CCS worden genomen overeenkomstig het standpunt van de meerderheid van de leden.

Hoofdstuk 5. Verwerving, gebruik en verstrekking van gegevens
Paragraaf 1. Verwerving

Artikel 33
1
De directeur-generaal is bevoegd ten behoeve van statistische doeleinden gebruik te maken van gegevens uit registraties die in verband met de uitvoering van een wettelijke taak worden bijgehouden bij:
a
instellingen en diensten van:
1
het Rijk;
2
provincies;
3
gemeenten;
4
waterschappen;
5
openbare lichamen, gevormd ingevolge de Wet gemeenschappelijke regelingen;
b
openbare lichamen als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;
c
zelfstandige bestuursorganen op het niveau van de centrale overheid.
2
De directeur-generaal is voorts bevoegd ten behoeve van statistische doeleinden gebruik te maken van gegevens uit registraties die worden bijgehouden door bij algemene maatregel van bestuur, gehoord de CCS, aangewezen rechtspersonen die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen of geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, worden bekostigd uit middelen van de Staat of uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen.
3
Voor zover de in het eerste en tweede lid bedoelde verwerving niet de benodigde gegevens oplevert, is de directeur-generaal bevoegd ten behoeve van statistische doeleinden bij algemene maatregel van bestuur, gehoord de CCS, aan te wijzen gegevens op te vragen bij door die maatregel aangewezen categorieën van ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen.
4
De in het eerste lid bedoelde instellingen, diensten, lichamen en zelfstandige bestuursorganen, de in het tweede lid bedoelde rechtspersonen en de in het derde lid bedoelde ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen verstrekken de in die leden bedoelde gegevens kosteloos op verzoek van de directeur-generaal binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn. Daarbij kan geen beroep worden gedaan op geheimhoudingsverplichtingen, tenzij deze verplichtingen gebaseerd zijn op internationale regelgeving.
5
Voor zover de in het derde lid bedoelde gegevens liggen op het terrein van het Nederlandse bankwezen en deze door De Nederlandsche Bank NV uit hoofde van haar taken worden verzameld, geschiedt de verwerving van deze gegevens na overleg met en door tussenkomst van De Nederlandsche Bank NV. Ten aanzien van de overige gegevens op het terrein van het Nederlandse bankwezen geschiedt de verwerving van deze gegevens na overleg met De Nederlandsche Bank NV.

Artikel 34
De directeur-generaal kan het sociaal-fiscaal nummer, bedoeld in artikel 47b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, opnemen in een registratie en daarvan gebruik maken ten behoeve van statistische doeleinden. De directeur-generaal kan het sociaal-fiscaal nummer gebruiken in contacten met personen en instanties voor zover deze zelf gemachtigd zijn tot het gebruik van dat nummer in een registratie.

Artikel 35
De directeur-generaal kan ten behoeve van statistische doeleinden persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verwerken.

Artikel 36
Met inachtneming van een goede vervulling van zijn taak draagt de directeur-generaal er zorg voor dat de verwerving van gegevens op zodanige wijze geschiedt dat de daaruit voortvloeiende administratieve lasten voor ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen die volgens hun statuten tot doel hebben de belangen van de betrokken ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren en instellingen te behartigen, zo laag mogelijk zijn.
Paragraaf 2. Gebruik van gegevens

Artikel 37
1
De door de directeur-generaal in het kader van de uitoefening van de taken ter uitvoering van deze wet ontvangen gegevens worden uitsluitend gebruikt voor statistische doeleinden.
2
De in het eerste lid bedoelde gegevens worden niet verstrekt aan anderen dan degenen die belast zijn met de uitvoering van de taak van het CBS.
3
De in het eerste lid bedoelde gegevens worden slechts zodanig openbaar gemaakt dat daaraan geen herkenbare gegevens over een afzonderlijk persoon, huishouden, onderneming of instelling kunnen worden ontleend, tenzij, ingeval het gegevens met betrekking tot een onderneming of instelling betreft, er een gegronde reden is om aan te nemen dat bij de betrokken onderneming of instelling geen bedenkingen bestaan tegen de openbaarmaking.

Artikel 38
De directeur-generaal draagt op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften zorg voor de nodige technische en organisatorische voorzieningen ter beveiliging van zijn gegevens tegen verlies of aantasting en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging en verstrekking van die gegevens.
Paragraaf 2a. Uitvoering van verordening 638/2004

Artikel 38a
1
In deze paragraaf wordt verstaan onder verordening 638/2004: verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 3330/91 (PbEG L 102).
2
De artikelen 33, derde tot en met vijfde lid en 37, derde lid, zijn niet van toepassing op de uitvoering van verordening 638/2004.

