Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op het consumentenkrediet

 

Wet van 4 juli 1990, houdende regels met betrekkking tot het consumentenkrediet
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te geven met betrekking tot het consumentenkrediet, mede ter vervanging van de bepalingen van de Wet op het consumptief geldkrediet (Stb. 1972, 399) en de Wet op het afbetalingsstelsel 1961 (Stb. 1976, 515) en, in verband daarmee, de Colportagewet (Stb. 1973, 438) te wijzigen en voorts, dat de richtlijn (EEG) nr. 87/102 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, van 22 december 1986, betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet (PbEG L 42), noodzaakt tot het vaststellen van een aantal wettelijke bepalingen met betrekking tot het consumentenkrediet;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Afdeling 1. Definities

Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a
krediettransactie: iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat:
1
door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer) een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de tweede partij aan de eerste partij een of meer betalingen doet,
2
door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer) het genot van een roerende zaak wordt verschaft of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verleend en de tweede partij aan de eerste partij een of meer betalingen doet, of
3
door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer), dan wel ten behoeve van deze aan een derde partij (de leverancier) een geldsom ter beschikking wordt gesteld ter zake van het verschaffen van het genot van een roerende zaak of het verlenen van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst aan de tweede partij, en de tweede partij aan de eerste partij of aan de derde partij een of meer betalingen doet,
en dat ten minste een van de betalingen van de kredietnemer later plaatsvindt dan drie maanden nadat de geldsom ter beschikking is gesteld, onderscheidenlijk nadat met het verschaffen van het genot van de zaak of het verlenen van de dienst een aanvang is gemaakt;
b
krediet verlenen: het als kredietgever deelnemen aan een krediettransactie;
c
kredietbemiddeling: alle bedrijfs- of beroepsmatige verrichtingen en bemoeiingen, gericht op het tot stand brengen van een krediettransactie, van iemand (de kredietbemiddelaar) die geen partij is bij die transactie;
d
geldkrediet: een krediettransactie als bedoeld onder a, 1°;
e
goederenkrediet: een krediettransactie als bedoeld onder a, 2° of 3°;
f
doorlopend geldkrediet: een geldkrediet, waarbij de kredietnemer op verschillende tijdstippen geldsommen bij de kredietgever kan opnemen, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag (de kredietlimiet) niet overschrijdt;
g
doorlopend goederenkrediet: een goederenkrediet, waarbij de kredietgever dan wel de leverancier ervoor heeft te zorgen, dat aan de kredietnemer op verschillende tijdstippen het genot van zaken wordt verschaft of diensten worden verleend, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag (de kredietlimiet) niet overschrijdt;
h
uitstaand saldo bij geldkrediet: het op enig tijdstip bestaande totaal van de tot en met dat tijdstip door de kredietnemer opgenomen geldsommen, vermeerderd met de tot en met dat tijdstip aan deze in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met de door deze tot en met dat tijdstip gedane betalingen;
i
uitstaand saldo bij goederenkrediet: het op enig tijdstip bestaande totaal van de contantprijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan aan de kredietnemer tot en met dat tijdstip het genot is verschaft, onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer zijn verleend, vermeerderd met het totaalbedrag van de in dat kader tot en met dat tijdstip aan de kredietnemer in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met het totaalbedrag van de in dat kader tot en met dat tijdstip door de kredietnemer gedane betalingen;
j
kredietvergoeding: alle beloningen en vergoedingen, in welke vorm ook, die de kredietgever of de leverancier ter zake van een krediettransactie bedingt, in rekening brengt of aanvaardt, bij goederenkrediet verminderd met het totaal van de contantprijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer worden verleend;
k
effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis: de bij afwikkeling van een krediettransactie overeenkomstig de betalingsregeling aan de kredietnemer in rekening te brengen kredietvergoeding, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het uitstaand saldo;
l
kredietsom bij geldkrediet: de geldsom die de kredietnemer in het kader van een geldkrediet ter beschikking wordt gesteld, met dien verstande, dat bij doorlopend geldkrediet de kredietlimiet als die geldsom wordt aangemerkt;
m
kredietsom bij goederenkrediet: het verschil tussen het totaal van de contantprijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft, onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer worden verleend, en de door deze in dat kader gedane contante betalingen, met dien verstande, dat bij doorlopend goederenkrediet de kredietlimiet als dat verschil wordt aangemerkt;
n
gemeentelijke kredietbank: een instelling voor kredietverlening, opgericht door een of meer gemeenten;
o
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
p
richtlijn: richtlijn (EEG) nr. 87/102 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, van 22 december 1986, betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet (PbEG L 42).
Afdeling 2. Beperking van de reikwijdte van de wet

