Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op het financieel toezicht

 

Wet van 28 september 2006, houdende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de hervorming van het toezicht op de financiële markten naar een functioneel ingericht toezicht, herziening van de wetgeving met betrekking tot dat toezicht noodzakelijk maakt;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1
Algemeen deel

Hoofdstuk 1.1. Inleidende bepalingen
Afdeling 1.1.1. Definities

Artikel 1 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder:
aanbieden:
a
het in de uitoefening van een beroep of bedrijf rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst met een consument of, indien het een verzekering betreft, cliënt inzake een financieel product dat geen financieel instrument is of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aangaan, beheren of uitvoeren van een dergelijke overeenkomst; of
b
het rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst met een cliënt inzake een recht van deelneming in een beleggingsinstelling of het rechtstreeks of middellijk vragen of verkrijgen van gelden of andere goederen aan onderscheidenlijk van een cliënt ter deelneming in een beleggingsinstelling;
aanbieder: degene die aanbiedt;
aangewezen staat: een staat die op grond van deze wet is aangewezen als staat waar toezicht wordt uitgeoefend op beleggingsinstellingen, clearinginstellingen onderscheidenlijk natura-uitvaartverzekeraars dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
aanmeldingstermijn: de periode gedurende welke de effecten waarop een openbaar bod betrekking heeft, kunnen worden aangemeld;
accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
adviseren: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aanbevelen van een of meer specifieke financiële producten aan een bepaalde consument of, indien het een financieel instrument of verzekering betreft, cliënt;
adviseur: degene die adviseert;
Autoriteit Financiële Markten: Stichting Autoriteit Financiële Markten;
bank: degene die zijn bedrijf maakt van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen;
beheerder: een rechtspersoon die het beheer voert over een of meer beleggingsinstellingen;
beheren van een individueel vermogen: in de uitoefening van een beroep of bedrijf, anders dan als beheerder, op discretionaire basis voeren van het beheer over financiële instrumenten die toebehoren aan een persoon dan wel over aan deze persoon toebehorende middelen ter belegging in financiële instrumenten op grond van een door deze persoon gegeven opdracht;
beleggerscompensatiestelsel: een stelsel omtrent een garantie voor vorderingen van beleggers in verband met beleggingsverrichtingen op banken, beleggingsondernemingen of financiële instellingen waaraan het is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen, tegen het risico dat deze financiële ondernemingen hun verplichtingen met betrekking tot die vorderingen niet kunnen nakomen;
beleggingsfonds: een niet in een beleggingsmaatschappij ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;
beleggingsinstelling: beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds;
beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat: een beleggingsinstelling met zetel buiten Nederland in een staat die niet op grond van artikel 2:66, eerste lid, is aangewezen als staat waar toezicht wordt uitgeoefend op beleggingsinstellingen dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen, niet zijnde een instelling voor collectieve belegging in effecten;
beleggingsmaatschappij: een rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of verkrijgt teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;
beleggingsobject:
a
een zaak, een recht op een zaak of een recht op het al dan niet volledige rendement in geld of een gedeelte van de opbrengst van een zaak, niet zijnde een product als bedoeld in de onderdelen b tot en met h van de definitie van financieel product in dit artikel, welke anders dan om niet wordt verkregen, bij welke verkrijging aan de verkrijger een rendement in geld in het vooruitzicht wordt gesteld en waarbij het beheer van de zaak hoofdzakelijk wordt uitgevoerd door een ander dan de verkrijger; of
beleggingsonderneming: degene die een beleggingsdienst verleent of een beleggingsactiviteit verricht;
beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling: beleggingsonderneming die frequent op georganiseerde, regelmatige en systematische wijze, voor eigen rekening en buiten een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit om transacties uitvoert door orders van cliënten met betrekking tot aandelen uit te voeren;
bemiddelaar: degene die bemiddelt;
bemiddelen:
a
alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst inzake een ander financieel product dan een financieel instrument, krediet of verzekering tussen een consument en een aanbieder;
c
alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een verzekering tussen een cliënt en een verzekeraar of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een verzekering;
besloten kring: een kring, bestaande uit personen of vennootschappen waarvan een persoon of vennootschap opvorderbare gelden ter beschikking verkrijgt,
a
die nauwkeurig is omschreven;
b
waarvan de toetredingscriteria vooraf zijn bepaald, toetsbaar zijn en niet resulteren in het op eenvoudige wijze toetreden van niet tot de kring behorende personen of vennootschappen; en
c
waarbinnen degenen die er deel van uitmaken in een op het tijdstip van het verkrijgen van de opvorderbare gelden reeds bestaande rechtsbetrekking staan tot de persoon of vennootschap die de gelden ter beschikking verkrijgt, op grond waarvan zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van diens financiële toestand;
bewaarder: een rechtspersoon die is belast met de bewaring van de activa van een beleggingsinstelling;
bewindvoerder: de bewindvoerder, bedoeld in artikel 3:162, vierde lid, of degene die is aangewezen door de bestuurlijke of rechterlijke instanties in een andere lidstaat om saneringsmaatregelen uit te voeren;
bieder: een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap, dan wel enig naar buitenlands recht daarmee vergelijkbaar lichaam of samenwerkingsverband, door wie of namens wie al dan niet tezamen met een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen, vennootschappen of daarmee vergelijkbare lichamen of samenwerkingsverbanden een openbaar bod wordt voorbereid of uitgebracht, dan wel is uitgebracht;
bijkantoor:
a
duurzaam in een andere staat dan de staat van de zetel aanwezig onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid van een financiële onderneming die geen verzekeraar of beleggingsonderneming is; of
b
duurzame aanwezigheid van een verzekeraar, met uitzondering van de zetel, beheerd door eigen personeel van de verzekeraar of door een zelfstandig persoon die is gemachtigd duurzaam voor de verzekeraar op te treden; of
c
gezamenlijke duurzaam in een andere staat dan de staat van de zetel aanwezige onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een beleggingsonderneming dat beleggingsdiensten, beleggingsactiviteiten of nevendiensten verleent;
centrale kredietinstelling: een bank die met betrekking tot een groep banken tot welke groep die bank zelf ook behoort, het beleid mede bepaalt;
clearinginstelling: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van overeenkomsten betreffende financiële instrumenten met een centrale tegenpartij die optreedt als exclusieve wederpartij bij deze overeenkomsten, waarvan de bedingen die de kern van de prestaties aangeven overeenkomen met de bedingen die deel uitmaken van overeenkomsten, gesloten door derden of door hemzelf in zijn hoedanigheid van partij, op een handelsplatform en die in de laatstbedoelde overeenkomsten de kern van de prestaties aangeven;
clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat: een clearinginstelling met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2:6, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op clearinginstellingen wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
cliënt: een persoon aan wie een financiële onderneming een financiële dienst verleent of aan wie deze voornemens is een financiële dienst te verlenen;
communautaire co-assurantie: een directe schadeverzekering betreffende grote risico?s, in co-assurantie gesloten, waarbij:
a
de schadeverzekeraar die als eerste schadeverzekeraar optreedt, zijn verplichtingen uit hoofde van de schadeverzekering is aangegaan vanuit een vestiging in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin ten minste een van de overige co-assuradeuren zulks heeft gedaan; en
b
het risico in een lidstaat is gelegen;
consument: een niet in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelende natuurlijke persoon aan wie een financiële onderneming een financiële dienst verleent of aan wie deze voornemens is een financiële dienst te verlenen;
deelnemer: een aandeelhouder of een deelgerechtigde in een beleggingsinstelling;
deposito: een tegoed dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat een bank onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden dient terug te betalen, alsmede schulden belichaamd in door een bank uitgegeven schuldbewijzen, met uitzondering van obligaties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 22, vierde lid, van de richtlijn beleggingsinstellingen;
depositogarantiestelsel: een stelsel omtrent een garantie voor vorderingen van depositohouders op banken tegen het risico dat deze banken hun verplichtingen met betrekking tot die vorderingen niet kunnen nakomen;
doelvennootschap: de instelling waarvan effecten zijn uitgegeven waarop een openbaar bod is aangekondigd, wordt uitgebracht of dient te worden uitgebracht;
duurzame drager: een hulpmiddel dat een persoon in staat stelt om aan hem persoonlijk gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
effect:
a
een verhandelbaar aandeel of een ander daarmee gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs of recht of een appartementsrecht;
c
elk ander door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar waardebewijs waarmee een in onderdeel a of b bedoeld effect door uitoefening van de daaraan verbonden rechten of door conversie kan worden verworven of dat in geld wordt afgewikkeld;
effectief kredietvergoedingspercentage: de bij de uitvoering van een overeenkomst inzake krediet overeenkomstig de betalingsregeling aan de consument in rekening te brengen kredietvergoeding, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het uitstaand saldo, berekend op bij ministeriële regeling vast te stellen wijze;
elektronisch geld: een geldswaarde die is opgeslagen op een elektronische drager of die op afstand is opgeslagen in een centrale rekeningadministratie;
elektronischgeldinstelling: degene die, geen bank zijnde, zijn bedrijf maakt van het ter beschikking verkrijgen van gelden in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven waarmee betalingen kunnen worden verricht ook aan anderen dan degene die het elektronisch geld uitgeeft;
entiteit voor risico-acceptatie: instelling, niet zijnde een verzekeraar, die door een verzekeraar overgedragen risico?s accepteert en de acceptatie van die risico?s uitsluitend financiert door van derden gelden aan te trekken terzake waarvan de terugbetalingsverplichtingen zijn achtergesteld bij de betalingsverplichtingen die ontstaan uit het accepteren van de overgedragen risico?s;
entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat: entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen lidstaat is die niet op grond van artikel 2:54d, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op entiteiten voor risico-acceptatie wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
Europese beleggingsonderneming: beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;
Europese herverzekeraar: herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf die overeenkomt met die in artikel 2:26a;
Europese kredietinstelling: kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;
Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar: levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf die overeenkomt met de in artikel 2:27 bedoelde vergunning;
financieel instrument:
a
effect;
b
geldmarktinstrument;
c
recht van deelneming in een beleggingsinstelling, niet zijnde effect;
d
optie, future, swap, rentetermijncontract of ander derivatencontract dat betrekking heeft op effecten, valuta, rentevoeten of rendementen, of andere afgeleide instrumenten, indexen of maatstaven en dat kan worden afgewikkeld door middel van materiële aflevering of in contanten;
e
optie, future, swap, rentetermijncontract of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen en in contanten moet of mag worden afgewikkeld naar keuze van een van de partijen, tenzij de reden het in gebreke blijven is of een andere gebeurtenis die beëindiging van het contract tot gevolg heeft;
f
optie, future, swap of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen, alleen kan worden afgewikkeld door middel van materiële levering en wordt verhandeld op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit;
g
andere optie, future, swap of termijncontract dan bedoeld onder f of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen, kan worden afgewikkeld door middel van materiële levering en niet voor commerciële doeleinden bestemd is, en dat de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten heeft;
h
afgeleid instrument voor de overdracht van kredietrisico;
i
financiëel contract ter verrekening van verschillen;
j
optie, future, swap, termijncontract of ander derivatencontract met betrekking tot klimaatvariabelen, vrachttarieven, emissievergunningen, inflatiepercentages of andere officiële economische statistieken, en dat contant moet, of, op verzoek van één der partijen, kan worden afgewikkeld, anderszins dan op grond van een verzuim of een ander ontbindend element of ander derivatencontract met betrekking tot activa, rechten, verbintenissen, indices of maatregelen dan hiervoor vermeld en dat de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten bezit;
financieel product:
a
een beleggingsobject;
b
een betaalrekening met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten;
c
elektronisch geld;
d
een financieel instrument;
e
krediet;
f
een spaarrekening met inbegrip van de daaraan verbonden spaarfaciliteiten;
g
een verzekering die geen herverzekering is; of
h
een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander product;
financiële dienst:
a
aanbieden;
b
adviseren over andere financiële producten dan financiële instrumenten;
c
bemiddelen;
d
herverzekeringsbemiddelen;
e
optreden als clearinginstelling;
f
optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent; of
g
verlenen van een beleggingsdienst;
h
verrichten van een beleggingsactiviteit;
financiëledienstverlener: degene die een ander financieel product dan een financieel instrument aanbiedt, die adviseert over een ander financieel product dan een financieel instrument of die bemiddelt, herverzekeringsbemiddelt, optreedt als gevolmachtigd agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent;
financiële instelling: degene die, geen kredietinstelling zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van een of meer van de werkzaamheden, bedoeld onder 2 tot en met 12 in bijlage I van de herziene richtlijn banken, of van het verwerven of houden van deelnemingen;
financiële Nederlandse moederholding: financiële holding met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling of van een financiële holding met zetel in Nederland, waarbij onder dochteronderneming wordt verstaan een dochteronderneming als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening, of een onderneming waarop, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent;
financiële onderneming:
a
een beheerder;
b
een beleggingsinstelling;
c
een beleggingsonderneming;
d
een bewaarder;
e
een clearinginstelling;
f
een entiteit voor risico-acceptatie;
g
een financiëledienstverlener;
h
een financiële instelling;
i
een kredietinstelling; of
j
een verzekeraar;
gekwalificeerde belegger:
a
rechtspersoon of vennootschap die een vergunning heeft of anderszins gereglementeerd is om op de financiële markten actief te mogen zijn;
b
rechtspersoon of vennootschap die geen vergunning heeft of niet anderszins gereglementeerd is om op de financiële markten actief te mogen zijn en waarvan het enige ondernemingsdoel het beleggen in effecten is;
c
nationaal of regionaal overheidslichaam, centrale bank, internationale of supranationale financiële organisatie of andere soortgelijke internationale instelling;
d
rechtspersoon of vennootschap met zetel in Nederland die:
1
volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels wordt aangemerkt als kleine onderneming; en
2
op eigen verzoek door de Autoriteit Financiële Markten als gekwalificeerde belegger is geregistreerd;
e
rechtspersoon of vennootschap, niet zijnde een rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in onderdeel d, aanhef en onder 1°;
f
natuurlijke persoon met woonplaats in Nederland die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels en op eigen verzoek door de Autoriteit Financiële Markten als gekwalificeerde belegger is geregistreerd; of
g
in een andere lidstaat als gekwalificeerde belegger aangemerkte natuurlijke persoon of onderneming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder iv onderscheidenlijk v, van de richtlijn prospectus;
gekwalificeerde deelneming: een rechtstreeks of middellijk belang van ten minste tien procent van het geplaatste kapitaal van een onderneming of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van ten minste tien procent van de stemrechten in een onderneming, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van een daarmee vergelijkbare zeggenschap in een onderneming, waarbij bij het bepalen van het aantal stemrechten dat iemand in een onderneming heeft, tot diens stemrechten mede worden gerekend de stemmen waarover hij beschikt of geacht wordt te beschikken op grond van artikel 5:45;
gemeentelijke kredietbank: een aanbieder van krediet, opgericht door een of meer gemeenten;
gereglementeerde markt: multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten - binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels van dit systeem - samenbrengt of het samenbrengen daarvan vergemakkelijkt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit met betrekking tot financiële instrumenten die volgens de regels en de systemen van die markt tot de handel zijn toegelaten, en dat regelmatig en overeenkomstig de geldende regels inzake de vergunningverlening en het doorlopende toezicht werkt;
gevolmachtigde agent: degene die optreedt als gevolmachtigde agent;
grondstofderivaat: een financieel instrument als bedoeld in de onderdelen e, f en g van de definitie van financieel instrument;
grote risico?s:
a
de risico?s die behoren tot de in de bij deze wet behorende Bijlage branches genoemde branches Casco rollend spoorwegmaterieel, Luchtvaartuigcasco, Casco zee- en binnenschepen, Vervoerde zaken, Aansprakelijkheid luchtvaartuigen en Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen;
b
de risico?s die behoren tot de in de bij deze wet behorende Bijlage branches genoemde branches Krediet en Borgtocht, voorzover de verzekeringnemer handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en het risico daarop betrekking heeft; of
c
de risico?s die behoren tot de in de bij deze wet behorende Bijlage branches genoemde branches Voertuigcasco, Brand en Natuurevenementen, Andere schaden aan zaken, Aansprakelijkheid motorrijtuigen, Aansprakelijkheid wegvervoer, Algemene aansprakelijkheid en diverse geldelijke verliezen, voorzover de verzekeringnemer voldoet aan ten minste twee van de volgende vereisten:
1
de waarde van de activa volgens de balans bedraagt meer dan € 6.200.000;
2
de netto-omzet over het voorafgaande boekjaar bedraagt meer dan € 12.800.000;
3
het gemiddeld aantal werknemers over het voorafgaande boekjaar bedraagt meer dan 250;
waarbij bovengenoemde vereisten, indien de verzekeringnemer deel uitmaakt van een groep waarvan de geconsolideerde jaarrekening overeenkomstig de richtlijn geconsolideerde jaarrekening wordt opgesteld, worden toegepast op basis van de geconsolideerde jaarrekening en indien de verzekeringnemer deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, bovengenoemde vereisten gelden voor de deelnemers in het samenwerkingsverband gezamenlijk;
handelen voor eigen rekening: met eigen kapitaal handelen in financiële instrumenten, hetgeen resulteert in het uitvoeren van transacties;
handelsportefeuille: portefeuille als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid;
herverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van herverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die herverzekeringen;
herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat: herverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die niet op grond van artikel 2:26d, derde lid, is aangewezen als staat waar toezicht op herverzekeraars wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
herverzekering: verzekering waarbij risico?s worden geaccepteerd die door een verzekeraar of een pensioenfonds worden overgedragen;
herverzekeringsbemiddelaar: degene die herverzekeringsbemiddelt;
herverzekeringsbemiddelen: alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst waarbij risico?s uit overeenkomsten inzake een verzekering worden overgenomen of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een dergelijke overeenkomst;
herziene richtlijn banken: richtlijn nr. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177);
herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid: richtlijn nr. 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177);
in aanmerking komende tegenpartij:
a
beheerder van een beleggingsinstelling;
b
beheerder van een pensioenfonds of van een daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;
c
beleggingsinstelling;
d
beleggingsonderneming;
e
nationaal of regionaal overheidslichaam of overheidslichaam die de overheidsschuld beheert;
f
centrale bank;
g
financiële instelling;
h
internationale of supranationale publiekrechtelijke organisatie of daarmee vergelijkbare internationale organisatie;
i
kredietinstelling;
j
marketmaker;
k
pensioenfonds of daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;
l
persoon of vennootschap die voor eigen rekening handelt in grondstoffen en van grondstoffen afgeleide instrumenten;
m
plaatselijke onderneming;
n
verzekeraar;
instelling voor collectieve belegging in effecten: een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de richtlijn beleggingsinstellingen;
institutionele belegger:
a
beleggingsinstelling;
b
levensverzekeraar; of
c
pensioenfonds;
krediet: geldkrediet of goederenkrediet, waarbij wordt verstaan onder:
a
geldkrediet: het aan een consument ter beschikking stellen van een geldsom, ter zake waarvan de consument gehouden is een of meer betalingen te verrichten;
b
goederenkrediet:
1
het aan een consument verschaffen van het genot van een roerende zaak, financieel instrument of beleggingsobject, dan wel het aan een consument of een derde ter beschikking stellen van een geldsom ter zake van het aan die consument verschaffen van het genot van een roerende zaak, financieel instrument of beleggingsobject, ter zake waarvan de consument gehouden is een of meer betalingen te verrichten; of
2
het aan een consument verlenen van een dienst die niet wordt verleend op grond van een overeenkomst die strekt tot het geregeld verlenen van diensten en waarbij de consument gehouden is om gedurende de periode van dienstverlening in termijnen te betalen, dan wel het aan een consument of een derde ter beschikking stellen van een geldsom ter zake van het aan die consument verlenen van een dienst ter zake waarvan de consument gehouden is een of meer betalingen te verrichten;
kredietinstelling: een bank of elektronischgeldinstelling;
levensverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van levensverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die levensverzekeringen;
levensverzekering: een levensverzekering als bedoeld in artikel 975 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat de prestatie van de levensverzekeraar uitsluitend in geld geschiedt, of een natura-uitvaartverzekering als bedoeld in dit artikel;
lidstaat: een staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
limietorder: een order om een financieel instrument tegen de opgegeven limietkoers of een betere koers en voor een gespecificeerde omvang te kopen of te verkopen;
marketmaker: persoon die op de financiële markten doorlopend blijk geeft van de bereidheid voor eigen rekening te handelen door financiële instrumenten tegen door hem vastgestelde prijzen te kopen en te verkopen;
marktexploitant: persoon die een gereglementeerde markt beheert of exploiteert;
moedermaatschappij: een rechtspersoon die een of meer dochtermaatschappijen heeft als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
moederonderneming: moederonderneming als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening, of een onderneming die, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;
multilaterale handelsfaciliteit: door een beleggingsonderneming geëxploiteerd multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten, binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels, samenbrengt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit overeenkomstig de geldende regels inzake de vergunningverlening en het doorlopende toezicht;
natura-uitvaartverzekeraar: degene die, geen levensverzekeraar zijnde, zijn bedrijf maakt van het sluiten van natura-uitvaartverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die natura-uitvaartverzekeringen;
natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat: een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2:50, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op natura-uitvaartverzekeraars wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
natura-uitvaartverzekering: een verzekering in verband met de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon waarbij de verzekeraar zich verbindt tot het leveren van een prestatie die niet tevens inhoudt het doen van een geldelijke uitkering;
Nederlandsche Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;
Nederlandse beleggingsonderneming: beleggingsonderneming met zetel in Nederland die voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;
Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming: moederbeleggingsonderneming met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming, kredietinstelling of van een financiële holding met zetel in een lidstaat;
Nederlandse EU-moederkredietinstelling: moederkredietinstelling met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming of kredietinstelling of van een financiële holding met zetel in een lidstaat;
Nederlandse financiële EU-moederholding: financiële holding met zetel in Nederland die geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming of kredietinstelling of van een financiële holding met zetel in een lidstaat;
Nederlandse kredietinstelling: kredietinstelling met zetel in Nederland die voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;
Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar: herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voor de uitoefening van zijn bedrijf een vergunning heeft;.
Nederlandse moederbeleggingsonderneming: beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een beleggingsonderneming, kredietinstelling of financiële instelling als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft in een dergelijke financiële onderneming en die zelf geen dochteronderneming is van een andere Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse kredietinstelling of financiële holding met zetel in Nederland;
Nederlandse moederkredietinstelling: kredietinstelling met zetel in Nederland die een beleggingsonderneming, kredietinstelling of financiële instelling als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft in een dergelijke financiële onderneming en die zelf geen dochteronderneming is van een andere Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse kredietinstelling of financiële holding met zetel in Nederland;
nevendienst:
a
bewaring en beheer van financiële instrumenten voor rekening van cliënten, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- of zekerhedenbeheer;
b
het verstrekken van kredieten of leningen aan een belegger om deze in staat te stellen een transactie in financiële instrumenten te verrichten, bij welke transactie de onderneming die het krediet of de lening verstrekt, als partij optreedt;
c
advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede advisering en dienstverrichting op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen;
d
valutawisseldiensten voorzover deze samenhangen met het verrichten van beleggingsdiensten;
e
onderzoek op beleggingsgebied en financiële analyse of andere vormen van algemene aanbevelingen in verband met transacties in financiële instrumenten;
f
dienst in verband met het overnemen van financiële instrumenten;
g
beleggingsdienst of -activiteit alsmede nevendienst die verband houden met de onderliggende waarde van de financiële instrumenten, als bedoeld in de definitie van financieel instrument onder e, f, g of i voor zover deze in verband staan met het verlenen van beleggings- of nevendiensten;
niet-Europese beleggingsonderneming: beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend in een staat die geen lidstaat is waar naar het oordeel van de Nederlandsche Bank het prudentieel toezicht ten minste gelijkwaardig is aan het prudentieel toezicht op grond van deze wet;
niet-Europese kredietinstelling: kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;
niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar: herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf;
niet-professionele belegger: een cliënt die niet een professionele belegger is;
onderbemiddelaar: een bemiddelaar die bemiddelt voor een andere bemiddelaar;
ondergevolmachtigde agent: degene die optreedt als ondergevolmachtigde agent;
Onze Minister: Onze Minister van Financiën;
openbaar bod: een door middel van een openbare mededeling gedaan aanbod als bedoeld in artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op effecten, dan wel een uitnodiging tot het doen van een aanbod op effecten, waarbij de bieder het oogmerk heeft deze effecten te verwerven;
optreden als gevolmachtigde agent: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf als gevolmachtigde van een verzekeraar voor diens rekening sluiten van een verzekering met een cliënt;
optreden als ondergevolmachtigde agent: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf op grond van een ondervolmacht afgegeven door een gevolmachtigde agent of door een ondergevolmachtigde agent als gevolmachtigde van een verzekeraar voor diens rekening sluiten van een verzekering met een cliënt;
opvanginstelling: een naamloze vennootschap met zetel in Nederland die uitsluitend tot doel heeft in opdracht van de Nederlandsche Bank een in problemen verkerende levensverzekeraar op te vangen door herverzekering of overname van de portefeuille van de levensverzekeraar;
opvorderbare gelden: gelden die op enig moment terugbetaald moeten worden, uit welke hoofde dan ook, en waarvan op voorhand duidelijk is welk nominaal bedrag moet worden terugbetaald;
overeenkomst op afstand:
a
overeenkomst inzake een financiële dienst of financieel product tussen een financiële onderneming en een consument die wordt gesloten in het kader van een door de financiële onderneming georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand, waarbij tot en met de totstandkoming van deze overeenkomst uitsluitend gebruik gemaakt wordt van een of meer technieken voor communicatie op afstand; of
b
overeenkomst die strekt tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon die wordt aangegaan tussen een natura-uitvaartverzekeraar en een consument in het kader van een door de natura-uitvaartverzekeraar georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand, die voor de natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico met zich brengt en waarbij tot en met de totstandkoming van deze overeenkomst uitsluitend gebruik gemaakt wordt van een of meer technieken voor communicatie op afstand;
overwegende zeggenschap: het kunnen uitoefenen van ten minste 30 procent van de stemrechten in een algemene vergadering van aandeelhouders van een naamloze vennootschap;
personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap of, indien de samenwerking geschiedt met de doelvennootschap, het dwarsbomen van het welslagen van een aangekondigd openbaar bod op die vennootschap; de volgende categorieën natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen worden in elk geval geacht in onderling overleg te handelen:
1
rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2
rechtspersonen of vennootschappen en hun dochtermaatschappijen;
3
natuurlijke personen en hun dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996.
persoon: een natuurlijke persoon of rechtspersoon;
pensioenfonds:
a
een bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
b
een ondernemingspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet; of
c
een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling alsmede het pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt;
plaats van uitvoering: gereglementeerde markt, multilaterale handelsfaciliteit, beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, marketmaker of andere liquiditeitsverschaffer of entiteit die in een derde land een soortgelijke taak verricht als die van een van de voornoemde partijen;
plaatselijke onderneming: degene die uitsluitend voor eigen rekening of voor rekening van beleggingsondernemingen die tot die markten zijn toegelaten, of deze beleggingsondernemingen een prijs geeft voorzover de uitvoering en afwikkeling van de transacties geschieden onder de verantwoordelijkheid van en worden gegarandeerd door een clearinginstelling met zetel in Nederland, handelt op de markten voor:
a
opties ter verwerving of vervreemding van financiële instrumenten;
b
rechten op overdracht op termijn van goederen of gelijkwaardige instrumenten die gericht zijn op verrekening in geld;
c
andere afgeleide financiële instrumenten; of
d
financiële instrumenten waarop de afgeleide financiële instrumenten, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, betrekking hebben, uitsluitend om posities op markten voor die afgeleide financiële instrumenten af te dekken;
premie: de in geld uitgedrukte prestatie door de verzekeringnemer te leveren uit hoofde van een verzekering, daaronder niet begrepen de assurantiebelasting;
professionele belegger:
a
beheerder van een beleggingsinstelling;
b
beheerder van een pensioenfonds of van een daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;
c
beleggingsinstelling;
d
beleggingsonderneming;
e
nationaal of regionaal overheidslichaam of overheidslichaam dat de overheidsschuld beheert;
f
centrale bank;
g
financiële instelling;
h
internationale of supranationale publiekrechtelijke organisatie of daarmee vergelijkbare internationale organisatie;
i
kredietinstelling;
j
marketmaker;
k
onderneming wiens belangrijkste activiteit bestaat uit het beleggen in financiële instrumenten, het verrichten van securitisaties of andere financiële transacties;
l
pensioenfonds of daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;
m
persoon of vennootschap die voor eigen rekening handelt in grondstoffen en van grondstoffen afgeleide instrumenten;
n
plaatselijke onderneming;
o
rechtspersoon of vennootschap die aan twee van de volgende omvangvereisten voldoet:
1
een balanstotaal van ten minste € 20 000 000;
2
een netto-omzet van ten minste € 40 000 000;
3
een eigen vermogen van ten minste € 2 000 000;
p
verzekeraar;
professionele marktpartij:
a
gekwalificeerde belegger;
b
dochteronderneming van een gekwalificeerde belegger die wordt betrokken in het toezicht op geconsolideerde basis op de gekwalificeerde belegger; of
c
andere bij algemene maatregel van bestuur als professionele marktpartij aangewezen persoon of vennootschap;
prospectusverordening: verordening nr. 809/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PbEU L 149);
provisie: beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, voor het bemiddelen of adviseren ter zake van een financieel product of het verlenen van een beleggingsdienst of nevendienst;
rechtsbijstandverzekeraar: een schadeverzekeraar die de branche Rechtsbijstand uitoefent;
reclame-uiting: iedere vorm van informatieverstrekking die dient ter aanprijzing van of een wervend karakter kent ter zake van een bepaalde financiële dienst of een bepaald financieel product;
registerhouder:
a
voorzover het register betrekking heeft op financiële ondernemingen die werkzaamheden mogen verrichten ingevolge de afdelingen 2.2.1 tot en met 2.2.4 en 2.3.1 tot en met 2.3.4 en op gegevens die op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen worden geregistreerd: de Nederlandsche Bank;
b
voorzover het register betrekking heeft op financiële ondernemingen die werkzaamheden mogen verrichten ingevolge de afdelingen 2.2.5 tot en met 2.2.13 en 2.3.5 tot en met 2.3.8 en op gegevens die op grond van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen of het Deel Gedragstoezicht financiële markten worden geregistreerd: de Autoriteit Financiële Markten;
richtlijn beleggingsinstellingen: richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe?s) (PbEG L 375);
richtlijn geconsolideerde jaarrekening: zevende richtlijn nr. 83/349/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, derde lid, sub g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PbEG L 193);
richtlijn markten voor financiële instrumenten: richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145);
richtlijn prospectus: richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn nr. 2001/34/EG (PbEG L 345);
richtlijn verzekeringsbemiddeling: richtlijn nr. 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PbEG L 9);
saneringsmaatregel: de noodregeling, bedoeld in afdeling 3.5.5, of een maatregel, genomen in een andere lidstaat, die enigerlei optreden van de aldaar bevoegde instanties behelst en bestemd is om de financiële positie van een kredietinstelling of een verzekeraar in stand te houden of te herstellen, en van dien aard is dat de maatregel bestaande rechten van derden aantast;
schadeverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van schadeverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die schadeverzekeringen;
schadeverzekering:
a
schadeverzekering als bedoeld in artikel 944 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde een natura-uitvaartverzekering;
c
sommenverzekering als bedoeld in artikel 964 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde een levensverzekering of een financieel instrument,
met dien verstande dat voor de toepassing van deze wet een verzekering slechts als schadeverzekering wordt aangemerkt indien sprake is van een uitkeringsplicht ten gevolge van een onzeker voorval of een onzekere omstandigheid waardoor de verzekerde in zijn belangen wordt getroffen;
staat waar het risico is gelegen:
a
de staat waar de zaken waarop een schadeverzekering betrekking heeft zich bevinden, indien de schadeverzekering betrekking heeft op een onroerende zaak, dan wel op een onroerende zaak en op de inhoud daarvan, voorzover deze door dezelfde schadeverzekering wordt gedekt;
b
de staat van registratie, van voertuigen of vaartuigen van om het even welke aard waarop een schadeverzekering betrekking heeft;
c
de staat waar een verzekeringnemer een verzekering heeft gesloten, indien het een schadeverzekering betreft met een looptijd van vier maanden of minder die betrekking heeft op tijdens een reis of vakantie gelopen risico?s, ongeacht de branche;
d
in alle andere gevallen van schadeverzekering, de staat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft, of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de staat waar zich elke duurzame, vaste inrichting van deze rechtspersoon bevindt waarop de verzekering betrekking heeft;
techniek voor communicatie op afstand: ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van een financiële onderneming en een consument of cliënt, kan worden gebruikt voor het verlenen van financiële diensten;
toezichthoudende instantie: een buitenlandse overheidsinstantie of een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie, die is belast met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;
toezichthouder: de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten, ieder voorzover belast met de uitoefening van het toezicht overeenkomstig artikel 1:24 onderscheidenlijk artikel 1:25;
uitbesteden: het door een financiële onderneming verlenen van een opdracht aan een derde tot het ten behoeve van die financiële onderneming verrichten van werkzaamheden:
a
die deel uitmaken van of voortvloeien uit het uitoefenen van haar bedrijf of het verlenen van financiële diensten; of
b
die deel uitmaken van de wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning daarvan;
uitgevende instelling: een ieder die effecten heeft uitgegeven of voornemens is effecten uit te geven;
uitvoeringskosten: uitgaven die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van een order met betrekking tot een financieel instrument en die ten laste komen van de cliënt;
uitvoeringsrichtlijn markten voor financiële instrumenten: richtlijn nr. 2006/73/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PbEU L 241);
uitvoeringsverordening markten voor financiële instrumenten: verordening nr. 1287/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europese Parlement en de Raad wat de voor beleggingsonderneming geldende verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn betreft (PbEU L 241);
vangnetregeling: het beleggerscompensatiestelsel of het depositogarantiestelsel;
verbonden agent: persoon die, onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van slechts één beleggingsonderneming voor wier rekening hij optreedt de beleggingsdiensten als bedoeld in de onderdeel a, d of e van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 verleent en deze diensten of nevendiensten bij cliënten aanbeveelt;
verlenen van een beleggingsdienst:
a
in de uitoefening van een beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten;
c
beheren van een individueel vermogen;
d
in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten;
e
in de uitoefening van beroep of bedrijf overnemen of plaatsen van financiële instrumenten bij aanbieding ervan als bedoeld in hoofdstuk 5.1 met plaatsingsgarantie;
f
in de uitoefening van beroep of bedrijf plaatsen van financiële instrumenten bij aanbieding ervan als bedoeld in hoofdstuk 5.1 zonder plaatsingsgarantie;
vermogensbeheerder: degene die een individueel vermogen beheert;
verrichten van diensten:
a
voor zover het entiteiten voor risico-acceptatie betreft: het door een entiteit voor risico-acceptatie accepteren van een risico dat is gelegen in een andere staat dan de vestiging van waaruit het risico wordt geaccepteerd;
b
voor zover het verzekeraars betreft:
1
het door een herverzekeraar sluiten van een herverzekering betreffende een risico dat is gelegen in een andere staat dan die waar de vestiging van waaruit de verzekering wordt gesloten;
2
het door een levensverzekeraar sluiten van een levensverzekering vanuit een vestiging, gelegen in een andere staat dan die waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft, of waar zich, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de vestiging van deze rechtspersoon bevindt waarop de verzekering betrekking heeft;
3
het door een natura-uitvaartverzekeraar sluiten van een natura-uitvaartverzekering vanuit een vestiging, gelegen in een andere staat dan die waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft;
4
het door een schadeverzekeraar sluiten van een schadeverzekering betreffende een risico dat is gelegen in een andere staat dan de vestiging van waaruit de verzekering wordt gesloten;
verrichten van een beleggingsactiviteit:
a
in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening;
b
in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit.
vertegenwoordiger van een verzekeraar: degene die door een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar is aangesteld om hem te vertegenwoordigen in een andere staat dan de staat van de zetel van die verzekeraar bij de uitoefening van de bevoegdheden van die verzekeraar en bij de naleving van de voorschriften die in eerstbedoelde staat voor die verzekeraar gelden;
verzekeraar: herverzekeraar, levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar;
verzekering:
a
herverzekering;
c
natura-uitvaartverzekering; of
d
schadeverzekering;
vestiging: bijkantoor of zetel;
vordering uit hoofde van verzekering: een vordering, rechtstreeks op de verzekeraar, van een verzekerde, verzekeringnemer, begunstigde of benadeelde, met inbegrip van de vordering ter zake van voor deze personen gereserveerde bedragen zo lang nog niet alle elementen van de vordering bekend zijn, alsmede de vordering tot teruggave van premies die een verzekeraar heeft ontvangen in de niet beantwoorde verwachting dat een verzekering zou worden gesloten dan wel heeft ontvangen op grond van een verzekering die vervolgens is ontbonden of vernietigd;
zetel: de plaats waar een onderneming volgens haar statuten of reglementen is gevestigd of, indien zij geen rechtspersoon is, de plaats waar die onderneming haar hoofdvestiging heeft.
Afdeling 1.1.2. Reikwijdte met betrekking tot financiële ondernemingen
1.1.2.1
. Algemeen