Artikel 38b
De informatieplichtigen, bedoeld in artikel 7 van verordening 638/2004, die gehouden zijn tot het doen van een opgave op grond van die verordening, verstrekken de desbetreffende gegevens kosteloos aan het CBS.

Artikel 38c
1
Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld:
a
welke gegevens als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van verordening 638/2004 moeten worden opgegeven;
b
op welke wijze de in onderdeel a bedoelde gegevens moeten worden opgegeven;
c
de hoogte van de in artikel 10, eerste lid, van verordening 638/2004 bedoelde statistische drempels;
d
al hetgeen verder nodig is ter voldoening aan de op verordening 638/2004 berustende voorschriften.
2
Bij ministeriële regeling kan de aard en de hoogte van de in artikel 10, vierde lid, van verordening 638/2004 bedoelde statistische drempels worden vastgesteld.
3
De in het eerste lid, onderdeel c, en in het tweede lid bedoelde drempels worden per kalenderjaar vastgesteld.

Artikel 38d
Het in artikel 13, tweede lid, van verordening 638/2004 bedoelde verslag wordt opgesteld door het CBS.
Paragraaf 3. Verstrekking van gegevens

Artikel 39
1
In afwijking van artikel 37 verstrekt de directeur-generaal gegevens aan de communautaire en nationale instanties voor de statistiek van de lidstaten van de Europese Unie voor zover deze verstrekking noodzakelijk is voor de productie van specifieke communautaire statistieken.
2
Bij elke andere verstrekking aan de communautaire en nationale instanties voor de statistiek van de lidstaten van de Europese Unie vergewist de directeur-generaal zich ervan dat alle administratieve, technische en organisatorische maatregelen zijn genomen die voor de fysieke en logistieke bescherming van vertrouwelijke gegevens en voor het voorkomen van enige onwettige openbaarmaking en gebruik voor niet-statistische doeleinden bij de verspreiding van communautaire en nationale statistieken nodig zijn.

Artikel 40
1
In afwijking van artikel 37 kan de directeur-generaal, uitsluitend ten behoeve van statistische doeleinden in het kader van de uitvoering van de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994, gegevens verstrekken aan De Nederlandsche Bank NV.
2
De in het eerste lid bedoelde gegevens worden aangewezen in een door Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën en gehoord de CCS, vast te stellen regeling.
3
De op grond van het eerste lid verstrekte gegevens worden door De Nederlandsche Bank NV uitsluitend gebruikt voor werkzaamheden in het kader van de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994.

Artikel 41
1
In afwijking van artikel 37 kan de directeur-generaal op verzoek, ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek, een verzameling van gegevens met betrekking tot het gebruik waarvan passende maatregelen zijn genomen om herkenning van afzonderlijke personen, huishoudens, ondernemingen of instellingen te voorkomen, verstrekken aan een dienst, organisatie of instelling als bedoeld in het tweede lid, dan wel daartoe toegang verlenen.
2
Een verzameling van gegevens als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt, dan wel daartoe kan toegang worden verleend aan:
a
een universiteit in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
b
een bij wet ingestelde organisatie of instelling voor wetenschappelijk onderzoek;
c
bij of krachtens de wet ingestelde planbureaus;
d
de communautaire en nationale instanties voor de statistiek van de lidstaten van de Europese Unie;
e
onderzoeksafdelingen van ministeries en andere diensten, organisaties en instellingen, voor zover daartoe instemming van de CCS is verkregen.

Artikel 42
De directeur-generaal willigt een verzoek als bedoeld in artikel 41 slechts in, indien de verzoeker naar het oordeel van de directeur-generaal voldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat de verzameling van gegevens voor andere doeleinden dan statistisch of wetenschappelijk onderzoek wordt gebruikt.