Artikel 2
Deze wet geldt slechts voor krediettransacties, waaraan de kredietgever en, in voorkomend geval, de leverancier, deelnemen in de uitoefening van een bedrijf of beroep en waarbij de kredietnemer een natuurlijke persoon is.

Artikel 3
1
Deze wet geldt niet voor krediettransacties, waarbij de kredietsom meer dan € 40 000 bedraagt.

Artikel 4
1
Deze wet geldt voorts niet voor krediettransacties:
a
waarbij het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis, berekend op door Onze Minister aan te geven wijze, op het tijdstip van aangaan van de transactie niet meer bedraagt dan de wettelijke rente, zoals vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, mits geen openbaar aanbod wordt gedaan tot het deelnemen aan die transacties;
b
betreffende zaken, die naar hun aard uitsluitend in de uitoefening van een bedrijf of van een zelfstandig uitgeoefend beroep plegen te worden gebruikt of verbruikt;
c
waaraan als kredietnemer deelneemt een ondernemer, die de betrokken zaken in de uitoefening van een bedrijf wederverkoopt;
d
waaraan als kredietnemer deelneemt een ondernemer of zelfstandige beroepsbeoefenaar en met betrekking waartoe in een door de kredietnemer ondertekende verklaring staat vermeld, dat het krediet wordt verleend ten behoeve van de uitoefening van diens bedrijf of beroep;
e
die bestaan uit een overeenkomst van huur en verhuur of waartoe een zodanige overeenkomst behoort, tenzij deze betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken en de strekking heeft dat het verschaffen van het genot van de zaak, waarop de overeenkomst betrekking heeft, al of niet door verlenging van die overeenkomst of het aangaan van een nieuwe overeenkomst, langer dan zes maanden zal duren;
f
die bestaan uit een geldkrediet, bij het aangaan waarvan hypothecaire zekerheid wordt verleend, dan wel een geldkrediet met betrekking waartoe reeds hypothecaire zekerheid bestaan, mits het krediet wordt verleend tegen een voor hypothecaire financieringen van de betrokken kredietgever gebruikelijk effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis;
g
die bestaan uit belening van een levensverzekering bij de betrokken levensverzekeraar;
h
die bestaan uit belening van ter beurze genoteerde effecten dan wel van niet ter beurze genoteerde effecten, voor zover de waarde daarvan door middel van een openbare prijsaanduiding voor een ieder kenbaar is, mits de kredietsom de waarde van de betrokken effecten op het tijdstip van het aangaan van de transactie niet te boven gaat;
i
die bestaan uit een belening in de zin van de Pandhuiswet (Stb. 1910, 321), welke plaats vindt in een bank van lening als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van die wet, indien daar in hoofdzaak beleningen plaatsvinden op de in die bepaling omschreven wijze;
j
waaraan wordt deelgenomen door openbare lichamen, ter uitvoering van een wettelijke taak.
2
[Vervallen.]
3
Indien een kredietgever bij het deelnemen aan krediettransacties als bedoeld in het eerste lid, onder a, handelt in strijd met hetgeen van een goed kredietgever in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht kan Onze Minister deze wet dan wel een of meer bepalingen daarvan van toepassing verklaren ter zake van zodanige krediettransacties.
Afdeling 3. Gemeentelijke kredietbanken

Artikel 5
De artikelen 33, onder d, en 40 gelden niet voor kredietverlening door een gemeentelijke kredietbank:
a
waaraan als kredietnemer deelneemt:
1
echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Wet werk en bijstand, van wie het gezamenlijk netto maandinkomen niet hoger is dan de norm genoemd in artikel 21, onderdeel c, van die wet;
2
een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan negentig procent van de norm bedoeld onder 1°; of
3
een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan zeventig procent van de norm bedoeld onder 1°, dan wel.
b
in het kader van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een kredietnemer (saneringskrediet).