Artikel 1 3a
Deze wet, met uitzondering van dit deel, de hoofdstukken 5.1, 5.3, 5.5 en afdeling 5.4.2, is niet van toepassing op de Europese Centrale Bank, de centrale banken van de lidstaten, nationale instellingen van de lidstaten met een soortgelijke functie, overheidsinstellingen van de lidstaten die zijn belast met of betrokken bij het beheer van de overheidsschuld, internationale publiekrechtelijke instellingen waarin of waaraan een of meer lidstaten deelnemen en instellingen als bedoeld in artikel 2 van de herziene richtlijn banken.

Artikel 1 3a
Voor de toepassing van het ingevolge deze wet bepaalde wordt onder financiële onderneming mede verstaan de persoon die behoort tot een van de categorieën van financiële ondernemingen en die niet tot doel heeft het maken van winst.

Artikel 1 3a
Dit hoofdstuk, de hoofdstukken 1.3, 1.4, 1.5 en afdeling 1.6.3 van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op het toezicht op de naleving en de handhaving van de artikelen 7, 8, 17, 24, 27, 29, 36 en 37 van de uitvoeringsverordening markten voor financiële instrumenten.
1.1.2.2
. Clearinginstellingen en kredietinstellingen

Artikel 1 5
De Nederlandsche Bank is geen clearinginstelling en geen kredietinstelling in de zin van deze wet.