Artikel 42a
1
In afwijking van artikel 37 kan de directeur-generaal op verzoek, ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de volksgezondheid, gegevens verstrekken die het CBS ten behoeve van statistisch onderzoek op grond van artikel 12a van de Wet op de lijkbezorging heeft verzameld, van personen die in een wetenschappelijk onderzoek waren betrokken.
2
De directeur-generaal willigt een verzoek als bedoeld in het eerste lid slechts in, indien de betrokkene tot een zodanige verstrekking zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven dan wel, indien de betrokkene tot een zodanige verstrekking geen uitdrukkelijke toestemming heeft kunnen geven, voor zover verzoeker voldoende aantoont dat:
a
het vragen van toestemming bij leven van de betrokkene in redelijkheid niet mogelijk was of kon worden gevergd;
b
niet gebleken is dat de betrokkene bij leven bezwaar heeft gemaakt tegen het verwerken van diens persoonsgegevens ten behoeve van wetenschappelijke onderzoek;
c
het onderzoek een algemeen belang dient;
d
het onderzoek niet zonder de desbetreffende gegevens kan worden uitgevoerd;
e
het onderzoek overigens voldoet aan daaraan redelijkerwijs te stellen eisen.
3
De directeur-generaal kan nadere voorwaarden verbinden aan een verstrekking krachtens het eerste lid.
4
De artikelen 41, tweede lid, en 42 zijn van overeenkomstige toepassing.
5
Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, gehoord de CCS en het College bescherming persoonsgegevens, nadere regels met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid.
Paragraaf 4. Bestuurlijke boete en last onder dwangsom

Artikel 43
1
De directeur-generaal kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 5 000 aan de in artikel 33, tweede lid, bedoelde rechtspersonen en de in artikel 33, derde lid, bedoelde ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen die de in die leden bedoelde gegevens niet, niet tijdig of niet volledig verstrekken.
2
De directeur-generaal kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 5 000 aan degene die niet, niet tijdig of niet volledig een opgave als bedoeld in artikel 38b doet.
3
De boete komt toe aan het CBS.
4
Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid tot oplegging van een boete.

Artikel 44
Degene jegens wie een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 45
1
Indien de directeur-generaal voornemens is een boete op te leggen, geeft hij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.
2
In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de directeur-generaal de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling binnen een redelijke termijn zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

Artikel 46
De directeur-generaal legt geen boete op indien degene aan wie het niet, niet tijdig of niet volledig verstrekken van gegevens kan worden toegerekend aannemelijk maakt dat hem ter zake geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 47
1
De directeur-generaal legt de boete op bij beschikking.
2
De beschikking vermeldt in ieder geval:
a
het feit ter zake waarvan de bestuurlijke boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;
b
het bedrag van de boete;
c
de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald.

Artikel 48
De werking van de beschikking tot oplegging van een boete wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken, of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 49
1
De boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.
2
Indien niet tijdig is betaald, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning te betalen.
3
Bij gebreke van betaling binnen de in het tweede lid genoemde termijn, kan de directeur-generaal de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.
4
Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete is verschuldigd bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5
Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van het CBS.
6
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van het CBS kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Artikel 50
De werkzaamheden in verband met het opleggen van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 51
De directeur-generaal kan in plaats van een bestuurlijke boete aan de in artikel 33, derde lid, bedoelde ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen die de in dat artikellid bedoelde gegevens niet, niet tijdig of niet volledig verstrekken of aan degene die niet, niet tijdig of niet volledig een opgave als bedoeld in artikel 38b doet, een last onder dwangsom opleggen. Een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom kunnen tevens gezamenlijk worden opgelegd.

Artikel 52
1
Aan een last onder dwangsom kunnen voorschriften worden verbonden inzake het verstrekken van gegevens aan de directeur-generaal.
2
Een last geldt voor een door de directeur-generaal te bepalen termijn van ten hoogste twee jaren.
3
De artikelen 5:32, vierde en vijfde lid, 5:33, 5:34, eerste lid, en 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

Hoofdstuk 6. Informatievoorziening, sturing en toezicht
Paragraaf 1. Informatievoorziening

Artikel 53
1
De directeur-generaal stelt jaarlijks een jaarverslag op.
2
Het jaarverslag beschrijft de taakuitoefening en het gevoerde beleid ter uitvoering van deze wet en van andere wetten, voor zover in de desbetreffende wet niet is voorzien in een afzonderlijke verplichting tot het opstellen van een verslag. Het jaarverslag beschrijft voorts het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg.
3
Het jaarverslag verschaft tevens inzicht in de administratieve lasten in dat jaar voor ondernemingen en instellingen als gevolg van de verwerving van gegevens door de directeur-generaal, in de voorzieningen die de directeur-generaal heeft getroffen ingevolge artikel 36 en in de mate van terugdringing van de administratieve lasten.
4
Het jaarverslag wordt vóór 1 maart ter goedkeuring aan de CCS gezonden, die het vóór 1 april aan Onze Minister zendt.

Artikel 54
1
De CCS stelt jaarlijks een jaarverslag op. Het jaarverslag beschrijft de taakuitoefening en het gevoerde beleid. Het jaarverslag beschrijft voorts het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg.
2
Het jaarverslag wordt vóór 1 april ter goedkeuring aan Onze Minister gezonden.

Artikel 55
Onze Minister kan regels stellen over de inrichting van het jaarverslag, bedoeld in de artikelen 53 en 54.