Artikel 6 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 7
1
Het college van burgemeester en wethouders stelt voor de bedrijfsvoering van de gemeentelijke kredietbank een reglement vast, waaruit ten minste dient te blijken op welke wijze zal worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken III en IV van deze wet.
2
In het reglement worden regels gesteld van gelijke strekking als het voorschrift, bedoeld in artikel 14, tweede lid.
3
Het reglement wordt onderworpen aan de goedkeuring van gedeputeerde staten.

Artikel 8 [Vervallen per 01-01-1994]

Hoofdstuk II. [Vervallen per 01-01-2006]
Afdeling 1. [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 9 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 10 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 11 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 12 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 13 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 14 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 14a [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 14b [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 14c [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 15 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 16 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 17 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 18 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 19 [Vervallen per 01-01-2006]
Afdeling 2. [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 20 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 21 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 22 [Vervallen per 01-01-2006]
Afdeling 3. [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 23 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 24 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 25 [Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk III. [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 26 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 27 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 28 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 29 [Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk IV. De krediettransactie
Afdeling 1. Het aangaan van een krediettransactie

Artikel 30
1
Een overeenkomst die een krediettransactie vormt of tot een zodanige transactie behoort en waarbij een kredietnemer partij is, wordt aangegaan bij een door of namens alle partijen ondertekende onderhandse of notariële akte.
2
Indien een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid wordt aangegaan bij onderhandse akte, verstrekt de kredietgever of, in geval van een overeenkomst waarbij uitsluitend een leverancier en een kredietnemer partij zijn, de leverancier een door hem ondertekend afschrift aan de kredietnemer.
3
De kredietgever en de leverancier dragen er, ieder voor zover hij aan de transactie deelneemt, zorg voor, dat de akte in ieder geval de volgende gegevens bevat:
a
de naam en het adres van ieder der partijen;
b
de naam en het adres van de kredietbemiddelaar die bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken is geweest;
c
de kredietsom in cijfers en in letterschrift;
d
bij goederenkrediet: de contantprijs van elk van de zaken of diensten, met dien verstande dat bij doorlopend goederenkrediet slechts de contantprijs behoeft te worden vermeld van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan bij het aangaan van de transactie bekend is dat aan de kredietnemer het genot daarvan wordt verschaft onderscheidenlijk dat zij worden verleend;
e
het totaalbedrag van de kredietvergoeding, voor zover het niet betreft een doorlopend krediet of een krediettransactie waarbij de kredietvergoeding variabel is;
f
het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis, berekend op door Onze Minister aan te geven wijze;
g
de betalingsregeling;
h
de bedingen betreffende zekerheidsrechten van de kredietgever of de leverancier, met inbegrip van een afzonderlijke aanduiding van elke zaak waarop een zodanig recht rust en de ingevolge artikel 40, tweede lid, geldende regeling betreffende overgang van eigendom;
i
de bevoegdheid van de kredietnemer tot volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing;
j
de plaats en datum van ondertekening.
4
De in het derde lid voorgeschreven vermeldingen moeten duidelijk leesbaar en bevattelijk zijn.
5
Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste of tweede lid, is de overeenkomst vernietigbaar; slechts de kredietnemer kan een beroep op de vernietigingsgrond doen.
6
Bedingen waarbij aan de kredietnemer een verplichting wordt opgelegd of een recht wordt ontnomen ingeval hij een beroep op de vernietigingsgrond doet, zijn nietig.

Artikel 31
1
Een kredietnemer kan geen volmacht tot ondertekening van een overeenkomst als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verlenen aan een kredietgever, een leverancier, een kredietbemiddelaar of iemand, die bij een van hen werkzaam is.
2
Bedingen waarbij aan de kredietnemer een verplichting wordt opgelegd of een recht wordt ontnomen ingeval hij een beroep op de ongeldigheid van de volmacht doet, zijn nietig.
3
De kredietnemer kan geen onherroepelijke volmacht tot ondertekening van een overeenkomst als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verlenen. Bedingen waarbij aan de kredietnemer een verplichting wordt opgelegd of een recht wordt ontnomen ingeval hij een volmacht tot zodanige ondertekening herroept, zijn nietig.