Artikel 1 5
1
Met uitzondering van de artikelen 3:35 en 4:31, is deze wet met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling niet van toepassing op een elektronischgeldinstelling die elektronisch geld uitgeeft met een maximum geldswaarde van € 150 per elektronische waardedrager, indien:
a
de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen van de elektronischgeldinstelling die met de uitgifte van elektronisch geld verband houden nooit hoger is dan € 6.000.000;
b
het elektronische geld slechts wordt aanvaard door een onderneming die behoort tot de groep, waartoe de elektronischgeldinstelling behoort; of
c
het elektronische geld slechts wordt aanvaard door een beperkt aantal gemakkelijk te onderscheiden ondernemingen die hetzij hetzelfde gebouw, terrein of een andere feitelijk begrensde locatie delen, hetzij nauwe financiële of zakelijke banden hebben met de elektronischgeldinstelling.
2
Artikel 3:71 en de daarop gebaseerde bepalingen is van overeenkomstige toepassing op elektronischgeldinstellingen als bedoeld in het eerste lid. De jaarrekening vermeldt welk onderdeel van het eerste lid van toepassing is en de totale waarde van de financiële verplichtingen die met de uitgifte van elektronisch geld verband houden.
3
Deze wet is niet van toepassing op:
a
financiële diensten met betrekking tot elektronisch geld waarmee alleen bij de financiële onderneming die het elektronisch geld uitgeeft, betalingen kunnen worden verricht;
b
financiële diensten met betrekking tot elektronisch geld dat wordt uitgegeven door een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid die worden verleend door een ander dan de elektronischgeldinstelling zelf.
1.1.2.3
. Verzekeraars

Artikel 1 11
1
Op een verzekeraar die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, of artikel 2:40 voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in de branche Levensverzekering algemeen en op grond daarvan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefent, zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar van toepassing.
a
de Sociale Verzekeringsbank;
b
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c
ziekenfondsen die overeenkomstig de Ziekenfondswet waren toegelaten;
d
onderlinge waarborgmaatschappijen met zetel in Nederland en ondernemingen op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland die uitsluitend schadeverzekeringen aangaan met betrekking tot schade, veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer en muiterij; en
e
ondernemingen die geen andere branche uitoefenen dan de branche Hulpverlening en daarbij uitsluitend dekking verlenen in geval van een ongeval met of een defect aan een wegvoertuig, indien ingevolge de dekking de hulp bij een ongeval of defect in Nederland of direct over de grens beperkt is tot:
1
technische hulp ter plaatse, waarvoor de onderneming in de regel eigen personeel of uitrusting gebruikt;
2
het vervoer van het wegvoertuig naar de dichtstbijzijnde of meest geschikte plaats van reparatie, alsmede het eventuele vervoer van de bestuurder en passagiers, doorgaans met hetzelfde hulpmiddel, naar de dichtstbijzijnde plaats vanwaar zij hun reis met andere middelen kunnen voortzetten;
3
het vervoer van het wegvoertuig, eventueel met de bestuurder en passagiers, naar hun woonplaats, hun plaats van vertrek of hun oorspronkelijke bestemming binnen Nederland;
en, voorzover de dekking zich mede uitstrekt tot een ongeval of defect in het buitenland, indien de hulp beperkt is tot de onder 1° en 2° bedoelde verrichtingen, de bestuurder of een passagier lid is van de onderneming en de hulp of het vervoer van het voertuig enkel op vertoon van een bewijs van lidmaatschap, zonder betaling van extra premie, wordt uitgevoerd door een soortgelijke, in de betrokken staat werkzame organisatie die zich hiertoe op basis van wederkerigheid heeft verplicht.
2
Indien bij een levensverzekering naast de verplichting tot het doen van geldelijke uitkeringen, verplichtingen van andere aard worden aanvaard, of bij die levensverzekering verplichtingen worden aanvaard in verband met voorvallen waarvan het ontstaan onzeker is en die een natuurlijke persoon treffen, verliest het bedrijf van levensverzekeraar zijn karakter niet en worden deze verplichtingen niet beschouwd te zijn aangegaan in de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar.

Artikel 1 11
1
Op een verzekeraar die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, of artikel 2:40 voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in de branche Levensverzekering algemeen en op grond daarvan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefent, zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar van toepassing.
2
Op een verzekeraar die een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, of 2:50, eerste lid, heeft voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar van toepassing.
3
Als de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar wordt niet beschouwd het sluiten of afwikkelen van herverzekeringen voor eigen rekening door een pensioenfonds voor zover dat pensioenfonds risico?s accepteert van andere pensioenfondsen die door laatstbedoelde pensioenfondsen zijn geaccepteerd in het kader van het sluiten of afwikkelen van pensioenovereenkomsten als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of beroepspensioenregelingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Artikel 1 11
De herverzekeraars, levensverzekeraars en schadeverzekeraars, verenigd onder de naam Lloyd?s, te Londen, Verenigd Koninkrijk, worden voor de toepassing van deze wet tezamen als een herverzekeraar, een levensverzekeraar of een schadeverzekeraar beschouwd.

Artikel 1 11
1
Op een verzekeraar die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, of artikel 2:40 voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in de branche Levensverzekering algemeen en op grond daarvan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefent, zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar van toepassing.
2
Op een verzekeraar die een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, of 2:50, eerste lid, heeft voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar van toepassing.
3
Als de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar wordt niet beschouwd het sluiten of afwikkelen van herverzekeringen voor eigen rekening door een pensioenfonds voor zover dat pensioenfonds risico?s accepteert van andere pensioenfondsen die door laatstbedoelde pensioenfondsen zijn geaccepteerd in het kader van het sluiten of afwikkelen van pensioenovereenkomsten als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of beroepspensioenregelingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Artikel 1 11
1
Op een verzekeraar die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, of artikel 2:40 voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in de branche Levensverzekering algemeen en op grond daarvan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefent, zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar van toepassing.
2
Op een verzekeraar die een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, of 2:50, eerste lid, heeft voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar van toepassing.

Artikel 1 11
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke van de ingevolge deze wet gestelde regels met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar en het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, onder daarbij te stellen voorwaarden, niet van toepassing zijn op verzekeraars die behoren tot een van de volgende categorieën:
a
onderlinge waarborgmaatschappijen van beperkte omvang met zetel in Nederland die het bedrijf van schadeverzekeraar uitoefenen en ondernemingen op onderlinge grondslag van beperkte omvang met zetel buiten Nederland die het bedrijf van schadeverzekeraar uitoefenen;
b
schadeverzekeraars met zetel in Nederland die zich beperken tot het sluiten en afwikkelen van exportkredietverzekeringen voor rekening of met garantie van de Staat der Nederlanden;
c
verenigingen en onderlinge waarborgmaatschappijen van beperkte omvang met zetel in Nederland die het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefenen.

Artikel 1 11
Voor toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten aanzien van het bedrijf van schadeverzekeraar wordt de Zwitserse Bondsstaat aangemerkt als lidstaat, met dien verstande dat met betrekking tot bepaalde onderwerpen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijkende regels kunnen worden gesteld.
1.1.2.4
. Beleggingsinstellingen

Artikel 1 14
1
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van een beleggingsinstelling die een beleggingsfonds of een beleggingsmaatschappij met aparte beheerder is, is gericht tot haar beheerder.
a
minder dan honderd personen die geen gekwalificeerde belegger zijn; of
b
uitsluitend gekwalificeerde beleggers.
2
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van een beheerder is van overeenkomstige toepassing op een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft, met uitzondering van de artikelen 1:60, eerste lid, 2:65, eerste lid, onderdeel a, 2:67, 2:71, 3:57, 3:95, en 4:59.
3
Het ingevolge de artikelen 4:46, 4:49, 4:50 en 4:52 bepaalde ten aanzien van een beheerder is van overeenkomstige toepassing op een beleggingsinstelling met zetel in een aangewezen staat die geen aparte beheerder heeft.
4
De zetel van een beleggingsfonds bevindt zich in de staat van de zetel van zijn beheerder.

Artikel 1 14
1
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van een beleggingsinstelling die een beleggingsfonds of een beleggingsmaatschappij met aparte beheerder is, is gericht tot haar beheerder.
2
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van een beheerder is van overeenkomstige toepassing op een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft, met uitzondering van de artikelen 1:60, eerste lid, 2:65, eerste lid, onderdeel a, 2:67, 2:71, 3:57, 3:95, en 4:59.
3
Het ingevolge de artikelen 4:46, 4:49, 4:50 en 4:52 bepaalde ten aanzien van een beheerder is van overeenkomstige toepassing op een beleggingsinstelling met zetel in een aangewezen staat die geen aparte beheerder heeft.
4
De zetel van een beleggingsfonds bevindt zich in de staat van de zetel van zijn beheerder.
5
Het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming aanbieden, beheerders van die beleggingsinstellingen en aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders is van overeenkomstige toepassing op beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming hebben aangeboden, beheerders van die beleggingsinstellingen en aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders.

Artikel 1 14
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van instellingen voor collectieve belegging in effecten is niet van toepassing op:
a
beleggingsinstellingen die op grond van hun statuten of fondsreglementen leningen aan mogen gaan boven het door de richtlijn beleggingsinstellingen gestelde maximum of een beleggingsbeleid kunnen voeren dat ruimer is dan de uit de richtlijn beleggingsinstellingen voortvloeiende beperkingen; en
b
beleggingsmaatschappijen die via dochterondernemingen voornamelijk beleggen in andere objecten dan financiële instrumenten als bedoel in artikel 4:60, eerste lid.
Afdeling 1.1.3. Reikwijdte met betrekking tot financiële diensten
1.1.3.1
. Algemeen

Artikel 1 15a [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Deze wet, met uitzondering van dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële markten, is niet van toepassing op:
a
het verlenen van financiële diensten door pensioenfondsen voorzover zij die financiële diensten verlenen aan de bedrijfstak, onderneming, dan wel beroepsgroep waarmee zij zijn verbonden; en
b
het beheren van individuele vermogens ten behoeve van pensioenfondsen als bedoeld in onderdeel a of daaraan gelieerde fondsen door personen die zijn verbonden aan het fonds waaraan deze financiële dienst wordt verleend.

Artikel 1 15a [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
1.1.3.2
. Diensten van de informatiemaatschappij

Artikel 1 17
1
Deze wet, met uitzondering van de artikelen 2:36, tweede tot en met vierde lid, 2:38, 2:39 en 2:46, is niet van toepassing op financiële diensten die kunnen worden aangemerkt als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en die worden verleend door een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat of vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor door een financiële onderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2
Indien ter bescherming van een van de belangen, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, van artikel V van de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel, maatregelen noodzakelijk zijn, kan Onze Minister zonodig met toepassing van het zesde lid van dat artikel besluiten dat het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen en de daarop gebaseerde bepalingen geheel of gedeeltelijk, in afwijking van het eerste lid, van toepassing is op een bepaalde financiële dienst als bedoeld in dat lid.

Artikel 1 17
Onder het verlenen van een financiële dienst in Nederland wordt mede verstaan het verlenen van een financiële dienst die kan worden aangemerkt als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in een andere lidstaat door een financiële onderneming met zetel in Nederland of door een in Nederland gelegen bijkantoor van een financiële onderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is.
1.1.3.3
. Het verlenen van beleggingsdiensten en verrichten van beleggingsactiviteiten

Artikel 1 19
Deze wet, met uitzondering van het deel Gedragstoezicht financiële markten, is niet van toepassing op het verlenen van beleggingsdiensten en het verrichten van beleggingsactiviteiten voorzover:
a
deze worden verleend aan of verricht voor de onderneming waarvan de beleggingsonderneming dochtermaatschappij is, voor haar dochtermaatschappijen of voor een andere dochtermaatschappij van de onderneming waarvan zij dochtermaatschappij is;
b
deze bestaan uit het beheren van een werknemersparticipatieplan met betrekking tot financiële instrumenten;
c
deze worden verleend of deze worden verricht door beleggingsondernemingen wier hoofdbedrijf bestaat in het voor eigen rekening handelen in grondstoffen of van grondstoffen afgeleide instrumenten en die niet deel uitmaken van een groep waarvan het hoofdbedrijf bestaat in het verlenen van andere beleggingsdiensten, verrichten van andere beleggingsactiviteiten of het uitoefenen van het bedrijf van bank;
d
deze worden verleend of verricht door levensverzekeraars, schadeverzekeraars of herverzekeraars;
e
het beleggingsdiensten betreft die worden verleend door beleggingsondernemingen die deze financiële diensten als incidentele activiteit verrichten in het kader van een andere beroepsactiviteit die aan wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften of aan een beroepscode is onderworpen en op grond daarvan niet is verboden;
f
het adviseren betreft inzake transacties in financiële instrumenten in het kader van het uitoefenen van een andere beroepsactiviteit en er niet specifiek voor deze financiële dienst wordt betaald;
g
deze bestaan uit het handelen voor eigen rekening in financiële instrumenten of het verlenen van beleggingsdiensten met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten of financiële instrumenten als bedoeld in onderdeel j van de definitie van financieel instrument in artikel 1:1 aan cliënten van het hoofdbedrijf van degene die de dienst verleent, indien:
1
dit handelen of deze dienst op groepsniveau als nevenactiviteit van zijn hoofdbedrijf is aan te merken, en
2
het hoofdbedrijf van de groep niet bestaat uit het verlenen van beleggingsdiensten, het verrichten van beleggingsactiviteiten of het uitoefenen van het bedrijf van bank;
h
het handelen voor eigen rekening betreft, met uitzondering van handelen voor eigen rekening door marketmakers of handelaren voor eigen rekening die frequent op een georganiseerde en systematische wijze buiten een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit om optreden door een voor derden toegankelijk systeem aan te bieden om met hen transacties te sluiten;
i
deze bestaan uit het uitsluitend optreden als plaatselijke onderneming.

Artikel 1 19
Het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot de onderdelen a en b van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 is niet van toepassing op de inkoop of verkoop van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen door de beheerders van die beleggingsinstellingen.
1.1.3.4
. Financiële diensten met betrekking tot krediet

Artikel 1 20
Deze wet is niet van toepassing op:
a
het door openbare lichamen ter uitvoering van een wettelijke taak aanbieden van krediet;
b
financiële diensten die worden verleend door geregistreerde geldtransactiekantoren als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, voorzover het diensten betreft die zij mogen verlenen op grond van die wet;
c
financiële diensten met betrekking tot krediet waarbij het effectief kredietvergoedingspercentage op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de wettelijke rente, bedoeld in artikel 120, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, voorzover het krediet wordt aangeboden aan minder dan 100 consumenten of wordt aangeboden door een werkgever aan zijn werknemers;
d
financiële diensten met betrekking tot krediet bestaande uit een overeenkomst van huur en verhuur of waartoe een zodanige overeenkomst behoort, tenzij deze betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken en de strekking heeft dat het verschaffen van het genot van de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft, al dan niet door verlenging van die overeenkomst of het aangaan van een nieuwe overeenkomst, langer dan zes maanden zal duren;
e
financiële diensten met betrekking tot krediet bestaande uit het in ontvangst nemen van roerende zaken van een consument tegen het ter beschikking stellen van een geldsom aan de consument, voorzover de vordering op de consument tot terugbetaling teniet gaat indien de betreffende roerende zaken door de financiële onderneming te gelde worden gemaakt; en
f
financiële diensten met betrekking tot krediet waarbij is overeengekomen dat geen van de terzake verschuldigde betalingen van de consument later plaatsvindt dan drie maanden nadat de geldsom ter beschikking is gesteld, het genot van een roerende zaak, financieel instrument of beleggingsobject is verschaft, dan wel een dienst is verleend.
1.1.3.5
. Financiële diensten met betrekking tot verzekeringen

Artikel 1 22
Deze wet is niet van toepassing op:
a
bemiddelen in verzekeringen, voorzover:
1
het bemiddelen slechts kennis vergt van de verzekeringsdekking die geboden wordt;
2
het een verzekering betreft die geen levensverzekering is en geen aansprakelijkheidsrisico?s dekt;
3
de betreffende bemiddelaar een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan bemiddelen in verzekeringen;
4
het een verzekering betreft die een aanvulling is op de levering van een zaak of de verlening van een dienst door de betreffende bemiddelaar, hetgeen het geval is indien de betreffende verzekering het risico dekt van defect, verlies, of beschadiging van door die bemiddelaar geleverde zaken dan wel het risico dekt van beschadiging of verlies van bagage of andere risico?s die verband houden met een bij die bemiddelaar geboekte reis, ook indien de verzekering levensverzekering- of aansprakelijkheidsrisico?s dekt indien dat een bijkomende dekking is ten opzichte van de hoofddekking betreffende de met die reis verband houdende risico?s; en
5
het een verzekering betreft waarvan het bedrag van de jaarlijkse premie niet hoger is dan € 500 en de volledige looptijd van de verzekering, met inbegrip van eventuele verlengingen, niet langer is dan een periode van vijf jaar; en
b
financiële diensten met betrekking tot verzekeringen met betrekking tot risico?s en verplichtingen die zijn gelegen in een staat die geen lidstaat is.

Artikel 1 22
Het bepaalde ingevolge de artikelen 4:9, eerste en tweede lid, 4:10, 4:11, tweede en derde lid, 4:13, eerste en tweede lid, 4:15, eerste en tweede lid, 4:19, 4:20, eerste lid, 4:23, eerste tot en met derde lid, 4:30a, vijfde lid, en 4:72, eerste tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het bemiddelen in verzekeringen en het herverzekeringsbemiddelen vanuit Nederland ten behoeve van cliënten die hun gewone verblijfplaats hebben in een andere lidstaat.
Afdeling 1.1.4. Aantastbaarheid van rechtshandelingen

Artikel 1 23
De rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling welke is verricht in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels is niet uit dien hoofde aantastbaar, behalve voorzover in deze wet anders is bepaald.

Hoofdstuk 1.2. Toezichthouders
Afdeling 1.2.1. Algemene bepalingen
1.2.1.1
. Taakstelling

Artikel 1 25
1
Gedragstoezicht is gericht op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten.
2
De Autoriteit Financiële Markten heeft, op de grondslag van deze wet, tot taak het gedragstoezicht op financiële markten uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot die markten.

Artikel 1 25
1
Gedragstoezicht is gericht op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten.
2
De Autoriteit Financiële Markten heeft, op de grondslag van deze wet, tot taak het gedragstoezicht op financiële markten uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot die markten.
1.2.1.2
. Institutionele bepalingen

Artikel 1 27
1
De Autoriteit Financiële Markten heeft een raad van toezicht.
2
De raad van toezicht ziet toe op het doelmatig en doeltreffend functioneren van het bestuur, in het bijzonder ten aanzien van het financieel beheer, en staat het bestuur met raad terzijde.
3
De raad van toezicht bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht worden door Onze Minister benoemd. Elke benoeming geschiedt voor ten hoogste vier jaren. De raad van toezicht kan voor elke benoeming een niet-bindende voordracht bij Onze Minister indienen. Herbenoeming kan tweemaal en telkens voor ten hoogste vier jaren plaatsvinden.
4
De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht kunnen door Onze Minister worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

Artikel 1 27
1
De Autoriteit Financiële Markten heeft een raad van toezicht.
2
De raad van toezicht ziet toe op het doelmatig en doeltreffend functioneren van het bestuur, in het bijzonder ten aanzien van het financieel beheer, en staat het bestuur met raad terzijde.
3
De raad van toezicht bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht worden door Onze Minister benoemd. Elke benoeming geschiedt voor ten hoogste vier jaren. De raad van toezicht kan voor elke benoeming een niet-bindende voordracht bij Onze Minister indienen. Herbenoeming kan tweemaal en telkens voor ten hoogste vier jaren plaatsvinden.
4
De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht kunnen door Onze Minister worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.
5
Onze Minister draagt zorg voor de mededeling in de Staatscourant van de in dit artikel bedoelde benoemingen, schorsingen en ontslagen.
1.2.1.3
. Regelgevende bevoegdheid

Artikel 1 29a
1
De Nederlandsche Bank maakt de onderstaande informatie openbaar:
2
De op grond van het eerste lid gepubliceerde informatie is voldoende om een zinvolle vergelijking te kunnen maken tussen de uitoefening van het prudentieel toezicht door de toezichthoudende instanties van de verschillende lidstaten.
3
Indien Onze Minister op grond van het eerste of tweede lid voorschriften vaststelt doet hij zo spoedig mogelijk een voordracht tot wijziging van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur.
4
Indien de door de toezichthouder ingevolge artikel 1:28, tweede of derde lid, vastgestelde algemeen verbindende voorschriften naar het oordeel van Onze Minister in strijd zijn met de wet, een verdrag, een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie of een onredelijke belasting voor de financiële markten tot gevolg hebben, en de toezichthouder de geconstateerde onvolkomenheid na overleg niet onverwijld heeft weggenomen, kan Onze Minister die algemeen verbindende voorschriften intrekken.