Artikel 56
1
De directeur-generaal legt het door de CCS goedgekeurde jaarverslag, bedoeld in artikel 53, en het door Onze Minister goedgekeurde jaarverslag, bedoeld in artikel 54, ter inzage bij het CBS gedurende acht weken. Hiervan doet de directeur-generaal mededeling in de Staatscourant.
2
Onze Minister zendt onverwijld een afschrift van de jaarverslagen aan beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 56a
1
De directeur-generaal en de CCS zien met betrekking tot de uitoefening van hun taken en bevoegdheden toe op:
a
een tijdige voorbereiding en uitvoering;
b
de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;
c
de zorgvuldige behandeling van personen en instellingen die met hen in aanraking komen;
d
de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen.
2
De directeur-generaal en de CCS treffen voorzieningen waardoor personen en instellingen, die met hen in aanraking komen, in de gelegenheid zijn voorstellen tot verbeteringen van werkwijzen en procedures te doen.
3
In de jaarverslagen, bedoeld in de artikelen 53 en 54, doen de directeur-generaal en de CCS verslag van hetgeen tot uitvoering van het eerste en het tweede lid is verricht.

Artikel 57
1
De directeur-generaal en de CCS verstrekken desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
2
De directeur-generaal en de CCS geven bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen waar nodig aan welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijke karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat natuurlijke of rechtspersonen deze hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.
3
Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde gegevensuitwisseling.
Paragraaf 2. Sturing en toezicht

Artikel 58
1
Onze Minister kan een besluit van de directeur-generaal en van de CCS vernietigen.
2
Van een vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 59
1
Indien naar het oordeel van Onze Minister de directeur-generaal zijn taak dan wel de CCS haar taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2
De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het orgaan in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
3
Onze Minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 7. Financieel toezicht
Paragraaf 1. Begroting

Artikel 60
De kosten voor de uitoefening van de taken ter uitvoering van deze wet komen ten laste van de rijksbegroting, met uitzondering van de kosten voor de uitvoering van de statistische werkzaamheden voor derden.

Artikel 61
1
De directeur-generaal stelt jaarlijks een begroting op.
2
De begroting bevat een voorstel aan Onze Minister aangaande het bedrag dat in het betreffende jaar in de rijksbegroting zal worden opgenomen.

Artikel 62
1
De begroting behelst een raming van de baten en lasten, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven en een raming van de inkomsten en uitgaven.
2
De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.
3
Uit de toelichting blijkt steeds welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet opgedragen taken dan wel op andere activiteiten.
4
Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft, nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening.

Artikel 63
Onze Minister kan regels stellen over de inrichting van de begroting.

Artikel 64
1
De directeur-generaal zendt de begroting vóór 1 februari aan de CCS.
2
De directeur-generaal stelt de begroting vast in overeenstemming met de CCS.
3
De directeur-generaal zendt de begroting vóór 1 april aan Onze Minister.

Artikel 65
1
Het besluit tot vaststelling van de begroting behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
2
De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang, of indien Onze Minister bezwaar heeft tegen de hoogte van het voorgestelde bedrag dat in de rijksbegroting zal worden opgenomen.

Artikel 66
Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet de directeur-generaal daarvan onverwijld mededeling aan de CCS en Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.
Paragraaf 2. Beheer en verantwoording

Artikel 67
1
De directeur-generaal houdt de financiële middelen van het CBS aan in rekening-courant bij Onze Minister van Financiën.
2
De directeur-generaal kan voor de uitoefening van de taken ter uitvoering van deze wet beschikken over de financiële middelen die hij in rekening-courant bij Onze Minister van Financiën aanhoudt.
3
Onze Minister van Financiën stelt in overeenstemming met Onze Minister, na overleg met de directeur-generaal, regels omtrent de rente die over de saldi van de in dit artikel bedoelde rekening-courant wordt vergoed onderscheidenlijk in rekening wordt gebracht.
4
Onze Minister van Financiën brengt voor het beheer van de in dit artikel bedoelde rekening-courant geen kosten in rekening.
5
De directeur-generaal kan met de goedkeuring en onder garantie van Onze Minister ten behoeve van de financiering van investeringen, leningen bij Onze Minister van Financiën verkrijgen, indien de investeringen benodigd zijn voor de uitoefening van de taken ter uitvoering van deze wet.
6
Onze Minister van Financiën kan in overeenstemming met Onze Minister nadere regels stellen omtrent het eerste lid.