Artikel 32
1
In afwijking van artikel 30, eerste lid, kunnen de kredietgever en de leverancier ten aanzien van een krediettransactie, waarvan de kredietsom niet meer dan € 1 000 bedraagt, volstaan met het onverwijld aan de kredietnemer verstrekken van een schriftelijke bevestiging van de transactie, ieder voor zover hij daaraan heeft deelgenomen. Artikel 30, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de schriftelijke bevestiging.
2
Het in het eerste lid bedoelde bedrag kan, in verband met geldontwaarding, bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. Een aldus bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag treedt in de plaats van het in het eerste lid genoemde bedrag.
Afdeling 2. Nietigheden

Artikel 33
Nietig is een overeenkomst als bedoeld in artikel 30, eerste lid, voor zover daarbij:
a
de kredietgever of leverancier de bevoegdheid wordt verleend, anders dan bij wijze van een verhoging van de kredietvergoeding welke is toegelaten ingevolge het bepaalde krachtens artikel 35, eenzijdig de kredietvergoeding te verhogen of anderszins de verplichtingen van de kredietnemer te verzwaren;
b
de kredietnemer zich verplicht tot het aangaan van een andere overeenkomst, anders dan ingeval:
1
uitdrukkelijk aan de kredietnemer het recht wordt toegekend te bepalen met welke wederpartij die overeenkomst zal worden aangegaan, of
2
de overeenkomst verplicht tot het aanhouden van een betaalrekening bij de kredietgever, door middel waarvan de uit de krediettransactie voortvloeiende betalingen dienen plaats te vinden en waaraan voor de kredietnemer geen kosten zijn verbonden;
c
vervroegde opeisbaarheid van het door de kredietnemer verschuldigde wordt bedongen, anders dan voor het geval dat:
1
de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen,
2
de kredietnemer Nederland metterwoon heeft verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de kredietnemer binnen enkele maanden Nederland metterwoon zal verlaten,
3
de kredietnemer is overleden en de kredietgever gegronde reden heeft om aan te nemen dat diens verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet zullen worden nagekomen,
4
de kredietnemer in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van de kredietnemer de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard,
5
de kredietnemer de tot zekerheid verbonden zaak heeft verduisterd, of
6
de kredietnemer aan de kredietgever, met het oog op het aangaan van de overeenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt van dien aard, dat de kredietgever de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan indien hem de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest;
d
de kredietnemer enig recht op arbeidsloon, salaris, pensioen, andere inkomsten uit arbeid of uitkering ingevolge een sociale verzekeringswet, dan wel levensonderhoud, verschuldigd ingevolge Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ter zake van een krediettransactie op enigerlei wijze overdraagt, vervreemdt of bezwaart, dan wel tot invordering daarvan een onherroepelijke volmacht, in welke vorm of onder welke benaming ook, verleent;
e
wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 34 tot en met 46, met uitzondering van een afwijking als bedoeld in artikel 42, vijfde lid.
Afdeling 3. Kredietvergoeding en betalingen

Artikel 34
Het is de kredietgever en de leverancier verboden enige andere vorm van kredietvergoeding te bedingen, in rekening te brengen of te aanvaarden dan:
a
een vergoeding welke verschuldigd is bij afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de transactie;
b
een vergoeding die verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie;
c
een vergoeding die verschuldigd wordt indien de kredietnemer vervroegd aflost.

Artikel 35
1
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, ten einde het aanvaarden door kredietgevers van te grote risico?s tegen te gaan, de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding vastgesteld en worden regels gegeven betreffende de tijdstippen waarop de kredietvergoeding in rekening wordt gebracht.
2
De ten hoogste toegelaten kredietvergoeding wordt uitgedrukt in een geldsom, een percentage of in enige andere vorm. Deze kan verschillen naar gelang van de hoogte van de kredietsom, de looptijd van de transactie, mede in verband met de termijnen van aflossing, de vorm van de kredietvergoeding bedoeld in artikel 34, en het al dan niet variabel zijn van de kredietvergoeding.
3
Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat ter zake van krediettransacties, waarbij de kredietvergoeding variabel is, geen vergoeding als bedoeld in artikel 34, onder c , is toegelaten.

Artikel 36
Het is de kredietgever en de leverancier verboden een hogere kredietvergoeding in rekening te brengen, te bedingen of te aanvaarden, dan wel kredietvergoeding op een ander tijdstip in rekening te brengen, dan is toegelaten ingevolge artikel 35.