Artikel 1 29a
1
De Nederlandsche Bank maakt de onderstaande informatie openbaar:
2
De op grond van het eerste lid gepubliceerde informatie is voldoende om een zinvolle vergelijking te kunnen maken tussen de uitoefening van het prudentieel toezicht door de toezichthoudende instanties van de verschillende lidstaten.
3
Indien Onze Minister op grond van het eerste of tweede lid voorschriften vaststelt doet hij zo spoedig mogelijk een voordracht tot wijziging van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur.
4
Indien de door de toezichthouder ingevolge artikel 1:28, tweede of derde lid, vastgestelde algemeen verbindende voorschriften naar het oordeel van Onze Minister in strijd zijn met de wet, een verdrag, een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie of een onredelijke belasting voor de financiële markten tot gevolg hebben, en de toezichthouder de geconstateerde onvolkomenheid na overleg niet onverwijld heeft weggenomen, kan Onze Minister die algemeen verbindende voorschriften intrekken.

Artikel 1 29a
1
De Nederlandsche Bank maakt de onderstaande informatie openbaar:
a
het bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen bepaalde;
b
de wijze waarop in Nederland gebruik wordt gemaakt van de keuzemogelijkheden in de richtlijnen van de Europese Unie die specifiek gericht zijn tot beleggingsondernemingen en kredietinstellingen;
c
de algemene uitgangspunten die zij hanteert bij het gebruik van de beleidsruimte die zij heeft ingevolge het bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen bepaalde;
d
de algemene criteria en methodieken op basis waarvan de evaluatie, bedoeld in artikel 3:18a, wordt verricht; en
e
de geaggregeerde statistische gegevens over de voornaamste aspecten van de tenuitvoerlegging van de prudentiële regels.
2
De op grond van het eerste lid gepubliceerde informatie is voldoende om een zinvolle vergelijking te kunnen maken tussen de uitoefening van het prudentieel toezicht door de toezichthoudende instanties van de verschillende lidstaten.
Afdeling 1.2.2. Rekening en verantwoording

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
3
De toezichthouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen ten behoeve van deze verslagen.
4
Onze Minister stelt de Tweede Kamer der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem op grond van het eerste lid getroffen voorzieningen.
5
Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid ontvangen gegevens of inlichtingen.
6
Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de beide kamers der Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.
7
De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale Ombudsman, en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.

Artikel 1 45
Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet de toezichthouder daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 1 45
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de inrichting van de begroting.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
3
De toezichthouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen ten behoeve van deze verslagen.
4
Onze Minister stelt de Tweede Kamer der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem op grond van het eerste lid getroffen voorzieningen.
5
Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid ontvangen gegevens of inlichtingen.
6
Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de beide kamers der Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.
7
De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale Ombudsman, en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.
8
De Autoriteit Financiële Markten doet onverwijld na instemming mededeling van de jaarrekening in de Staatscourant en houdt deze gedurende een jaar na instemming op elektronische wijze ter inzage.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
3
De toezichthouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen ten behoeve van deze verslagen.
4
Onze Minister stelt de Tweede Kamer der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem op grond van het eerste lid getroffen voorzieningen.
5
Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid ontvangen gegevens of inlichtingen.
6
Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de beide kamers der Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.
7
De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale Ombudsman, en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
3
De toezichthouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen ten behoeve van deze verslagen.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
a
betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke persoon of vennootschap, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke financiële onderneming:
b
betrekking hebben op ondernemingen die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging een financiële onderneming in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten; of
c
zijn ontvangen van een toezichthoudende instantie of zijn verkregen naar aanleiding van een verificatie bij een in een andere staat gelegen bijkantoor van een in Nederland gevestigde financiële onderneming, en niet de uitdrukkelijke instemming is verkregen van die toezichthoudende instantie of van de toezichthoudende instantie van de staat waar de verificatie ter plaatse is verricht.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
a
de door de toezichthouder op te stellen begroting;
b
de door de toezichthouder gerealiseerde baten en lasten alsmede inkomsten en uitgaven, en verrichte werkzaamheden;
c
de kosten voor ondernemingen die verband houden met de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden.
d
de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
3
De toezichthouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen ten behoeve van deze verslagen.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
a
de door de toezichthouder op te stellen begroting;
b
de door de toezichthouder gerealiseerde baten en lasten alsmede inkomsten en uitgaven, en verrichte werkzaamheden;
c
de kosten voor ondernemingen die verband houden met de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
3
De toezichthouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen ten behoeve van deze verslagen.
4
Onze Minister stelt de Tweede Kamer der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem op grond van het eerste lid getroffen voorzieningen.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
3
De toezichthouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen ten behoeve van deze verslagen.
4
Onze Minister stelt de Tweede Kamer der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem op grond van het eerste lid getroffen voorzieningen.
5
Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid ontvangen gegevens of inlichtingen.
6
Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de beide kamers der Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.

Artikel 1 45
De toezichthouder verstrekt Onze Minister desgevraagd inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van algemene beleidsvoornemens en voorgenomen wettelijke voorschriften, voorzover deze betrekking hebben op het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht ingevolge deze wet.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
a
betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke persoon of vennootschap, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke financiële onderneming:
1
waaraan een vergunning op grond van het Deel Markttoegang financiële ondernemingen is verleend of die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft verkregen of waarvan die vergunning onderscheidenlijk die verklaring is ingetrokken of vervallen; en
2
ten aanzien waarvan surséance van betaling is verleend, of overeenkomstig afdeling 3.5.5 de noodregeling is uitgesproken of die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden;
b
betrekking hebben op ondernemingen die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging een financiële onderneming in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten; of
c
zijn ontvangen van een toezichthoudende instantie of zijn verkregen naar aanleiding van een verificatie bij een in een andere staat gelegen bijkantoor van een in Nederland gevestigde financiële onderneming, en niet de uitdrukkelijke instemming is verkregen van die toezichthoudende instantie of van de toezichthoudende instantie van de staat waar de verificatie ter plaatse is verricht.
3
De toezichthouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen ten behoeve van deze verslagen.
4
Onze Minister stelt de Tweede Kamer der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem op grond van het eerste lid getroffen voorzieningen.
5
Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid ontvangen gegevens of inlichtingen.
6
Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de beide kamers der Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.
7
De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale Ombudsman, en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
3
De toezichthouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen ten behoeve van deze verslagen.
4
Onze Minister stelt de Tweede Kamer der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem op grond van het eerste lid getroffen voorzieningen.

Artikel 1 45
1
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders.
2
Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de samenwerking van de toezichthouders ingevolge deze wet.
3
De toezichthouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen ten behoeve van deze verslagen.

Artikel 1 45
Tegen besluiten van Onze Minister inzake instemming met de begroting, de jaarrekening of de verantwoording kan geen beroep worden ingesteld als bedoeld in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 1.3. Samenwerking toezichthouders
Afdeling 1.3.1. Samenwerking toezichthouders nationaal

Artikel 1 50
1
Indien de Autoriteit Financiële Markten toezicht houdt op een financiële onderneming die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 3:290, is artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing op de Autoriteit Financiële Markten.
2
Artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de samenwerking tussen de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
a
de benoeming van een curator op grond van artikel 1:76;
b
de intrekking van een vergunning op grond van artikel 1:104, aanhef en onderdeel b, c, d, e, f of j;
c
het opleggen van het verbod, bedoeld in artikel 1:58, 1:59, tweede lid, 1:67, eerste lid of 4:4; en
d
de aanwijzing op grond van artikel 1:75, strekkende tot het doen heenzenden van een persoon die het beleid van een financiële onderneming bepaalt of mede bepaalt of strekkende tot het doen heenzenden van een persoon die onderdeel is van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een financiële onderneming.
e
bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere onderwerpen.

Artikel 1 50
1
Indien de Autoriteit Financiële Markten toezicht houdt op een financiële onderneming die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 3:290, is artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing op de Autoriteit Financiële Markten.
2
Artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de samenwerking tussen de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
a
de benoeming van een curator op grond van artikel 1:76;
b
de intrekking van een vergunning op grond van artikel 1:104, aanhef en onderdeel b, c, d, e, f of j;
c
het opleggen van het verbod, bedoeld in artikel 1:58, 1:59, tweede lid, 1:67, eerste lid of 4:4; en
d
de aanwijzing op grond van artikel 1:75, strekkende tot het doen heenzenden van een persoon die het beleid van een financiële onderneming bepaalt of mede bepaalt of strekkende tot het doen heenzenden van een persoon die onderdeel is van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een financiële onderneming.
3
De kennisgeving en aanbeveling worden schriftelijk gedaan, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een mondelinge kennisgeving en aanbeveling, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd.
4
De andere toezichthouder bericht de toezichthouder die de kennisgeving en de aanbeveling heeft gedaan binnen een redelijke termijn gemotiveerd of hij naar aanleiding van de kennisgeving en de aanbeveling overgaat tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.

Artikel 1 50
De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de Nederlandsche Bank alvorens zij een vergunning verleent aan een beleggingsonderneming die:
a
dochtermaatschappij is van een kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een lidstaat een vergunning is verleend;
b
dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een lidstaat een vergunning is verleend;
c
onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een lidstaat een vergunning is verleend.

Artikel 1 50
1
Indien de Autoriteit Financiële Markten toezicht houdt op een financiële onderneming die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 3:290, is artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing op de Autoriteit Financiële Markten.
2
Artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de samenwerking tussen de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
3
De kennisgeving en aanbeveling worden schriftelijk gedaan, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een mondelinge kennisgeving en aanbeveling, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd.
4
De andere toezichthouder bericht de toezichthouder die de kennisgeving en de aanbeveling heeft gedaan binnen een redelijke termijn gemotiveerd of hij naar aanleiding van de kennisgeving en de aanbeveling overgaat tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.
5
Indien de andere toezichthouder naar aanleiding van de kennisgeving en de aanbeveling een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2 treft, is artikel 1:47 niet van toepassing.
6
Indien op basis van de kennisgeving wordt overgegaan tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2 vormen de kennisgeving en de aanbeveling een integraal onderdeel van het besluit tot het treffen van de toezichtmaatregel.

Artikel 1 50
1
Indien de Autoriteit Financiële Markten toezicht houdt op een financiële onderneming die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 3:290, is artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing op de Autoriteit Financiële Markten.
2
Artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de samenwerking tussen de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
3
De kennisgeving en aanbeveling worden schriftelijk gedaan, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een mondelinge kennisgeving en aanbeveling, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd.
4
De andere toezichthouder bericht de toezichthouder die de kennisgeving en de aanbeveling heeft gedaan binnen een redelijke termijn gemotiveerd of hij naar aanleiding van de kennisgeving en de aanbeveling overgaat tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.
5
Indien de andere toezichthouder naar aanleiding van de kennisgeving en de aanbeveling een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2 treft, is artikel 1:47 niet van toepassing.
6
Indien op basis van de kennisgeving wordt overgegaan tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2 vormen de kennisgeving en de aanbeveling een integraal onderdeel van het besluit tot het treffen van de toezichtmaatregel.

Artikel 1 50
1
Indien de Autoriteit Financiële Markten toezicht houdt op een financiële onderneming die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 3:290, is artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing op de Autoriteit Financiële Markten.
2
Artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de samenwerking tussen de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
Afdeling 1.3.2. Samenwerking met andere lidstaten algemeen
1.3.2.1
. Samenwerking en uitwisseling van gegevens en inlichtingen

Artikel 1 54a
1
De Nederlandsche Bank werkt ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, samen met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten. In het kader daarvan verstrekt de Nederlandsche Bank aan die toezichthoudende instanties desgevraagd alle relevante informatie en verstrekt zij hun uit eigen beweging alle essentiële informatie.
2
De in het eerste lid bedoelde samenwerking behelst ten minste het vergaren en uitwisselen van informatie met betrekking tot de volgende aspecten:
3
De Nederlandsche Bank pleegt, voordat zij een besluit neemt in verband met de hierna vermelde aangelegenheden, overleg met de toezichthoudende instanties van andere lidstaten die zijn belast met het toezicht op gereglementeerde entiteiten in het financiële conglomeraat, indien dat besluit van belang is voor de toezichthoudende taken van die toezichthoudende instanties:
a
veranderingen in het aandeelhouderschap, de organisatie of de bestuursstructuur van een gereglementeerde entiteit die haar goedkeuring behoeven;
b
belangrijke sancties of buitengewone maatregelen ten aanzien van een gereglementeerde entiteit.
c
ontwikkelingen bij beleggingsondernemingen, kredietinstellingen of andere ondernemingen van de groep die ernstige nadelige gevolgen voor de beleggingsondernemingen of kredietinstellingen zouden kunnen hebben;
4
De Nederlandsche Bank kan, onverminderd het in het derde lid bedoelde overleg in spoedeisende gevallen, of indien dat overleg de doeltreffendheid van haar besluiten in gevaar kan brengen, achterwege laten. In dat geval stelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten van haar besluit onverwijld in kennis.
5
Op verzoek van de coördinator, bedoeld in artikel 3:293, eerste lid, wint de Nederlandsche Bank bij de moederonderneming met zetel in Nederland die, alleen of samen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van de groep waartoe een gereglementeerde entiteit behoort, alle inlichtingen in die relevant zijn voor de uitoefening van de taken van de coördinator.

Artikel 1 54a
1
De Nederlandsche Bank werkt ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, samen met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten. In het kader daarvan verstrekt de Nederlandsche Bank aan die toezichthoudende instanties desgevraagd alle relevante informatie en verstrekt zij hun uit eigen beweging alle essentiële informatie.
2
De in het eerste lid bedoelde samenwerking behelst ten minste het vergaren en uitwisselen van informatie met betrekking tot de volgende aspecten:
3
De Nederlandsche Bank pleegt, voordat zij een besluit neemt in verband met de hierna vermelde aangelegenheden, overleg met de toezichthoudende instanties van andere lidstaten die zijn belast met het toezicht op gereglementeerde entiteiten in het financiële conglomeraat, indien dat besluit van belang is voor de toezichthoudende taken van die toezichthoudende instanties:
a
veranderingen in het aandeelhouderschap, de organisatie of de bestuursstructuur van een gereglementeerde entiteit die haar goedkeuring behoeven;
b
belangrijke sancties of buitengewone maatregelen ten aanzien van een gereglementeerde entiteit.
c
ontwikkelingen bij beleggingsondernemingen, kredietinstellingen of andere ondernemingen van de groep die ernstige nadelige gevolgen voor de beleggingsondernemingen of kredietinstellingen zouden kunnen hebben;
d
belangrijke sancties en bijzondere maatregelen die de Nederlandsche Bank of de toezichthoudende instanties van andere lidstaten ten aanzien van de in afdeling 3.6.2 bedoelde financiële ondernemingen hebben getroffen.
4
De Nederlandsche Bank kan, onverminderd het in het derde lid bedoelde overleg in spoedeisende gevallen, of indien dat overleg de doeltreffendheid van haar besluiten in gevaar kan brengen, achterwege laten. In dat geval stelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten van haar besluit onverwijld in kennis.
5
Op verzoek van de coördinator, bedoeld in artikel 3:293, eerste lid, wint de Nederlandsche Bank bij de moederonderneming met zetel in Nederland die, alleen of samen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van de groep waartoe een gereglementeerde entiteit behoort, alle inlichtingen in die relevant zijn voor de uitoefening van de taken van de coördinator.
a
veranderingen in het aandeelhouderschap, de organisatie of de bestuursstructuur van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen in de groep; en
b
belangrijke sancties of bijzondere maatregelen.
6
Indien de Nederlandsche Bank geen coördinator is en de coördinator het nodig acht dat met het oog op het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, maatregelen worden getroffen tegen een gemengde financiële holding met zetel in Nederland, neemt zij op verzoek van de coördinator de redelijkerwijs noodzakelijke maatregelen tegen die gemengde financiële holding, met gebruikmaking van de haar ingevolge deze wet toekomende bevoegdheden.
7
De Nederlandsche Bank kan het inwinnen van advies als bedoeld in het zesde lid in spoedeisende gevallen achterwege laten. In dat geval deelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten haar besluit onverwijld mede.

Artikel 1 54a
1
De Nederlandsche Bank werkt ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, samen met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten. In het kader daarvan verstrekt de Nederlandsche Bank aan die toezichthoudende instanties desgevraagd alle relevante informatie en verstrekt zij hun uit eigen beweging alle essentiële informatie.
2
De in het eerste lid bedoelde samenwerking behelst ten minste het vergaren en uitwisselen van informatie met betrekking tot de volgende aspecten:

Artikel 1 54a
1
De Nederlandsche Bank werkt ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, samen met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten. In het kader daarvan verstrekt de Nederlandsche Bank aan die toezichthoudende instanties desgevraagd alle relevante informatie en verstrekt zij hun uit eigen beweging alle essentiële informatie.
2
De in het eerste lid bedoelde samenwerking behelst ten minste het vergaren en uitwisselen van informatie met betrekking tot de volgende aspecten:

Artikel 1 54a
1
De Nederlandsche Bank werkt ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, samen met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten. In het kader daarvan verstrekt de Nederlandsche Bank aan die toezichthoudende instanties desgevraagd alle relevante informatie en verstrekt zij hun uit eigen beweging alle essentiële informatie.
2
De in het eerste lid bedoelde samenwerking behelst ten minste het vergaren en uitwisselen van informatie met betrekking tot de volgende aspecten:
a
de structuur van de groep, bedoeld in artikel 3:289, onderdeel e, alle belangrijke ondernemingen die tot het financiële conglomeraat behoren en de toezichthoudende instanties van andere lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de gereglementeerde entiteiten, bedoeld in artikel 3:289, onderdeel d, in de groep;
b
de door het financiële conglomeraat gevolgde strategie;
c
de financiële situatie van het financiële conglomeraat, in het bijzonder de kapitaaltoereikendheid, de transacties binnen de groep, de risicoconcentratie, bedoeld in artikel 3:289, onderdeel l, en de winstgevendheid;
d
de belangrijkste aandeelhouders en het bestuur van het financiële conglomeraat;
e
de bedrijfsvoering op het niveau van het financiële conglomeraat;
f
de procedures voor de verzameling van informatie bij de ondernemingen in het financiële conglomeraat en de verificatie van deze informatie;
g
ontwikkelingen bij gereglementeerde entiteiten of bij andere groepsleden van het financiële conglomeraat die ernstige nadelige gevolgen voor de gereglementeerde entiteiten kunnen hebben;
h
belangrijke sancties en buitengewone maatregelen die de toezichthoudende instanties van andere lidstaten ten aanzien van het financieel conglomeraat of onderdelen daarvan hebben getroffen.
3
De Nederlandsche Bank pleegt, voordat zij een besluit neemt in verband met de hierna vermelde aangelegenheden, overleg met de toezichthoudende instanties van andere lidstaten die zijn belast met het toezicht op gereglementeerde entiteiten in het financiële conglomeraat, indien dat besluit van belang is voor de toezichthoudende taken van die toezichthoudende instanties:
a
veranderingen in het aandeelhouderschap, de organisatie of de bestuursstructuur van een gereglementeerde entiteit die haar goedkeuring behoeven;
b
belangrijke sancties of buitengewone maatregelen ten aanzien van een gereglementeerde entiteit.
4
De Nederlandsche Bank kan, onverminderd het in het derde lid bedoelde overleg in spoedeisende gevallen, of indien dat overleg de doeltreffendheid van haar besluiten in gevaar kan brengen, achterwege laten. In dat geval stelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten van haar besluit onverwijld in kennis.
5
Op verzoek van de coördinator, bedoeld in artikel 3:293, eerste lid, wint de Nederlandsche Bank bij de moederonderneming met zetel in Nederland die, alleen of samen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van de groep waartoe een gereglementeerde entiteit behoort, alle inlichtingen in die relevant zijn voor de uitoefening van de taken van de coördinator.
6
Indien de Nederlandsche Bank geen coördinator is en de coördinator het nodig acht dat met het oog op het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, maatregelen worden getroffen tegen een gemengde financiële holding met zetel in Nederland, neemt zij op verzoek van de coördinator de redelijkerwijs noodzakelijke maatregelen tegen die gemengde financiële holding, met gebruikmaking van de haar ingevolge deze wet toekomende bevoegdheden.