Artikel 68
De directeur-generaal behoeft voorafgaande instemming van Onze Minister voor:
a
het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;
b
het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen;
c
het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan;
d
het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;
e
het aangaan van overeenkomsten waarbij het CBS zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij het zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;
f
het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 69;
g
het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

Artikel 69
1
De directeur-generaal vormt een egalisatiereserve.
2
Het verschil tussen de gerealiseerde baten en de gerealiseerde lasten komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.
3
De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

Artikel 70
1
De directeur-generaal stelt jaarlijks een jaarrekening op.
2
De directeur-generaal zendt de jaarrekening vóór 1 maart aan de CCS.
3
De directeur-generaal stelt de jaarrekening vast in overeenstemming met de CCS.
4
De directeur-generaal zendt de jaarrekening vóór 1 april aan Onze Minister.

Artikel 71
1
Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
2
De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 72
1
De jaarrekening, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar, wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de directeur-generaal aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de directeur-generaal dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.
3
De verklaring, bedoeld in het tweede lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige inning en besteding van de middelen door het CBS.
4
De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van het CBS voldoen aan eisen van doelmatigheid.

Artikel 73
Onze Minister kan regels stellen over de inrichting van de jaarrekening en aandachtspunten voor de accountantscontrole.

Hoofdstuk 8. Wijziging en intrekking wetten

Artikel 74
[Wijzigt de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994.]

Artikel 74a
[Wijzigt de Handelsregisterwet 1996.]

Artikel 75
De wet van 28 december 1936, houdende maatregelen tot het verkrijgen van juiste economische statistieken (Stb. 639DD), wordt ingetrokken.

Artikel 76
De Wet verstrekking gegevens CBS voor statistische doeleinden wordt ingetrokken.

Artikel 77
De Wet op het Centraal bureau en de Centrale commissie voor de statistiek wordt ingetrokken.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen
Paragraaf 1. Overgangsbepalingen

Artikel 78
1
Met ingang van het tijdstip van verzelfstandiging van het CBS zijn de personeelsleden van het onder Onze Minister ressorterende CBS van rechtswege ontslagen en aangesteld als ambtenaar in dienst van het verzelfstandigde CBS.
2
De overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij het onder Onze Minister ressorterende dienstonderdeel.
3
De personen die op het tijdstip van verzelfstandiging van het CBS krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel van het onder Onze Minister ressorterende CBS, zijn met ingang van dat tijdstip van rechtswege ontslagen en aangesteld in dienst van het verzelfstandigde CBS met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij het onder Onze Minister ressorterende dienstonderdeel.
4
De door Onze Minister vastgestelde rechtspositieregels die op het tijdstip van verzelfstandiging van het CBS gelden voor het personeel van het onder Onze Minister ressorterende CBS blijven met ingang van dat tijdstip van overeenkomstige toepassing op het personeel in dienst van het verzelfstandigde CBS totdat daarin op grond van artikel 7, eerste lid, is voorzien door de directeur-generaal.

Artikel 79
1
Onze Minister bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën welke vermogensbestanddelen van de Staat die aan het onder Onze Minister ressorterende CBS worden toegerekend, worden toebedeeld aan het verzelfstandigde CBS.
2
De in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen gaan met ingang van het tijdstip van verzelfstandiging van het CBS onder algemene titel over op het verzelfstandigde CBS tegen een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën te bepalen waarde.
3
Ingeval krachtens het eerste en het tweede lid registergoederen overgaan, zal verandering in de tenaamstelling in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek plaatsvinden. De daartoe nodige opgaven worden door de zorg van Onze Minister van Financiën aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.

Artikel 80
Archiefbescheiden van het onder Onze Minister ressorterende CBS gaan met ingang van het tijdstip van verzelfstandiging van het CBS over naar het verzelfstandigde CBS, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Artikel 81
1
In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij het onder Onze Minister ressorterende CBS is betrokken, treedt met ingang van het tijdstip van verzelfstandiging van het CBS het verzelfstandigde CBS dan wel de directeur-generaal in de plaats van de Staat dan wel Onze Minister.
2
In zaken waarin voor het tijdstip van verzelfstandiging van het CBS aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan het onder Onze Minister ressorterende CBS, treedt de directeur-generaal op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van Onze Minister.
Paragraaf 2. Slotbepalingen

Artikel 82
Onze Minister zendt elke vijf jaar een verslag aan beide kamers der Staten-Generaal ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het CBS.

Artikel 83
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 84
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op het Centraal bureau voor de statistiek.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 20 november 2003
Beatrix
De Minister van Economische Zaken , L. J. Brinkhorst
Uitgegeven de achttiende december 2003
De Minister van Justitie ,
j
P. H. Donner