Artikel 37
1
De kredietnemer is te allen tijde bevoegd tot volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing.
2
De kredietgever of de leverancier kan bedingen dat gedeeltelijke vervroegde aflossing slechts plaatsvindt door een betaling ter grootte van ten minste een termijnbedrag overeenkomstig de betalingsregeling of, indien meer wordt afgelost, een veelvoud van een zodanig bedrag, op een tijdstip waarop ingevolge de betalingsregeling een termijnbedrag dient te worden voldaan.

Artikel 38
Het is de kredietgever en de leverancier verboden:
a
ter zake van nog niet opeisbare verplichtingen van de kredietnemer andere dan chartale betaalmiddelen aan te nemen, anders dan voor volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing;
b
een wissel op de kredietnemer te trekken of een orderbriefje van de kredietnemer aan te nemen ter zake van hetgeen de kredietnemer verschuldigd is, dan wel een van de kredietnemer ter betaling ontvangen cheque over te dragen aan een derde.

Artikel 39
1
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van een goede voorlichting, regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van schriftelijke mededelingen betreffende het uitstaand saldo en de hoogte van de kredietvergoeding, welke gedurende de looptijd van de krediettransactie door de kredietgever aan de kredietnemer worden verstrekt.
2
Bij transacties met een variabele kredietvergoeding is de kredietgever verplicht om van elke wijziging van de kredietvergoeding op het eerstvolgende rekeningafschrift mededeling te doen aan de kredietnemer, waarbij hij tevens het gewijzigde effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis, berekend op door Onze Minister aangegeven wijze, vermeldt.
3
De kredietgever verstrekt op een daartoe strekkend verzoek van de kredietnemer een gespecificeerd overzicht van het uitstaand saldo. Hij kan daarbij een vergoeding in rekening brengen tot ten hoogste het bedrag van de werkelijke kosten.
4
Binnen korte tijd na het tenietgaan van de verbintenis van de kredietnemer verstrekt de kredietgever aan de kredietnemer op diens verzoek kosteloos een gespecificeerde afrekening.
Afdeling 4. Pandrecht en eigendomsvoorbehoud

Artikel 40
1
Het is de kredietgever en de leverancier slechts toegestaan tot zekerheid van de nakoming van een verbintenis van de kredietnemer uit hoofde van een krediettransactie, een pandrecht als bedoeld in artikel 237 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek te vestigen op een zaak, indien die zaak door de kredietnemer met het geleende geld wordt aangeschaft of aan de kredietnemer ingevolge de transactie het genot van die zaak wordt verschaft. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het bedingen van een eigendomsvoorbehoud alsmede ten aanzien van het vestigen van een pandrecht op een vordering van de kredietnemer.
2
Een pandrecht als bedoeld in artikel 237 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek dat in het kader van een doorlopende krediettransactie op een zaak is gevestigd, eindigt van rechtswege en de eigendom van een zaak die in het kader van een doorlopende krediettransactie is voorbehouden, gaat van rechtswege over op de kredietnemer zodra deze aflossingen heeft gedaan ter grootte van het verschil tussen de contantprijs van die zaak en het bedrag van de contante betaling betreffende het genot van die zaak, dan wel, indien geen contante betaling is gedaan, ter grootte van die contantprijs. Aflossingen worden bij goederenkrediet toegerekend aan verschillende zaken in dezelfde volgorde als waarin met het verschaffen van het genot daarvan een aanvang is gemaakt en bij geldkrediet in dezelfde volgorde als waarin zij zijn aangeschaft.

Artikel 41
1
Afgifte van een zaak, waarop een pandrecht als bedoeld in artikel 237 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is gevestigd of waarvan de eigendom is voorbehouden in het kader van een krediettransactie, kan slechts worden gevorderd in de gevallen, bedoeld in artikel 33, onder c, 1° tot en met 6°. Artikel 496, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing.
2
Afgifte van een zaak als bedoeld in het eerste lid kan niet meer worden gevorderd indien meer dan drie vierde deel van de kredietsom is afgelost. De vorige volzin vindt geen toepassing met betrekking tot doorlopende krediettransacties.
3
Afgifte van een zaak als bedoeld in het eerste lid heeft, indien zij geschiedt in overeenstemming met het bepaalde in dit artikel, tot gevolg dat de tot de krediettransactie behorende overeenkomsten van rechtswege worden ontbonden.
4
De kredietnemer kan niet worden verplicht de kredietgever of de leverancier toe te laten tot zijn woning of erf om de tot zekerheid dienende zaak te bezichtigen of tot zich te nemen.