Artikel 1 54a
Indien een marktexploitant waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend in een andere lidstaat voorzieningen heeft getroffen waardoor het voor deelnemers of leden van de gereglementeerde markt mogelijk is om vanuit die lidstaat daarop te handelen, en de werkzaamheden van de gereglementeerde markt van aanzienlijk belang zijn voor de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in die lidstaat, maakt de Autoriteit Financiële Markten, onverminderd artikel 1:51, afspraken met de relevante toezichthoudende instanties in die lidstaat over de uitoefening van haar toezicht.
1.3.2.2
. Samenwerking in het kader van toezicht op de naleving

Artikel 1 57
1
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, verzoekt gegevens of inlichtingen te verifiëren betreffende een groepslid als bedoeld in artikel 3:289, onderdeel f, met zetel in Nederland, geeft de Nederlandsche Bank aan dit verzoek gevolg of stelt zij de betrokken toezichthoudende instantie in de gelegenheid om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren.
a
het onderzoek of de verificatie van gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse soevereiniteit, de nationale veiligheid of de openbare orde;
b
voor hetzelfde feit en tegen dezelfde persoon in Nederland reeds een gerechtelijke procedure aanhangig is gemaakt;
2
De Nederlandsche Bank kan ten behoeve van een verificatie als bedoeld in het eerste lid inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
a
de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat verzoeken om bij die onderneming gegevens of inlichtingen te verifiëren;
b
na kennisgeving aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat zelf bij die onderneming gegevens of inlichtingen verifiëren of doen verifiëren.

Artikel 1 57
1
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, verzoekt gegevens of inlichtingen te verifiëren betreffende een groepslid als bedoeld in artikel 3:289, onderdeel f, met zetel in Nederland, geeft de Nederlandsche Bank aan dit verzoek gevolg of stelt zij de betrokken toezichthoudende instantie in de gelegenheid om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren.
2
De Nederlandsche Bank kan ten behoeve van een verificatie als bedoeld in het eerste lid inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht op geconsolideerde basis op een kredietinstelling met zetel in die lidstaat gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren bij een in Nederland gevestigde onderneming, kan zij de Nederlandsche Bank verzoeken dat te doen. De Nederlandsche Bank geeft aan dit verzoek gevolg, of geeft de toezichthoudende instantie gelegenheid om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren.
4
De toezichthouder kan ten behoeve van een verificatie als bedoeld in het eerste of tweede lid bij het bijkantoor onderscheidenlijk bij de onderneming inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1 57
1
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, verzoekt gegevens of inlichtingen te verifiëren betreffende een groepslid als bedoeld in artikel 3:289, onderdeel f, met zetel in Nederland, geeft de Nederlandsche Bank aan dit verzoek gevolg of stelt zij de betrokken toezichthoudende instantie in de gelegenheid om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren.
2
De Nederlandsche Bank kan ten behoeve van een verificatie als bedoeld in het eerste lid inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1 57
1
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, verzoekt gegevens of inlichtingen te verifiëren betreffende een groepslid als bedoeld in artikel 3:289, onderdeel f, met zetel in Nederland, geeft de Nederlandsche Bank aan dit verzoek gevolg of stelt zij de betrokken toezichthoudende instantie in de gelegenheid om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren.
a
het onderzoek of de verificatie van gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse soevereiniteit, de nationale veiligheid of de openbare orde;
b
voor hetzelfde feit en tegen dezelfde persoon in Nederland reeds een gerechtelijke procedure aanhangig is gemaakt;
c
tegen dezelfde persoon en voor hetzelfde feit in Nederland reeds een onherroepelijke vonnis is gewezen.
2
De Nederlandsche Bank kan ten behoeve van een verificatie als bedoeld in het eerste lid inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1 57
1
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, verzoekt gegevens of inlichtingen te verifiëren betreffende een groepslid als bedoeld in artikel 3:289, onderdeel f, met zetel in Nederland, geeft de Nederlandsche Bank aan dit verzoek gevolg of stelt zij de betrokken toezichthoudende instantie in de gelegenheid om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren.
2
De Nederlandsche Bank kan ten behoeve van een verificatie als bedoeld in het eerste lid inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
1.3.2.3
. Samenwerking in het kader van handhaving

Artikel 1 59
1
Indien een beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar een andere lidstaat niet voldoet aan in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften, geeft de toezichthouder na daartoe een kennisgeving van de toezichthouder van die andere lidstaat te hebben ontvangen, zo spoedig mogelijk een aanwijzing aan de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn de in de aanwijzingsbeschikking bepaalde gedragslijn te volgen, ten einde de strijdigheid met de in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften te beëindigen.
2
Indien niet of onvoldoende gevolg is gegeven aan de aanwijzing, kan de toezichthouder, na die toezichthoudende instantie daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar geen nieuwe overeenkomsten in de andere lidstaten mag afsluiten.
3
De toezichthouder doet aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededeling van de maatregelen genomen op grond van het eerste of tweede lid.
4
Artikel 1:58, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5
Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op:
a
bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat;
b
financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen; en
c
herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat.

Artikel 1 59
1
Indien een beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar een andere lidstaat niet voldoet aan in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften, geeft de toezichthouder na daartoe een kennisgeving van de toezichthouder van die andere lidstaat te hebben ontvangen, zo spoedig mogelijk een aanwijzing aan de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn de in de aanwijzingsbeschikking bepaalde gedragslijn te volgen, ten einde de strijdigheid met de in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften te beëindigen.
2
Indien niet of onvoldoende gevolg is gegeven aan de aanwijzing, kan de toezichthouder, na die toezichthoudende instantie daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar geen nieuwe overeenkomsten in de andere lidstaten mag afsluiten.
3
De toezichthouder doet aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededeling van de maatregelen genomen op grond van het eerste of tweede lid.

Artikel 1 59
1
Indien een beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar een andere lidstaat niet voldoet aan in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften, geeft de toezichthouder na daartoe een kennisgeving van de toezichthouder van die andere lidstaat te hebben ontvangen, zo spoedig mogelijk een aanwijzing aan de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn de in de aanwijzingsbeschikking bepaalde gedragslijn te volgen, ten einde de strijdigheid met de in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften te beëindigen.
2
Indien niet of onvoldoende gevolg is gegeven aan de aanwijzing, kan de toezichthouder, na die toezichthoudende instantie daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar geen nieuwe overeenkomsten in de andere lidstaten mag afsluiten.
3
De toezichthouder doet aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededeling van de maatregelen genomen op grond van het eerste of tweede lid.

Artikel 1 59
1
Indien een beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar een andere lidstaat niet voldoet aan in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften, geeft de toezichthouder na daartoe een kennisgeving van de toezichthouder van die andere lidstaat te hebben ontvangen, zo spoedig mogelijk een aanwijzing aan de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn de in de aanwijzingsbeschikking bepaalde gedragslijn te volgen, ten einde de strijdigheid met de in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften te beëindigen.
2
Indien niet of onvoldoende gevolg is gegeven aan de aanwijzing, kan de toezichthouder, na die toezichthoudende instantie daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar geen nieuwe overeenkomsten in de andere lidstaten mag afsluiten.
3
De toezichthouder doet aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededeling van de maatregelen genomen op grond van het eerste of tweede lid.
4
Artikel 1:58, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1 59
1
Indien een beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar een andere lidstaat niet voldoet aan in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften, geeft de toezichthouder na daartoe een kennisgeving van de toezichthouder van die andere lidstaat te hebben ontvangen, zo spoedig mogelijk een aanwijzing aan de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn de in de aanwijzingsbeschikking bepaalde gedragslijn te volgen, ten einde de strijdigheid met de in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften te beëindigen.
2
Indien niet of onvoldoende gevolg is gegeven aan de aanwijzing, kan de toezichthouder, na die toezichthoudende instantie daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar geen nieuwe overeenkomsten in de andere lidstaten mag afsluiten.

Artikel 1 59
1
Indien een beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar een andere lidstaat niet voldoet aan in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften, geeft de toezichthouder na daartoe een kennisgeving van de toezichthouder van die andere lidstaat te hebben ontvangen, zo spoedig mogelijk een aanwijzing aan de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn de in de aanwijzingsbeschikking bepaalde gedragslijn te volgen, ten einde de strijdigheid met de in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften te beëindigen.
2
Indien niet of onvoldoende gevolg is gegeven aan de aanwijzing, kan de toezichthouder, na die toezichthoudende instantie daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar geen nieuwe overeenkomsten in de andere lidstaten mag afsluiten.
3
De toezichthouder doet aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededeling van de maatregelen genomen op grond van het eerste of tweede lid.
1.3.2.4
. Raadplegen in het kader van overige procedures en kennis geven van bepaalde besluiten

Artikel 1 64
1
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat, bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens zij een ontheffing als bedoeld in dat artikel verleent aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
a
een dochtermaatschappij is van een beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
b
een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
c
onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een beheerder, beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.
2
Alvorens een ontheffing als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, in te trekken, verzoekt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat die aan dezelfde financiële onderneming een overeenkomstige ontheffing heeft verleend, deze ontheffing in te trekken op het door de toezichthouder voorgestelde tijdstip.
a
een dochtermaatschappij is van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
b
een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
c
onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.
3
Indien de toezichthoudende instantie van de lidstaat, bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, hierom verzoekt, trekt de Nederlandsche Bank een ontheffing als bedoeld in dat artikel in op het door die toezichthoudende instantie voorgestelde tijdstip.
a
een dochtermaatschappij is van een kredietinstelling waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
b
een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een kredietinstelling waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
c
onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.
4
De Nederlandsche Bank raadpleegt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat alvorens een vergunning wordt verleend aan een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die:
a
een dochtermaatschappij is van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
b
een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in de andere lidstaat een vergunning is verleend;
c
onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die tevens zeggenschap uitoefent over een beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.

Artikel 1 64
1
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat, bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens zij een ontheffing als bedoeld in dat artikel verleent aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
2
Alvorens een ontheffing als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, in te trekken, verzoekt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat die aan dezelfde financiële onderneming een overeenkomstige ontheffing heeft verleend, deze ontheffing in te trekken op het door de toezichthouder voorgestelde tijdstip.

Artikel 1 64
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens zij een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 verleent of een mededeling als bedoeld in artikel 3:108, vierde lid, doet, indien de beleggingsonderneming of kredietinstelling waarin de aanvrager een gekwalificeerde deelneming wil houden ten gevolge van de gekwalificeerde deelneming dochtermaatschappij zou worden of anderszins onder de zeggenschap zou komen van de aanvrager, en de aanvrager:
a
een beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten is waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;
b
de moedermaatschappij is van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend; of
c
een persoon is die anderszins zeggenschap heeft over een beleggingsonderneming, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.

Artikel 1 64
1
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat, bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens zij een ontheffing als bedoeld in dat artikel verleent aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
2
Alvorens een ontheffing als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, in te trekken, verzoekt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat die aan dezelfde financiële onderneming een overeenkomstige ontheffing heeft verleend, deze ontheffing in te trekken op het door de toezichthouder voorgestelde tijdstip.
3
Indien de toezichthoudende instantie van de lidstaat, bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, hierom verzoekt, trekt de Nederlandsche Bank een ontheffing als bedoeld in dat artikel in op het door die toezichthoudende instantie voorgestelde tijdstip.

Artikel 1 64
Indien een financiële instelling met zetel in Nederland die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft niet langer voldoet aan artikel 3:110, derde tot en met zesde lid, stelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van andere lidstaten waar die financiële instelling vanuit een bijkantoor haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent, dan wel waarnaar zij diensten verricht, daarvan in kennis.
1.3.2.5
. Informatieverstrekking door de Nederlandsche Bank aan toezichthoudende instanties van andere lidstaten in verband met herverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 1 64b
De Nederlandsche Bank stelt de desbetreffende toezichthoudende instanties van de andere lidstaten in kennis van een vergunning die ingevolge deze wet voor het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar is verleend aan een dochtermaatschappij van een onderneming waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is.

Artikel 1 64b
De Nederlandsche Bank stelt de desbetreffende toezichthoudende instanties van de andere lidstaten in kennis van een verleende verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 voor een gekwalificeerde deelneming in een herverzekeraar, indien door de gekwalificeerde deelneming de herverzekeraar een dochteronderneming wordt van een onderneming waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is.
Afdeling 1.3.3. Samenwerking met toezichthoudende instanties van staten die geen lidstaat zijn

Artikel 1 68
1
De toezichthouder kan voor de uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, dan wel voor de uitvoering van met toezichthoudende instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 1:65, van een ieder inlichtingen vorderen.
2
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
a
een persoon die in die staat is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van financiële ondernemingen, of met het beheer van compensatiestelsels, voorzover de verstrekking geschiedt ten behoeve van de uitoefening van de taken van de desbetreffende persoon;
b
een instantie die in die staat is belast met het toezicht op personen die zijn belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een financiële onderneming;
c
een persoon die in die staat is betrokken bij de liquidatie en het faillissement van een beleggingsonderneming of een soortgelijke procedure;
d
een instantie die in die staat is belast met het toezicht op personen die zijn betrokken bij de liquidatie en het faillissement van beleggingsondernemingen en andere soortgelijke procedures.
3
De Autoriteit Financiële Markten kan slechts toepassing geven aan het tweede lid indien met betrekking tot de gegevens en inlichtingen volgens het recht van de desbetreffende staat ten minste gelijkwaardige waarborgen gelden ten aanzien van geheimhouding als op grond van artikel 1:90, eerste lid, en voor zover de uitwisseling ten behoeve van de uitoefening van de taken door de desbetreffende persoon of instantie geschiedt.
4
Voor zover de gegevens en inlichtingen, als bedoeld in het tweede lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie van een staat die geen lidstaat is, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan een persoon of instantie als bedoeld in het tweede lid, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens en inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens en inlichtingen zijn verstrekt.
5
De toezichthouder zendt onverwijld nadat met inachtneming van het eerste of tweede lid met een toezichthoudende instantie van een staat die geen lidstaat is of een persoon of instantie als bedoeld in het tweede lid, een overeenkomst is gesloten ten einde gegevens en inlichtingen te kunnen uitwisselen een afschrift van de overeenkomst aan Onze Minister.

Artikel 1 68
1
De toezichthouder kan voor de uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, dan wel voor de uitvoering van met toezichthoudende instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 1:65, van een ieder inlichtingen vorderen.
2
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1 68
1
De toezichthouder kan voor de uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, dan wel voor de uitvoering van met toezichthoudende instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 1:65, van een ieder inlichtingen vorderen.
2
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1 68
1
De toezichthouder kan voor de uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, dan wel voor de uitvoering van met toezichthoudende instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 1:65, van een ieder inlichtingen vorderen.
2
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 1.3.4. Informatieverstrekking door toezichthouder aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen

Artikel 1 71
De Nederlandsche Bank stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen in kennis van een vergunning die ingevolge deze wet:
a
voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling is verleend;
b
voor het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar is verleend aan een dochtermaatschappij van een financiële onderneming waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is.

Artikel 1 71
De Autoriteit Financiële Markten stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen desgevraagd in kennis van een vergunning die ingevolge deze wet voor het uitoefenen van het bedrijf van beleggingsonderneming is verleend aan een dochtermaatschappij van een financiële onderneming waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is, indien zich ten aanzien van die staat een situatie voordoet als bedoeld in artikel 15, tweede of derde lid, van de richtlijn markten in financiële instrumenten.

Artikel 1 71
De Nederlandsche Bank stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen in kennis van:
a
een verleende verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 voor een gekwalificeerde deelneming in een bank, beleggingsonderneming, herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, indien door de gekwalificeerde deelneming de bank, beleggingsonderneming, herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar een dochteronderneming wordt van een financiële onderneming waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is; en
b
een gedane mededeling als bedoeld in artikel 3:108, vierde lid, indien door de gekwalificeerde deelneming de elektronischgeldinstelling een dochteronderneming wordt van een financiële onderneming waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;
c
een besluit tot instemming als bedoeld in artikel 3:275, zesde of achtste lid.

Artikel 1 71
1
De toezichthouder stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen in kennis van:
a
de algemene moeilijkheden die beheerders, beleggingsondernemingen, herverzekeraars, kredietinstellingen, levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in Nederland ondervinden bij het uitoefenen van hun bedrijf of het verlenen van financiële diensten vanuit een bijkantoor in een staat die geen lidstaat is of het verrichten van diensten naar een staat die geen lidstaat is;
b
het aantal en de aard van de gevallen waarin de toezichthouder een door een beheerder, beleggingsonderneming of kredietinstelling gedane aanvraag van instemming met het voornemen als bedoeld in artikel 2:108, 2:122 of 2:127 heeft geweigerd;
c
het aantal en de aard van de gevallen waarin hij een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, ten aanzien van een beheerder, beleggingsonderneming of kredietinstelling die een bijkantoor in Nederland heeft.
2
De toezichthouder stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen onverwijld in kennis van de gevallen waarin hij ten aanzien van een beleggingsonderneming of een marktexploitant een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 1:58a, tweede lid, 1:58b, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 1:58c, derde lid.

Hoofdstuk 1.4. Toezicht en handhaving
Afdeling 1.4.1. Toezicht op de naleving

Artikel 1 74
1
De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels van een ieder inlichtingen vorderen.
2
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1 74
1
De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels van een ieder inlichtingen vorderen.
2
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Voorzover de Autoriteit Financiële Markten voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de Autoriteit Financiële Markten geen inlichtingen, dan nadat de Nederlandsche Bank is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Nederlandsche Bank niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4
Voorzover de Nederlandsche Bank voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Autoriteit Financiële Markten een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel a of b,vordert de Nederlandsche Bank geen inlichtingen, dan nadat de Autoriteit Financiële Markten is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Autoriteit Financiële Markten niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.

Artikel 1 74
1
De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels van een ieder inlichtingen vorderen.
2
De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Voorzover de Autoriteit Financiële Markten voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de Autoriteit Financiële Markten geen inlichtingen, dan nadat de Nederlandsche Bank is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Nederlandsche Bank niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4
Voorzover de Nederlandsche Bank voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Autoriteit Financiële Markten een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel a of b,vordert de Nederlandsche Bank geen inlichtingen, dan nadat de Autoriteit Financiële Markten is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Autoriteit Financiële Markten niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
5
Van het derde en vierde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Afdeling 1.4.2. Handhaving

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
a
een financiële onderneming;
b
een vertegenwoordiger van een verzekeraar;
c
een houder van een verklaring van geen bezwaar, ingevolge artikel 3:95, 3:96 of 5:32d;
d
een ieder die in of vanuit Nederland bedrijfsmatig buiten besloten kring opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aantrekt, ter beschikking verkrijgt of ter beschikking heeft;
e
een ieder die in Nederland of vanuit Nederland in een andere lidstaat als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon werkzaamheden verricht ten behoeve van het buiten besloten kring aantrekken of ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen;
f
een marktexploitant.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
3
Indien de bestuurlijke boete niet is betaald binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt zij vermeerderd met de wettelijke rente. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de dag na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
a
het feit terzake waarvan de bestuurlijke boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;
b
het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en
c
de termijn, bedoeld in artikel 1:85, eerste lid, waarbinnen de boete moet worden betaald.
3
Indien de bestuurlijke boete niet is betaald binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt zij vermeerderd met de wettelijke rente. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de dag na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn.
4
Indien de bestuurlijke boete niet tijdig is betaald, stuurt de toezichthouder schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging dat de boete, voorzover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vijfde lid zal worden ingevorderd.
a
nadat door de financiële onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, tweede lid, gevolg is gegeven; of
b
indien onverwijld ingrijpen noodzakelijk is en de financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.
5
Bij gebreke van tijdige betaling kan de toezichthouder de bestuurlijke boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.
6
Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
a
verlenen de organen en de vertegenwoordigers van de financiële onderneming de curator alle medewerking;
b
kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van de financiële onderneming toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;
c
kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;
d
is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van de financiële onderneming dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover de financiële onderneming, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;
e
zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.
7
Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de toezichthouder die de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
8
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
3
Indien de bestuurlijke boete niet is betaald binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt zij vermeerderd met de wettelijke rente. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de dag na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
3
Indien de bestuurlijke boete niet is betaald binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt zij vermeerderd met de wettelijke rente. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de dag na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
3
Indien de bestuurlijke boete niet is betaald binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt zij vermeerderd met de wettelijke rente. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de dag na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
a
het feit terzake waarvan de bestuurlijke boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;
b
het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en
c
de termijn, bedoeld in artikel 1:85, eerste lid, waarbinnen de boete moet worden betaald.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
3
Indien de bestuurlijke boete niet is betaald binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt zij vermeerderd met de wettelijke rente. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de dag na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn.
4
Indien de bestuurlijke boete niet tijdig is betaald, stuurt de toezichthouder schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging dat de boete, voorzover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vijfde lid zal worden ingevorderd.
5
Bij gebreke van tijdige betaling kan de toezichthouder de bestuurlijke boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.
6
Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
7
Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de toezichthouder die de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
8
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.
9
Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de bestuurlijke boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 1 88
1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 1 88
De werkzaamheden in verband met het opleggen van een bestuurlijke boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Hoofdstuk 1.5. Geheimhoudingsplicht, uitzonderingen dienaangaande en publicatiemogelijkheden
Afdeling 1.5.1. Geheimhoudingsplicht en uitzonderingen dienaangaande

Artikel 1 93a
1
De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij is aangewezen als contactpunt als bedoeld in artikel 56, eerste lid, derde volzin, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, in afwijking van artikel 1:90, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van haar taak als contactpunt, verstrekken aan de Nederlandsche Bank.
2
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan instanties of personen als bedoeld in artikel 1:91, eerste lid, onderdelen a tot en met f, artikel 1:92, eerste lid en 1:93, eerste lid, onderdelen a tot en met e, tenzij de desbetreffende toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt. De Autoriteit Financiële Markten kan de gegevens of inlichtingen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden ook zonder de uitdrukkelijke instemming van de desbetreffende toezichthoudende instantie voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, verstrekken aan de in de vorige volzin bedoelde personen of instanties. In dit laatste geval stelt de Autoriteit Financiële Markten de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen hiervan terstond in kennis.

Artikel 1 93a
1
De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij is aangewezen als contactpunt als bedoeld in artikel 56, eerste lid, derde volzin, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, in afwijking van artikel 1:90, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van haar taak als contactpunt, verstrekken aan de Nederlandsche Bank.
a
de Europese Centrale Bank, een buitenlandse nationale centrale bank of een andere buitenlandse instantie die is belast met een soortgelijke taak, handelend in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar monetaire taak;
b
een accountant die is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een financiële onderneming, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die financiële onderneming en noodzakelijk zijn voor de controle;
c
een actuaris die is belast met de wettelijke controle van een financiële onderneming, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die financiële onderneming en noodzakelijk zijn voor de controle;
d
de marktexploitant, de beleggingsonderneming die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert of de houder van een met een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is met het oog op de controle op de naleving van de voor die markt te hanteren regels; of
e
de Nederlandse Zorgautoriteit, voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken.
f
een curator die ingevolge artikel 14 van de Faillissementswet is aangesteld.
2
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan instanties of personen als bedoeld in artikel 1:91, eerste lid, onderdelen a tot en met f, artikel 1:92, eerste lid en 1:93, eerste lid, onderdelen a tot en met e, tenzij de desbetreffende toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt. De Autoriteit Financiële Markten kan de gegevens of inlichtingen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden ook zonder de uitdrukkelijke instemming van de desbetreffende toezichthoudende instantie voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, verstrekken aan de in de vorige volzin bedoelde personen of instanties. In dit laatste geval stelt de Autoriteit Financiële Markten de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen hiervan terstond in kennis.
3
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.
a
indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste of tweede lid; of
b
voorzover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en
c
na overleg met Onze Minister van Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.
4
Indien een instantie of persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:
5
Artikel 1:89, eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voorzover het gaat om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen omtrent een financiële onderneming die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.

Artikel 1 93a
1
De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij is aangewezen als contactpunt als bedoeld in artikel 56, eerste lid, derde volzin, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, in afwijking van artikel 1:90, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van haar taak als contactpunt, verstrekken aan de Nederlandsche Bank.
a
de Europese Centrale Bank, een buitenlandse nationale centrale bank of een andere buitenlandse instantie die is belast met een soortgelijke taak, handelend in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar monetaire taak;
b
een accountant die is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een financiële onderneming, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die financiële onderneming en noodzakelijk zijn voor de controle;
c
een actuaris die is belast met de wettelijke controle van een financiële onderneming, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die financiële onderneming en noodzakelijk zijn voor de controle;
d
de marktexploitant, de beleggingsonderneming die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert of de houder van een met een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is met het oog op de controle op de naleving van de voor die markt te hanteren regels; of
e
de Nederlandse Zorgautoriteit, voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken.
f
een curator die ingevolge artikel 14 van de Faillissementswet is aangesteld.
2
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan instanties of personen als bedoeld in artikel 1:91, eerste lid, onderdelen a tot en met f, artikel 1:92, eerste lid en 1:93, eerste lid, onderdelen a tot en met e, tenzij de desbetreffende toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt. De Autoriteit Financiële Markten kan de gegevens of inlichtingen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden ook zonder de uitdrukkelijke instemming van de desbetreffende toezichthoudende instantie voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, verstrekken aan de in de vorige volzin bedoelde personen of instanties. In dit laatste geval stelt de Autoriteit Financiële Markten de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen hiervan terstond in kennis.
a
het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;
b
het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;
3
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.
4
Indien een instantie of persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:
5
Artikel 1:89, eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voorzover het gaat om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen omtrent een financiële onderneming die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.
6
Bij een faillissement of gerechtelijke ontbinding van een beleggingsonderneming of marktexploitant is het vijfde lid niet van toepassing op vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op derden. Bij een faillissement of gerechtelijke ontbinding van een financiële onderneming, niet zijnde een beleggingsonderneming of marktexploitant, is het vijfde lid niet van toepassing op vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de desbetreffende onderneming in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten.

Artikel 1 93a
1
De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij is aangewezen als contactpunt als bedoeld in artikel 56, eerste lid, derde volzin, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, in afwijking van artikel 1:90, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van haar taak als contactpunt, verstrekken aan de Nederlandsche Bank.
2
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan instanties of personen als bedoeld in artikel 1:91, eerste lid, onderdelen a tot en met f, artikel 1:92, eerste lid en 1:93, eerste lid, onderdelen a tot en met e, tenzij de desbetreffende toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt. De Autoriteit Financiële Markten kan de gegevens of inlichtingen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden ook zonder de uitdrukkelijke instemming van de desbetreffende toezichthoudende instantie voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, verstrekken aan de in de vorige volzin bedoelde personen of instanties. In dit laatste geval stelt de Autoriteit Financiële Markten de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen hiervan terstond in kennis.

Artikel 1 93a
1
De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij is aangewezen als contactpunt als bedoeld in artikel 56, eerste lid, derde volzin, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, in afwijking van artikel 1:90, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van haar taak als contactpunt, verstrekken aan de Nederlandsche Bank.
a
de Europese Centrale Bank, een buitenlandse nationale centrale bank of een andere buitenlandse instantie die is belast met een soortgelijke taak, handelend in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar monetaire taak;
b
een accountant die is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een financiële onderneming, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die financiële onderneming en noodzakelijk zijn voor de controle;
c
een actuaris die is belast met de wettelijke controle van een financiële onderneming, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die financiële onderneming en noodzakelijk zijn voor de controle;
d
de marktexploitant, de beleggingsonderneming die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert of de houder van een met een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is met het oog op de controle op de naleving van de voor die markt te hanteren regels; of
e
de Nederlandse Zorgautoriteit, voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken.
2
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan instanties of personen als bedoeld in artikel 1:91, eerste lid, onderdelen a tot en met f, artikel 1:92, eerste lid en 1:93, eerste lid, onderdelen a tot en met e, tenzij de desbetreffende toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt. De Autoriteit Financiële Markten kan de gegevens of inlichtingen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden ook zonder de uitdrukkelijke instemming van de desbetreffende toezichthoudende instantie voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, verstrekken aan de in de vorige volzin bedoelde personen of instanties. In dit laatste geval stelt de Autoriteit Financiële Markten de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen hiervan terstond in kennis.
a
het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;
b
het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;
c
de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
d
de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
e
de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
f
onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
3
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.
4
Indien een instantie of persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:
a
indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste, tweede lid of derde lid; of
b
voorzover die instantie of persoon op een andere wijze dan in deze wet voorzien met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en
c
na overleg met Onze Minister van Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

Artikel 1 93a
1
De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij is aangewezen als contactpunt als bedoeld in artikel 56, eerste lid, derde volzin, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, in afwijking van artikel 1:90, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van haar taak als contactpunt, verstrekken aan de Nederlandsche Bank.
2
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan instanties of personen als bedoeld in artikel 1:91, eerste lid, onderdelen a tot en met f, artikel 1:92, eerste lid en 1:93, eerste lid, onderdelen a tot en met e, tenzij de desbetreffende toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt. De Autoriteit Financiële Markten kan de gegevens of inlichtingen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden ook zonder de uitdrukkelijke instemming van de desbetreffende toezichthoudende instantie voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, verstrekken aan de in de vorige volzin bedoelde personen of instanties. In dit laatste geval stelt de Autoriteit Financiële Markten de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen hiervan terstond in kennis.
Afdeling 1.5.2. Publicatiemogelijkheden van de toezichthouders

Artikel 1 101
De toezichthouder kan een openbare waarschuwing uitvaardigen, indien nodig onder vermelding van de overwegingen die tot die waarschuwing hebben geleid, bij overtreding van een verbodsbepaling uit deze wet of van artikel 1:58, tweede lid, 1:59, tweede lid, 1:67, eerste lid, of 4:4, eerste lid.

Artikel 1 101
1
Indien een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
2
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, vindt het horen van belanghebbenden terzake van het bezwaar niet in het openbaar plaats.
3
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, en beroep wordt ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar tegen dat besluit, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.

Artikel 1 101
1
Indien een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
2
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, vindt het horen van belanghebbenden terzake van het bezwaar niet in het openbaar plaats.
3
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, en beroep wordt ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar tegen dat besluit, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.

Artikel 1 101
1
Indien een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
a
een verbodsbepaling uit deze wet of van artikel 1:58, tweede lid, 1:59, tweede lid, 1:67, eerste lid, of 4:4, eerste lid;
b
een overige bepaling die in de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 1:81, eerste lid, beboetbaar is gesteld met tariefnummer 4 of 5; of
c
artikel 4:19, 4:20, 4:22, 4:23, 4:24, 4:42 of 4:87.
2
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, vindt het horen van belanghebbenden terzake van het bezwaar niet in het openbaar plaats.
3
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, en beroep wordt ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar tegen dat besluit, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
4
Indien de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet blijft deze achterwege.

Artikel 1 101
Onverminderd artikel 1:97 maakt de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete ingevolge deze wet openbaar, nadat het rechtens onaantastbaar is geworden, tenzij de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet.

Artikel 1 101
1
Indien een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
2
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, vindt het horen van belanghebbenden terzake van het bezwaar niet in het openbaar plaats.

Artikel 1 101
Indien bescherming van de belangen die deze wet beoogt te beschermen geen uitstel toelaat, kan de toezichthouder, in afwijking van artikel 1:97, tweede en derde lid, 1:98, of 1:99, eerste en tweede lid, onverwijld overgaan tot openbaarmaking van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete onderscheidenlijk een last onder dwangsom.

Artikel 1 101
1
Indien een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
2
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, vindt het horen van belanghebbenden terzake van het bezwaar niet in het openbaar plaats.
3
Indien de voorzieningenrechter een publicatieverbod van een besluit als bedoeld in de artikelen 1:94, 1:97, eerste lid, en 1:99, eerste lid, heeft opgelegd, en beroep wordt ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar tegen dat besluit, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.

Hoofdstuk 1.6. Procedures
Afdeling 1.6.1. Vergunningen

Artikel 1 106
1
Ter uitvoering van een daartoe strekkend bindend besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of van de Raad van de Europese Unie met betrekking tot een staat die geen lidstaat is, schort de toezichthouder respectievelijk Onze Minister, in afwijking van artikel 1:102, geheel of gedeeltelijk op:
2
Het eerste lid is niet van toepassing op:
3
Indien in een staat die geen lidstaat is de markttoegang en de concurrentiemogelijkheden voor financiële ondernemingen met zetel in een lidstaat beperkter zijn dan voor financiële ondernemingen met een zetel in een staat die geen lidstaat is, stelt de toezichthouder de Commissie van de Europese Gemeenschappen desgevraagd in kennis van:
4
De toezichthouder bericht de aanvrager onverwijld van de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 1 106
1
Ter uitvoering van een daartoe strekkend bindend besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of van de Raad van de Europese Unie met betrekking tot een staat die geen lidstaat is, schort de toezichthouder respectievelijk Onze Minister, in afwijking van artikel 1:102, geheel of gedeeltelijk op:
2
Het eerste lid is niet van toepassing op:

Artikel 1 106
1
Ter uitvoering van een daartoe strekkend bindend besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of van de Raad van de Europese Unie met betrekking tot een staat die geen lidstaat is, schort de toezichthouder respectievelijk Onze Minister, in afwijking van artikel 1:102, geheel of gedeeltelijk op:
a
de behandeling van aanvragen van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder of beleggingsonderneming, die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;
b
de behandeling van aanvragen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;
c
de behandeling van kennisgevingen als bedoeld in artikel 3:103 die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is.
d
een instemming als bedoeld in artikel 3:116 met dien verstande dat indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat advies of instemming over de voorgenomen overdracht geeft, de beslistermijn wordt opgeschort met maximaal de termijn die die toezichthoudende instantie ter beschikking staat ingevolge artikel 3:118, vijfde lid.
e
de vergunninghouder geen gebruik van de vergunning heeft gemaakt binnen een termijn van twaalf maanden na vergunningverlening;
f
de vergunninghouder de vergunningplichtige activiteit heeft beëindigd, een beleggingsonderneming is die haar bedrijf gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt of een entiteit voor risico-acceptatie is die haar bedrijf waarvoor zij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt, een levensverzekeraar dan wel schadeverzekeraar is die zijn bedrijf in een branche waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt, een natura-uitvaartverzekeraar is die zijn bedrijf waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt of een herverzekeraar is die zijn bedrijf in een herverzekeringsactiviteit waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt;
g
de vergunninghouder de onderneming ten behoeve waarvan de vergunning is verleend, geheel of gedeeltelijk overdraagt;
h
de vergunninghouder overlijdt indien het een natuurlijke persoon betreft of wordt ontbonden indien het een rechtspersoon of personenvennootschap betreft;
i
uit de verklaring omtrent de getrouwheid, deel uitmakende van de overige gegevens, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of de verklaring, bedoeld in de artikelen 3:72, zevende lid, 3:81, derde lid, of 3:86, eerste of tweede lid, niet blijkt dat de jaarrekening of de staten bedoeld in artikel 3:72, eerste of derde lid, een getrouw beeld geeft of geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de onderneming en van het resultaat over het desbetreffende boekjaar; of
j
de vergunninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van hem de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, indien door een rechterlijke beschikking een of meer goederen van de vergunninghouder onder bewind zijn gesteld als bedoeld in artikel 380, 409 of 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of indien de ondercuratelestelling van de vergunninghouder is uitgesproken.
2
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a
aanvragen van een vergunning ten behoeve van het oprichten van dochtermaatschappijen die tevens dochtermaatschappijen zijn van een financiële onderneming die in een lidstaat een vergunning heeft voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder of beleggingsonderneming;
b
aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar voor gekwalificeerde deelnemingen die tevens gekwalificeerde deelnemingen zijn van een financiële onderneming die in een lidstaat een vergunning heeft voor het uitoefenen van een bedrijf van kredietinstelling, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder of beleggingsonderneming;
c
kennisgevingen van een voornemen van een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling die tevens gekwalificeerde deelnemingen zijn van een financiële onderneming die in een lidstaat een vergunning heeft voor het uitoefenen van een bedrijf van kredietinstelling, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder of beleggingsonderneming.
3
Indien in een staat die geen lidstaat is de markttoegang en de concurrentiemogelijkheden voor financiële ondernemingen met zetel in een lidstaat beperkter zijn dan voor financiële ondernemingen met een zetel in een staat die geen lidstaat is, stelt de toezichthouder de Commissie van de Europese Gemeenschappen desgevraagd in kennis van:

Artikel 1 106
1
Ter uitvoering van een daartoe strekkend bindend besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of van de Raad van de Europese Unie met betrekking tot een staat die geen lidstaat is, schort de toezichthouder respectievelijk Onze Minister, in afwijking van artikel 1:102, geheel of gedeeltelijk op:
a
de behandeling van aanvragen van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder of beleggingsonderneming, die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;
b
de behandeling van aanvragen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;
c
de behandeling van kennisgevingen als bedoeld in artikel 3:103 die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is.
d
een instemming als bedoeld in artikel 3:116 met dien verstande dat indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat advies of instemming over de voorgenomen overdracht geeft, de beslistermijn wordt opgeschort met maximaal de termijn die die toezichthoudende instantie ter beschikking staat ingevolge artikel 3:118, vijfde lid.
2
Het eerste lid is niet van toepassing op:

Artikel 1 106
1
Ter uitvoering van een daartoe strekkend bindend besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of van de Raad van de Europese Unie met betrekking tot een staat die geen lidstaat is, schort de toezichthouder respectievelijk Onze Minister, in afwijking van artikel 1:102, geheel of gedeeltelijk op:
a
de behandeling van aanvragen van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder of beleggingsonderneming, die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;
b
de behandeling van aanvragen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;
c
de behandeling van kennisgevingen als bedoeld in artikel 3:103 die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is.
2
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a
aanvragen van een vergunning ten behoeve van het oprichten van dochtermaatschappijen die tevens dochtermaatschappijen zijn van een financiële onderneming die in een lidstaat een vergunning heeft voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder of beleggingsonderneming;
b
aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar voor gekwalificeerde deelnemingen die tevens gekwalificeerde deelnemingen zijn van een financiële onderneming die in een lidstaat een vergunning heeft voor het uitoefenen van een bedrijf van kredietinstelling, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder of beleggingsonderneming;
c
kennisgevingen van een voornemen van een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling die tevens gekwalificeerde deelnemingen zijn van een financiële onderneming die in een lidstaat een vergunning heeft voor het uitoefenen van een bedrijf van kredietinstelling, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder of beleggingsonderneming.
3
Indien in een staat die geen lidstaat is de markttoegang en de concurrentiemogelijkheden voor financiële ondernemingen met zetel in een lidstaat beperkter zijn dan voor financiële ondernemingen met een zetel in een staat die geen lidstaat is, stelt de toezichthouder de Commissie van de Europese Gemeenschappen desgevraagd in kennis van:
a
aanvragen voor een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder of beleggingsonderneming, die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door een financiële onderneming waarop het recht van toepassing is van de staat die geen lidstaat is;
b
aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar voor gekwalificeerde deelnemingen in een bank, beheerder of beleggingsonderneming, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van de staat die geen lidstaat is, ten gevolge waarvan die bank, beleggingsonderneming, levensverzekeraar of schadeverzekeraar dochtermaatschappij zou worden van de aanvrager.
Afdeling 1.6.2. Registratie

Artikel 1 109a
1
De Autoriteit Financiële Markten houdt een register van de personen die hebben verzocht om, met inachtneming van de in de definitie van gekwalificeerde belegger in artikel 1:1 bedoelde algemene maatregel van bestuur, te worden geregistreerd als gekwalificeerde belegger.
2
Aan beheerders, beleggingsinstellingen, uitgevende instellingen, dan wel degenen die voornemens zijn in de uitoefening van een bedrijf opvorderbare gelden aan te trekken of ter beschikking te stellen, of degenen die werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, wordt desgevraagd, tegen betaling van ten hoogste de kostprijs, inzage verleend in het register of een afschrift verstrekt uit het register.
a
financiële ondernemingen:
1
waaraan een vergunning ingevolge deze wet of een ontheffing als bedoeld in artikel 2:23, 2:55, 2:60, 2:65, derde lid, 2:75, 2:80, 2:86, 2:92, 2:96, tweede lid, 3:5, 3:7, 4:3 of 5:71, zesde lid, is verleend;
2
waarop een vrijstelling van toepassing is, indien zij ingevolge een voorschrift dat aan die vrijstelling is verbonden de toezichthouder in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de desbetreffende diensten te verlenen;
3
waaraan het anderszins ingevolge deze wet is toegestaan vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van dienstverrichting naar Nederland, hun bedrijf uit te oefenen of financiële diensten te verlenen;
4
waaraan een verklaring van ondertoezichtstelling is verleend;
5
waaraan een verbod ingevolge artikel 1:58, 1:58a, 1:58b, 1:59, 1:67 of 4:4 is opgelegd;
6
die aangesloten onderneming zijn als bedoeld in artikel 2:105;
7
waarop de vangnetregeling, bedoeld in afdeling 3.5.6, van toepassing is;
8
die worden beheerd door beheerders waaraan een vergunning is verleend; deze financiële ondernemingen worden in het register opgenomen bij de beheerder die het beheer over hen voert;
9
die zich hebben gemeld als beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal;
10
die zijn aangemeld overeenkomstig artikel 2:81, tweede lid, onderdeel b; deze worden in het register opgenomen bij de betrokken aanbieder of aanbieders;
11
die ingevolge artikel 2:99 of 4:26 aan de Autoriteit Financiële Markten hebben gemeld voornemens te zijn het bedrijf van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling uit te oefenen;
12
die zijn aangemeld overeenkomstig artikel 2:97, vijfde lid, aanhef en onderdeel b; deze worden in het register opgenomen bij de betrokken beleggingsonderneming;
13
die hun bedrijf afwikkelen overeenkomstig artikel 1:104, derde lid; en
14
waarop overeenkomstig artikel 1:10, onderdeel a, de ingevolge deze wet gestelde regels niet van toepassing zijn;
b
marktexploitanten waaraan een vergunning of een ontheffing ingevolge deze wet is verleend;
c
kredietbeoordelingsbureaus waaraan ingevolge artikel 3:57, tweede lid, een erkenning is verleend.
3
De Autoriteit Financiële Markten draagt onverwijld zorg voor de doorhaling in het register van een inschrijving, indien een ingeschrevene, rechtsopvolger of erfgenaam daarvan, daarom verzoekt.
a
de naam en woonplaats van de vertegenwoordiger in Nederland van een verzekeraar met bijkantoor in Nederland of die diensten verricht naar Nederland;
b
de aard van de risico?s voor entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars of schadeverzekeraars die door middel van dienstverrichting hun bedrijf in Nederland uitoefenen dan wel de aard van de overeenkomst van levensverzekering voorzover het entiteiten voor risico-acceptatie of verzekeraars betreft die door middel van dienstverrichting hun bedrijf in Nederland uitoefenen;
c
de gegevens die moeten worden gemeld op grond van:
1
hoofdstuk 5.3, met dien verstande dat deze gegevens worden ingeschreven binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop de registerhouder de betreffende melding heeft ontvangen en met uitzondering van adresgegevens van meldingsplichtige natuurlijke personen;
2
artikel 5:59, eerste of vijfde lid, met inbegrip van het tijdstip waarop de informatie door de uitgevende instelling openbaar is gemaakt; en
3
artikel 5:60, met uitzondering van de adresgegevens van de meldingsplichtigen;
d
prospectussen die op grond van artikel 5:9 zijn goedgekeurd;
e
de namen van de staten die Onze Minister heeft aangewezen ingevolge de artikelen 2:6, 2:50 en 2:66;
f
de lidstaten waarin een ingeschreven bemiddelaar in verzekeringen bevoegd is bemiddelingswerkzaamheden te verrichten en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de bemiddelaar bepalen;
g
de naam van de verzekeraar voor wie de volmacht van een ingeschreven gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent geldt en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de gevolmachtigde agent of de ondergevolmachtigde agent bepalen; en
h
de financiële producten ten aanzien waarvan een ingeschreven financiëledienstverlener ingevolge deze wet diensten mag verlenen, alsmede de aard van de desbetreffende diensten;
i
de marktexploitant of de beleggingsonderneming waaraan het ingevolge een besluit als bedoeld in artikel 1:58c, derde lid, niet is toegestaan hun voorzieningen in Nederland beschikbaar te stellen voor in Nederland gevestigde leden of deelnemers op afstand.
4
Met het oog op de adequate werking van de financiële markten kan de Autoriteit Financiële Markten een inschrijving in het register doorhalen.

Artikel 1 109a
1
De Autoriteit Financiële Markten houdt een register van de personen die hebben verzocht om, met inachtneming van de in de definitie van gekwalificeerde belegger in artikel 1:1 bedoelde algemene maatregel van bestuur, te worden geregistreerd als gekwalificeerde belegger.
2
Aan beheerders, beleggingsinstellingen, uitgevende instellingen, dan wel degenen die voornemens zijn in de uitoefening van een bedrijf opvorderbare gelden aan te trekken of ter beschikking te stellen, of degenen die werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, wordt desgevraagd, tegen betaling van ten hoogste de kostprijs, inzage verleend in het register of een afschrift verstrekt uit het register.

Artikel 1 109a
1
De Autoriteit Financiële Markten houdt een register van de personen die hebben verzocht om, met inachtneming van de in de definitie van gekwalificeerde belegger in artikel 1:1 bedoelde algemene maatregel van bestuur, te worden geregistreerd als gekwalificeerde belegger.
2
Aan beheerders, beleggingsinstellingen, uitgevende instellingen, dan wel degenen die voornemens zijn in de uitoefening van een bedrijf opvorderbare gelden aan te trekken of ter beschikking te stellen, of degenen die werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, wordt desgevraagd, tegen betaling van ten hoogste de kostprijs, inzage verleend in het register of een afschrift verstrekt uit het register.
3
De Autoriteit Financiële Markten draagt onverwijld zorg voor de doorhaling in het register van een inschrijving, indien een ingeschrevene, rechtsopvolger of erfgenaam daarvan, daarom verzoekt.
4
Met het oog op de adequate werking van de financiële markten kan de Autoriteit Financiële Markten een inschrijving in het register doorhalen.

Artikel 1 109a
De Autoriteit Financiële Markten houdt een lijst bij van gereglementeerde markten waarvoor Onze Minister een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, heeft verleend en zendt deze lijst aan de overige lidstaten en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Afdeling 1.6.3. Beroep

Artikel 1 110
1
Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit op grond van deze wet of indien om een voorlopige voorziening wordt verzocht ingevolge deze wet is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank te Rotterdam bevoegd.
2
Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen
3
In afwijking van het eerste lid is voor beroepen tegen besluiten als bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete, het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevoegd.
2
Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen

Hoofdstuk 2.1. Inleidende bepalingen

Artikel 2 3
Vergunningen en ontheffingen, verleend ingevolge deze wet, zijn persoonlijk en niet overdraagbaar.

Artikel 2 3
Indien de toezichthouder bij de verlening van een vergunning een ontheffing als bedoeld in artikel 2:5, derde lid, 2:7, derde lid, 2:12, zesde lid, 2:13, derde lid, 2:17, derde lid, 2:22, derde lid, 2:26b, vijfde lid, 2:26e, derde lid, 2:31, derde lid, 2:32, derde lid, 2:37, derde lid, 2:41, derde lid, 2:42, derde lid, 2:51, tweede lid, 2:54b, vierde lid, 2:54e, derde lid, 2:58, derde lid, 2:63, derde lid, 2:67, vijfde lid, 2:68, vierde lid, 2:78, derde lid, 2:83, derde lid, 2:89, derde lid, 2:94, derde lid, of 2:99, zesde lid, verleent, geldt die ontheffing tevens als een ontheffing van de dienovereenkomstige regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen onderscheidenlijk het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen.

Artikel 2 3
1
Indien, onverminderd artikel 2:2, de Autoriteit Financiële Markten bij de verlening van een vergunning, waarbij ingevolge artikel 1:48 advies aan de Nederlandsche Bank is gevraagd, tevens een ontheffing als bedoeld in artikel 2:58, derde lid, 2:63, derde lid, 2:67, vijfde lid, 2:68, vierde lid, 2:78, derde lid, 2:83, derde lid, 2:89, derde lid, 2:94, derde lid, of 2:99, zesde lid, verleent, is de Autoriteit Financiële Markten bevoegd tegelijkertijd ontheffing te verlenen van de dienovereenkomstige regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, indien het advies daartoe aanleiding geeft. In die gevallen worden de door de Nederlandsche Bank eventueel geadviseerde voorschriften verbonden aan die ontheffing. Die ontheffing wordt geacht te zijn verleend door de Nederlandsche Bank voorzover betrekking hebbend op regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen.
2
Indien, onverminderd artikel 2:2, de Nederlandsche Bank bij de verlening van een vergunning, waarbij ingevolge artikel 1:48 advies aan de Autoriteit Financiële Markten is gevraagd, tevens een ontheffing als bedoeld in artikel 2:5, derde lid, 2:7, derde lid, 2:12, zesde lid, 2:13, derde lid, 2:17, derde lid, 2:22, derde lid, 2:31, derde lid, 2:32, derde lid, 2:37, derde lid, 2:41, derde lid, 2:42, derde lid, of 2:51, tweede lid, verleent, is de Nederlandsche Bank bevoegd tegelijkertijd ontheffing te verlenen van de dienovereenkomstige regels ingevolge het Deel Gedragstoezicht toezicht financiële ondernemingen, indien het advies daartoe aanleiding geeft. In die gevallen worden de door de Autoriteit Financiële Markten eventueel geadviseerde voorschriften verbonden aan die ontheffing. Die ontheffing wordt geacht te zijn verleend door de Autoriteit Financiële Markten voorzover betrekking hebbend op regels ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen.

Hoofdstuk 2.2. Toegang tot de nederlandse financiële markten
Afdeling 2.2.1. Uitoefenen van bedrijf van clearinginstelling
2.2.1.1
. Vergunningplicht en -eisen voor clearinginstellingen met zetel in Nederland

Artikel 2 5
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 5
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e
artikel 3:16 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 3:19, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van de raad van commissarissen of het daarmee vergelijkbaar orgaan als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid;
h
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
i
artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
j
artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g, h, i, of j, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.1.2
. Bijkantoor en verrichten van diensten door clearinginstellingen met zetel buiten Nederland

Artikel 2 10
1
Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid, of artikel 2:8, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen.
2
De clearinginstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen of de beoogde wijze van uitoefening in strijd is met deze wet.
3
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken clearinginstelling onverwijld deze ontvangst mede.
4
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de clearinginstelling mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de clearinginstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor.

Artikel 2 10
1
Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid, of artikel 2:8, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen.
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
e
artikel 3:21 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
f
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g
artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
h
artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit,
met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en f tot en met h in de genoemde artikelen voor ?een clearinginstelling met zetel in Nederland? telkens moet worden gelezen: ?het bijkantoor in Nederland van een clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat?, en dat voor de toepassing van onderdeel e in het genoemde artikel voor ?kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is?, moet worden gelezen: ?clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat?.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 10
1
Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid, of artikel 2:8, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen.
2
De clearinginstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen of de beoogde wijze van uitoefening in strijd is met deze wet.
3
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken clearinginstelling onverwijld deze ontvangst mede.
4
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de clearinginstelling mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de clearinginstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor.
5
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de financiële onderneming die de kennisgeving heeft gedaan.

Artikel 2 10
1
Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid, of artikel 2:8, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen.
2
De clearinginstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen of de beoogde wijze van uitoefening in strijd is met deze wet.

Artikel 2 10
1
Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid, of artikel 2:8, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen.
2
De clearinginstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen of de beoogde wijze van uitoefening in strijd is met deze wet.
3
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken clearinginstelling onverwijld deze ontvangst mede.
4
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de clearinginstelling mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de clearinginstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor.
Afdeling 2.2.2. Uitoefenen van bedrijf van kredietinstelling en financiële instelling
2.2.2.1
. Vergunningplicht en -eisen voor kredietinstellingen met zetel in Nederland

Artikel 2 13
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 aan een kredietinstelling die naast de uitoefening van het bedrijf van bank voornemens is tevens beleggingdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten in Nederland, indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:12, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
Indien de aanvraag een bank met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden waarop artikel 3:97 van toepassing is, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid en in afwijking van het tweede lid, een vergunning tenzij de deelneming zou kunnen leiden of zou leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector of naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een van de overwegingen, bedoeld in artikel 3:100, aanhef, onderdeel a of b, of 3:101, aanhef, onderdeel a of b, aan de verlening van een verklaring van geen bezwaar in de weg staat.

Artikel 2 13
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 aan een kredietinstelling die naast de uitoefening van het bedrijf van bank voornemens is tevens beleggingdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten in Nederland, indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:12, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
b
artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van rechten van cliënten; en
c
artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
d
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e
artikel 3:16 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 3:19, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van een raad van commissarissen of een daarmee vergelijkbaar orgaan als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid;
h
artikel 3:31 met betrekking tot geconsolideerd toezicht;
i
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
j
artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
k
artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
Indien de aanvraag een bank met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden waarop artikel 3:97 van toepassing is, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid en in afwijking van het tweede lid, een vergunning tenzij de deelneming zou kunnen leiden of zou leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector of naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een van de overwegingen, bedoeld in artikel 3:100, aanhef, onderdeel a of b, of 3:101, aanhef, onderdeel a of b, aan de verlening van een verklaring van geen bezwaar in de weg staat.
4
Indien de aanvraag een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning tenzij het voornemen, bedoeld in artikel 3:108, eerste lid, zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt.
5
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
6
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, f, g, i, j of k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 13
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 aan een kredietinstelling die naast de uitoefening van het bedrijf van bank voornemens is tevens beleggingdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten in Nederland, indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:12, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
b
artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van rechten van cliënten; en
c
artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.2.2.2
. Bijkantoor en verrichten van diensten door kredietinstellingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2 19
1
Een bank met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.
2
Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij de Nederlandsche Bank van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende bank een mededeling heeft ontvangen waarin uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.

Artikel 2 19
1
Een bank met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.
2
Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij de Nederlandsche Bank van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende bank een mededeling heeft ontvangen waarin uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.

Artikel 2 19
1
Een bank met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.
2
Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij de Nederlandsche Bank van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende bank een mededeling heeft ontvangen waarin uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
3
Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden het bedrijf van bank uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 3:57. Indien ingevolge artikel 3:57, tweede lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld, toont de aanvrager tevens aan dat zal worden voldaan aan die regels, voorzover dat bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald.

Artikel 2 19
1
Een bank met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
e
artikel 3:21 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
f
artikel 3:46 met betrekking tot geconsolideerd toezicht;
g
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
h
artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;
i
artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit; en
j
artikel 3:75 met betrekking tot een afzonderlijke boekhouding,
met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en g tot en met i in de genoemde artikelen voor ?een kredietinstelling in Nederland? telkens moet worden gelezen: ?het bijkantoor in Nederland van een kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat?.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, g, h of i, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 19
1
Een bank met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.
2
Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij de Nederlandsche Bank van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende bank een mededeling heeft ontvangen waarin uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.

Artikel 2 19
Een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.
2.2.2.3
. Vergunningplicht en -eisen voor kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2 23
1
Het is een elektronischgeldinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is.
2
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

Artikel 2 23
1
Het is een elektronischgeldinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is.
a
artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
b
artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en
c
artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
d
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
e
artikel 3:21 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
f
artikel 3:46 met betrekking tot geconsolideerd toezicht;
g
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
h
artikel 3:57, eerste lid en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;
i
artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit; en
j
artikel 3:75 met betrekking tot een afzonderlijke boekhouding,
met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en g tot en met i in de genoemde artikelen voor ?een kredietinstelling in Nederland? telkens moet worden gelezen: ?het bijkantoor in Nederland van een kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is?.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, d, g, h of i, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 23
1
Het is een elektronischgeldinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is.
a
artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
b
artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en
c
artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
2
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

Artikel 2 23
1
Het is een elektronischgeldinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is.
2
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
2.2.2.4
. Bijkantoor en verrichten van diensten door financiële instellingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2 26
1
Een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende verklaring heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf die overeenkomt met de verklaring van ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 3:110 en die voornemens is haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan daartoe overgaan twee maanden na de datum waarop de Nederlandsche Bank de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, eerste lid, heeft ontvangen of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, tweede lid.
2
Het is de financiële instelling toegestaan de werkzaamheden, genoemd in bijlage I, onderdelen 2 tot en met 14, van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij in de aan haar verleende verklaring, bedoeld in het eerste lid, uitdrukkelijk anders is bepaald of de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, eerste lid, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.

Artikel 2 26
1
Een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende verklaring heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf die overeenkomt met de verklaring van ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 3:110 en die voornemens is haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan daartoe overgaan twee maanden na de datum waarop de Nederlandsche Bank de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, eerste lid, heeft ontvangen of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, tweede lid.
2
Het is de financiële instelling toegestaan de werkzaamheden, genoemd in bijlage I, onderdelen 2 tot en met 14, van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij in de aan haar verleende verklaring, bedoeld in het eerste lid, uitdrukkelijk anders is bepaald of de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, eerste lid, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.