Artikel 42
1
Indien de kredietnemer binnen veertien dagen nadat hij de zaak heeft afgegeven het totale op het tijdstip van inlossing achterstallige bedrag, benevens de vergoeding, bedoeld in artikel 34, onder b , betaalt, wordt de zaak door de kredietgever teruggegeven.
2
Door de in het eerste lid bedoelde betaling wordt de ontbinding van de tot de krediettransactie behorende overeenkomsten ongedaan gemaakt.
3
Bij herhaalde afgifte van de zaak behoeft deze door de kredietgever slechts te worden teruggegeven na betaling door de kredietnemer van het in het eerste lid bedoelde bedrag, benevens het restant van de kredietsom, alsmede de bedongen kredietvergoeding, voor zover toegelaten ingevolge artikel 35, met dien verstande, dat bij een doorlopende krediettransactie in plaats van het restant van de kredietsom het restant van de in artikel 40, tweede lid, eerste volzin, bedoelde aflossingen moet worden betaald; de tweede volzin van dat lid vindt overeenkomstige toepassing.
4
Indien de kredietgever een redelijk belang heeft bij weigering van de teruggave, kan de rechter bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft.
5
Van de bepalingen van dit artikel kan door partijen slechts ten voordele van de kredietnemer worden afgeweken.

Artikel 43
1
In afwijking van artikel 229 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek ontstaat een pandrecht op een vordering tot vergoeding die in de plaats treedt van een zaak als bedoeld in artikel 40, eerste lid, slechts voor het geval die zaak geheel teniet gaat.
2
Een pandrecht als bedoeld in het eerste lid eindigt van rechtswege:
a
indien de kredietnemer gelijkwaardige vervangende zekerheid stelt, of
b
zodra de kredietnemer drie vierde deel van de kredietsom heeft afgelost.
3
De kredietgever, onderscheidenlijk de leverancier, die tot inning van de in het eerste lid bedoelde verpande vordering overgaat, stelt de kredietnemer daarvan terstond schriftelijk in kennis. Daarbij deelt hij de kredietnemer mee dat deze in de gelegenheid is om gelijkwaardige vervangende zekerheid te stellen. Artikel 40, eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van de door de kredietnemer gestelde vervangende zekerheid.
4
Artikel 229 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing bij een eigendomsvoorbehoud ten aanzien van een zaak als bedoeld in artikel 40, eerste lid.
Afdeling 5. Overige bepalingen

Artikel 44
1
Een overeenkomst als bedoeld in artikel 30, eerste lid, kan slechts door rechterlijke tussenkomst worden ontbonden, behoudens het bepaalde in artikel 41, derde lid, van deze wet en de artikelen 37 en 38a van de Faillissementswet (Stb. 1893, 140).
2
Indien bij ontbinding van zodanige overeenkomst een der partijen in een betere vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van die overeenkomst en afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling, vindt volledige verrekening plaats.

Artikel 45
1
Indien de leverancier van een roerende zaak of een dienst waarop een krediettransactie als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 3°, betrekking heeft, jegens de kredietnemer tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis, is de kredietnemer jegens de kredietgever bevoegd op dezelfde voet de nakoming van zijn verplichtingen uit die transactie op te schorten als hij zou zijn indien het een transactie als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2°, betrof, indien:
a
de kredietnemer het krediet heeft verkregen krachtens een voordien tussen de kredietgever en de leverancier tot stand gekomen overeenkomst op grond waarvan uitsluitend door die kredietgever aan een wederpartij van die leverancier krediet wordt verstrekt, en
b
de kredietnemer van de leverancier schriftelijk nakoming van diens verbintenis heeft verlangd en de leverancier in gebreke is gebleven daaraan te voldoen.
2
De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid vervalt zodra de leverancier zijn verbintenis volledig aan de kredietnemer heeft voldaan of voor de voldoening van die verbintenis zekerheid is gesteld.
3
Indien op grond van de in het eerste lid, onder b, bedoelde niet-nakoming de overeenkomst tussen de kredietnemer en de leverancier wordt ontbonden, kan de kredietnemer de vordering die hij op de voet van het tweede lid van artikel 44 heeft jegens de leverancier, geldend maken jegens de kredietgever. Het bepaalde in het eerste lid, onder b, is van overeenkomstige toepassing, tenzij de ontbinding van de overeenkomst geschiedt in verband met het faillissement van de leverancier of de toepassing ten aanzien van de leverancier van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
4
Dit artikel is niet van toepassing op een krediettransactie waarbij de kredietsom minder dan € 200 bedraagt. Het in de vorige volzin genoemde bedrag kan in verband met geldontwaarding, dan wel in verband met een herziening van bedragen als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de richtlijn bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast. Een aldus bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag treedt in de plaats van het in de eerste volzin genoemde bedrag.
5
Van de bepalingen van dit artikel kan door partijen slechts ten voordele van de kredietnemer worden afgeweken.

Artikel 46
De bepalingen van dit hoofdstuk omtrent nietigheid en vernietigbaarheid zijn mede van toepassing op overeenkomsten als bedoeld in artikel 30, eerste lid, die buiten Nederland worden gesloten door een buiten Nederland gevestigde kredietgever of leverancier met een kredietnemer die zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en die het krediet in Nederland heeft aangevraagd.

Hoofdstuk V. Schuldbemiddeling

Artikel 47
1
Schuldbemiddeling is verboden.
2
Onder schuldbemiddeling wordt verstaan het in de uitoefening van een bedrijf of beroep, anders dan door het aangaan van een krediettransactie, verrichten van diensten, gericht op de totstandkoming van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon, geheel of gedeeltelijk voortvloeiend uit een of meer krediettransacties.

Artikel 48
1
Het in artikel 47, eerste lid, bedoelde verbod is niet van toepassing op schuldbemiddeling:
a
om niet;
b
door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of andere door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden;
c
door advocaten, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet aangesteld, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten;
d
door natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan, aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur.
2
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat voor het verrichten van schuldbemiddeling als bedoeld in het eerste lid een certificaat is vereist en dat de vergoeding voor schuldbemiddeling voor ingevolge het eerste lid, onder d, aangewezen personen of categorieën van personen niet meer mag bedragen dan een daarbij te bepalen percentage van het bedrag van de schulden, voor zover daaromtrent een regeling is tot stand gekomen, dat de vergoeding niet meer mag bedragen dan de kosten van de bemiddeling, alsmede dat geen vergoeding mag worden bedongen, in rekening gebracht of aanvaard indien geen regeling is tot stand gekomen. Deze regels kunnen verschillen naar gelang van de aangewezen personen of categorieën van personen, waarop zij betrekking hebben.
3
Nietig is een overeenkomst, voor zover daarbij wordt afgeweken van het bij of krachtens het tweede lid bepaalde.

Artikel 48a
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde zijn belast de bij ministeriële regeling aangewezen personen.

Hoofdstuk VI. [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 49 [Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk VII. [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 50 [Vervallen per 21-02-1997]

Artikel 51 [Vervallen per 21-02-1997]

Artikel 52 [Vervallen per 21-02-1997]

Artikel 53 [Vervallen per 21-02-1997]

Artikel 54 [Vervallen per 21-02-1997]

Artikel 55 [Vervallen per 21-02-1997]

Artikel 56 [Vervallen per 21-02-1997]

Hoofdstuk VIII. [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 57 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 58 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 59 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 60 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 61 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 62 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 63 [Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk IX. [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 64 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 65 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 66 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 67 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 68 [Vervallen per 01-01-1994]

Hoofdstuk X. [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 69
Overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 34, 36 en 38 is slechts strafbaar voor zover deze van toepassing zijn op een leverancier.

Artikel 70 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 71 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 72 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 73 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 74 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 75 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 76 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 77 [Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 78 [Vervallen per 01-01-2006]
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 4 juli 1990
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
p
Bukman
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin
De Minister van Financiën,
w
Kok
Uitgegeven de zesentwintigste juli 1990
De Minister van Justitie a.i.,
j
E. Andriessen