Artikel 2 26
Het is een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende verklaring heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf die overeenkomt met de verklaring van ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 3:110, en die haar bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, toegestaan de werkzaamheden genoemd in bijlage I, onderdelen 2 tot en met 14, van de herziene richtlijn banken te verrichten, tenzij in de in die lidstaat verleende verklaring, die overeenkomt met de verklaring van ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 3:110, uitdrukkelijk anders is bepaald dan wel zij van de werkzaamheden die zij voornemens is door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen geen kennis heeft gegeven aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft.
Afdeling 2.2.2a. Uitoefenen van bedrijf van herverzekeraar
2.2.2a.1
. Vergunningplicht en -eisen voor herverzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 2 26b
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:26a, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
Indien de aanvraag een herverzekeraar met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
3
Indien de aanvraag een herverzekeraar met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden waarop artikel 3:97 van toepassing is, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid en in afwijking van het tweede lid, een vergunning tenzij de deelneming zou kunnen leiden of zou leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector of naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een van de overwegingen, bedoeld in artikel 3:100, aanhef, onderdeel a of b, of 3:101, aanhef, onderdeel a of b, aan de verlening van een verklaring van geen bezwaar in de weg staat.

Artikel 2 26b
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:26a, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e
artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 3:20, met betrekking tot de rechtsvorm;
h
artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
i
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
j
artikel 3:70 met betrekking tot het boekjaar.
2
Indien de aanvraag een herverzekeraar met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
3
Indien de aanvraag een herverzekeraar met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden waarop artikel 3:97 van toepassing is, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid en in afwijking van het tweede lid, een vergunning tenzij de deelneming zou kunnen leiden of zou leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector of naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een van de overwegingen, bedoeld in artikel 3:100, aanhef, onderdeel a of b, of 3:101, aanhef, onderdeel a of b, aan de verlening van een verklaring van geen bezwaar in de weg staat.
4
De aanvraag geschiedt onder vermelding van de herverzekeringsactiviteit, en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
5
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, of j, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.2a.2
. Bijkantoren van en verrichting van diensten door herverzekeraars met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2 26c
1
Een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft.
2
Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing.
2.2.2a.3
. Bijkantoor en verrichten van diensten door herverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2 26g
1
Een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit dat bijkantoor.
2
Een herverzekeraar met zetel in een op grond van artikel 2:26d, derde lid, door Onze Minister aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
3
Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing op herverzekeraars als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4
De herverzekeraar, bedoeld in het eerste lid, oefent zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de activiteit tot het uitoefenen waarvan hij in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.
a
levensverzekeraars die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:40 voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit levensherverzekering;
b
natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een aangewezen staat of die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:50 voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit natura-uitvaartherverzekering; en
c
schadeverzekeraars die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:40 voor de uitoefening van schadeverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit van schadeherverzekering.
5
Het eerste lid is niet van toepassing op herverzekeraars die hun bedrijf uitoefenen vanuit een vestiging in een op grond van artikel 2:26d, derde lid, door Onze Minister aangewezen staat.

Artikel 2 26g
1
Een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit dat bijkantoor.
a
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor ?verzekeraar met zetel in Nederland? moet worden gelezen: ?een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat?.
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
f
artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
h
artikel 3:70 met betrekking tot het boekjaar,
alsmede dat de aanvrager voldoet aan artikel 3:24, met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar, en de uitoefening van die bevoegdheid, met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met h in de in die onderdelen genoemde artikelen voor ?een verzekeraar? telkens moet worden gelezen: ?het in Nederland gelegen bijkantoor van een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat?.
2
De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, e, of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 26g
1
Een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit dat bijkantoor.
a
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor ?verzekeraar met zetel in Nederland? moet worden gelezen: ?een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat?.
2
Een herverzekeraar met zetel in een op grond van artikel 2:26d, derde lid, door Onze Minister aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
3
Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing op herverzekeraars als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4
De herverzekeraar, bedoeld in het eerste lid, oefent zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de activiteit tot het uitoefenen waarvan hij in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.
5
Het eerste lid is niet van toepassing op herverzekeraars die hun bedrijf uitoefenen vanuit een vestiging in een op grond van artikel 2:26d, derde lid, door Onze Minister aangewezen staat.

Artikel 2 26g
1
Een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit dat bijkantoor.
2
Een herverzekeraar met zetel in een op grond van artikel 2:26d, derde lid, door Onze Minister aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
3
Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing op herverzekeraars als bedoeld in het eerste en tweede lid.
Afdeling 2.2.3. Uitoefenen van bedrijf van levensverzekeraar en schadeverzekeraar
2.2.3.1
. Vergunningplicht en -eisen voor levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 2 33
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche Rechtsbijstand indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:31, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde in artikel 4:65 met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel a of b, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die artikel 4:70, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder vermelding van de branche of branches waarvoor de vergunning wordt aangevraagd en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 33
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche Rechtsbijstand indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:31, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde in artikel 4:65 met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel a of b, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die artikel 4:70, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder vermelding van de branche of branches waarvoor de vergunning wordt aangevraagd en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 33
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche Rechtsbijstand indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:31, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde in artikel 4:65 met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 33
De Nederlandsche Bank verleent, onverminderd artikel 2:31, een levensverzekeraar met zetel in Nederland slechts een vergunning voor de branche Kapitalisatieverrichtingen of voor de branche Beheer over collectieve pensioenfondsen indien de aanvrager een vergunning heeft voor de branche Levensverzekering algemeen en ervoor zorgt en aantoont dat hij:
a
de werkzaamheden in de genoemde branche Kapitalisatieverrichtingen onderscheidenlijk in de branche Beheer over collectieve pensioenfondsen in zodanige mate uitoefent dat zij voor zijn gehele bedrijf van ondergeschikte betekenis zijn; en
b
in geval van een aanvraag voor de branche Beheer over collectieve pensioenfondsen voldoet aan overige bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Artikel 2 33
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche Rechtsbijstand indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:31, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde in artikel 4:65 met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten.
a
artikel 4:70, eerste lid, onderdelen a en b, met betrekking tot de uit de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen voortvloeiende verplichtingen; en
b
artikel 4:70, tweede lid, met betrekking tot de schade-regelaar.
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e
artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 3:20 met betrekking tot de rechtsvorm;
h
artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
i
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
j
artikel 3:70 met betrekking tot het boekjaar.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel a of b, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die artikel 4:70, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder vermelding van de branche of branches waarvoor de vergunning wordt aangevraagd en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
5
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f , j of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 33
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche Rechtsbijstand indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:31, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde in artikel 4:65 met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten.
a
artikel 4:70, eerste lid, onderdelen a en b, met betrekking tot de uit de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen voortvloeiende verplichtingen; en
b
artikel 4:70, tweede lid, met betrekking tot de schade-regelaar.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel a of b, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die artikel 4:70, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 33
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche Rechtsbijstand indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:31, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde in artikel 4:65 met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.2.3.2
. Bijkantoor en verrichten van diensten door levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2 39
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf, en die voornemens is voor de eerste maal vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor diensten te verrichten naar Nederland, geeft, alvorens met het verrichten van diensten aan te vangen, de Nederlandsche Bank daarvan kennis onder vermelding van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt hij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de verzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan. De verzekeraar kan overgaan tot de uitoefening van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na ontvangst van de mededeling.

Artikel 2 39
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf en voornemens is zijn bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan daartoe overgaan twee maanden na de ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, eerste lid of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, tweede lid.

Artikel 2 39
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf, en die voornemens is voor de eerste maal vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor diensten te verrichten naar Nederland, geeft, alvorens met het verrichten van diensten aan te vangen, de Nederlandsche Bank daarvan kennis onder vermelding van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt hij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de verzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan. De verzekeraar kan overgaan tot de uitoefening van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na ontvangst van de mededeling.
a
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor ?een verzekeraar met zetel in Nederland? moet worden gelezen: ?een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is?.
Indien ingevolge artikel 3:57, tweede lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld, toont de aanvrager tevens aan dat zal worden voldaan aan die regels, voorzover dat bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald.
3
De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4
De verzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor twee maanden na de ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, eerste lid.
5
De verzekeraar oefent zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de branches tot het uitoefenen waarvan hij in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.

Artikel 2 39
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf, en die voornemens is voor de eerste maal vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor diensten te verrichten naar Nederland, geeft, alvorens met het verrichten van diensten aan te vangen, de Nederlandsche Bank daarvan kennis onder vermelding van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e
artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid;
h
artikel 3:47 met betrekking tot de vertegenwoordiger van een verzekeraar;
i
artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
j
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
k
ingevolge artikel 3:70 met betrekking tot het boekjaar,
met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met k in de in die onderdelen genoemde artikelen voor ?een verzekeraar? of ?levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar? telkens moet worden gelezen: ?het bijkantoor in Nederland van een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat? onderscheidenlijk ?het bijkantoor in Nederland van een levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat?.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f of h tot en met k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 39
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf, en die voornemens is voor de eerste maal vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor diensten te verrichten naar Nederland, geeft, alvorens met het verrichten van diensten aan te vangen, de Nederlandsche Bank daarvan kennis onder vermelding van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt hij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de verzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan. De verzekeraar kan overgaan tot de uitoefening van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na ontvangst van de mededeling.
3
In geval van communautaire co-assurantie zijn het eerste en tweede lid slechts van toepassing op schadeverzekeraars die als eerste schadeverzekeraar optreden.

Artikel 2 39
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf, en die voornemens is voor de eerste maal vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor diensten te verrichten naar Nederland, geeft, alvorens met het verrichten van diensten aan te vangen, de Nederlandsche Bank daarvan kennis onder vermelding van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt hij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de verzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan. De verzekeraar kan overgaan tot de uitoefening van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na ontvangst van de mededeling.
3
In geval van communautaire co-assurantie zijn het eerste en tweede lid slechts van toepassing op schadeverzekeraars die als eerste schadeverzekeraar optreden.
2.2.3.3
. Bijkantoor en verrichten van diensten door levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2 47
1
Het is een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank.
2
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 47
1
Het is een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank.
a
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor ?een verzekeraar met zetel in Nederland? moet worden gelezen: ?een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is?.
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e
artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid;
h
artikel 3:47 met betrekking tot de vertegenwoordiger van een verzekeraar;
i
artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
j
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
k
artikel 3:70 met betrekking tot het boekjaar,
met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met k in de in die onderdelen genoemde artikelen voor ?een verzekeraar? of ?levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar? telkens moet worden gelezen: ?het bijkantoor in Nederland van een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is? onderscheidenlijk ?het bijkantoor in Nederland van een levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is?.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, h of k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 47
1
Het is een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank.
a
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor ?een verzekeraar met zetel in Nederland? moet worden gelezen: ?een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is?.
2
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De levensverzekeraar of schadeverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten vanuit het bijkantoor naar Nederland na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:47.

Artikel 2 47
1
Het is een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank.
2
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 47
1
Het is een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank.
2
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 47
1
Het is een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank.
a
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor ?een verzekeraar met zetel in Nederland? moet worden gelezen: ?een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is?.
2
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De levensverzekeraar of schadeverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten vanuit het bijkantoor naar Nederland na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:47.
4
In geval van communautaire co-assurantie zijn het eerste en tweede lid slechts van toepassing op schadeverzekeraars die als eerste schadeverzekeraar optreden.

Artikel 2 47

Artikel 2 47
1
Het is een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank.
2
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De levensverzekeraar of schadeverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten vanuit het bijkantoor naar Nederland na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:47.
4
In geval van communautaire co-assurantie zijn het eerste en tweede lid slechts van toepassing op schadeverzekeraars die als eerste schadeverzekeraar optreden.

Artikel 2 47
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in 2:26f, eerste lid, 2:45, eerste lid, 2:46, eerste lid, of 2:54f, eerste lid, heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de entiteit voor risico-aansprakelijkheid, herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan.
Afdeling 2.2.4. Uitoefenen van bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar
2.2.4.1
. Vergunningplicht en -eisen voor natura-uitvaartverzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 2 49
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:48 indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 49
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:48 indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e
artikel 3:16, derde lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 3:20 met betrekking tot de rechtsvorm;
h
artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
i
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
j
artikel 3:70 met betrekking tot het boekjaar.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d of h tot en met j, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.4.2
. Vergunningplicht en -eisen voor natura-uitvaartverzekeraars met zetel buiten Nederland

Artikel 2 54
1
Een natura-uitvaartverzekeraar, bedoeld in artikel 2:50, tweede lid of artikel 2:52, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen.
2
De natura-uitvaartverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen in strijd is met deze wet.
3
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de natura-uitvaartverzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan.

Artikel 2 54
1
Een natura-uitvaartverzekeraar, bedoeld in artikel 2:50, tweede lid of artikel 2:52, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen.
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e
artikel 3:16, derde lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid;
h
artikel 3:47 met betrekking tot de vertegenwoordiger van een verzekeraar;
i
artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
j
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
k
ingevolge artikel 3:70 met betrekking tot het boekjaar,
met dien verstande dat voor ?een verzekeraar? of ?een natura-uitvaartverzekeraar? telkens moet worden gelezen: ?het bijkantoor in Nederland van een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat?.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, h, of k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 54
1
Een natura-uitvaartverzekeraar, bedoeld in artikel 2:50, tweede lid of artikel 2:52, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen.
2
De natura-uitvaartverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen in strijd is met deze wet.
3
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de natura-uitvaartverzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan.
4
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving van de natura-uitvaartverzekeraar mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de natura-uitvaartverzekeraar in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor.

Artikel 2 54
1
Een natura-uitvaartverzekeraar, bedoeld in artikel 2:50, tweede lid of artikel 2:52, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen.
2
De natura-uitvaartverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen in strijd is met deze wet.

Artikel 2 54
1
Een natura-uitvaartverzekeraar, bedoeld in artikel 2:50, tweede lid of artikel 2:52, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen.
2
De natura-uitvaartverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen in strijd is met deze wet.
3
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de natura-uitvaartverzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan.
4
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving van de natura-uitvaartverzekeraar mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de natura-uitvaartverzekeraar in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor.
Afdeling 2.2.4a. Uitoefenen van bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie
2.2.4a.1
. Vergunningplicht en -eisen voor entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in Nederland

Artikel 2 54b
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54a, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
Indien de aanvraag een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.

Artikel 2 54b
1
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54a, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
f
artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
h
artikel 3:70 met betrekking tot het boekjaar.
2
Indien de aanvraag een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
3
De aanvraag geschiedt onder vermelding van de herverzekeringsactiviteit, en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, e, g of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.4a.2
. Bijkantoren van en verrichten van diensten door entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2 54c
1
Een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft.
2
Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing.
2.2.4a.3
. Bijkantoren van en verrichten van diensten door entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2 54f
1
Het is een ieder met zetel in een niet-aangewezen staat verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De entiteit voor risico-acceptatie kan overgaan tot het uitoefenen van haar bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na de mededeling, bedoeld in artikel 2:47.

Artikel 2 54f
1
Het is een ieder met zetel in een niet-aangewezen staat verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor ?een verzekeraar met zetel in Nederland? moet worden gelezen: ?een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat?.
c
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
f
artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
g
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en
h
artikel 3:70 met betrekking tot het boekjaar,
alsmede dat de aanvrager voldoet aan artikel 3:24, met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar, en de uitoefening van die bevoegdheid, met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met h de in die onderdelen genoemde artikelen voor ?verzekeraar? telkens moet worden gelezen: ?het in Nederland gelegen bijkantoor van een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat?.
2
De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, e, g of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 54f
1
Het is een ieder met zetel in een niet-aangewezen staat verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie en de uitoefening van die bevoegdheid; en
b
artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor ?een verzekeraar met zetel in Nederland? moet worden gelezen: ?een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat?.
2
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De entiteit voor risico-acceptatie kan overgaan tot het uitoefenen van haar bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na de mededeling, bedoeld in artikel 2:47.
4
De entiteit voor risico-acceptatie, bedoeld in het eerste lid, oefent haar bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de activiteit tot het uitoefenen waarvan zij in de staat waar zij haar zetel heeft bevoegd is.
Afdeling 2.2.5. Aanbieden van beleggingsobjecten
2.2.5.1
. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2 58
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in 2:55, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 58

Artikel 2 58
a
als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden;
b
als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2.4 is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden; of
c
als verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.3 of afdeling 2.2.4 is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden.

Artikel 2 58

Artikel 2 58
a
als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden;
b
als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2.4 is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden; of
c
als verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.3 of afdeling 2.2.4 is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden.

Artikel 2 58
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in 2:55, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
e
artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.5.2
. Vrijstelling

Artikel 2 59
1
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:55, eerste lid.
2
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:58, eerste lid.
Afdeling 2.2.6. Aanbieden van krediet
2.2.6.1
. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2 63
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 63
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 63

Artikel 2 63
a
als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan krediet aan te bieden;
b
als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan krediet aan te bieden; of
c
als verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.3 of 2.2.4 is toegestaan krediet aan te bieden.

Artikel 2 63
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
e
artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en het vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.6.2
. Vrijstelling

Artikel 2 64
1
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:60, eerste lid.
2
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:63, eerste lid.
Afdeling 2.2.7. Aanbieden van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen
2.2.7.1
. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2 69
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de beleggingsmaatschappij en, indien van toepassing, de daaraan verbonden bewaarder zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
b
artikel 4:40 met betrekking tot de plaats van waaruit de personen die het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen hun werkzaamheden verrichten;
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 69
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de beleggingsmaatschappij en, indien van toepassing, de daaraan verbonden bewaarder zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 69
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de beleggingsmaatschappij en, indien van toepassing, de daaraan verbonden bewaarder zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
b
artikel 4:40 met betrekking tot de plaats van waaruit de personen die het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen hun werkzaamheden verrichten;
c
artikel 4:44, eerste lid, met betrekking tot de rechtsvorm en statutaire doelomschrijving van de bewaarder;
d
artikel 4:56 met betrekking tot het bewaren van de activa door de bewaarder;
e
artikel 4:57 met betrekking tot de zetel van de bewaarder;
f
artikel 4:60, eerste lid, met betrekking tot het statutaire doel van de beleggingsmaatschappij;
g
artikel 4:60, tweede lid, met betrekking tot het zonder beperkingen in Nederland aanbieden van de rechten van deelneming en de inkoop of terugbetaling daarvan op verzoek van een deelnemer;
h
artikel 4:60, derde lid, met betrekking tot de zetel van de beleggingsmaatschappij; en
i
artikel 4:60, vierde lid, met betrekking tot de werkzaamheden van de beleggingsmaatschappij.
j
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen.
k
artikel 4:48 met betrekking tot het in dat artikel bedoelde registratiedocument; en
l
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
a
artikel 4:43 met betrekking tot de tussen de beleggingsmaatschappij en de bewaarder te sluiten overeenkomst;
b
artikel 4:56 met betrekking tot het bewaren van de activa door een bewaarder;
c
artikel 4:57 met betrekking tot de zetel van de bewaarder;
d
artikel 4:60, eerste lid, met betrekking tot het statutaire doel van de beleggingsmaatschappij;
e
artikel 4:60, tweede lid, met betrekking tot het zonder beperkingen in Nederland aanbieden van de rechten van deelneming en de inkoop of terugbetaling daarvan op verzoek van een deelnemer;
f
artikel 4:60, derde lid, met betrekking tot de zetel van de beleggingsmaatschappij;
g
artikel 4:60, vierde lid, met betrekking tot de werkzaamheden van de beleggingsmaatschappij; en
3
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, e of j, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
5
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:14, j of l, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 69
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de beleggingsmaatschappij en, indien van toepassing, de daaraan verbonden bewaarder zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
b
artikel 4:40 met betrekking tot de plaats van waaruit de personen die het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen hun werkzaamheden verrichten;
c
artikel 4:44, eerste lid, met betrekking tot de rechtsvorm en statutaire doelomschrijving van de bewaarder;
d
artikel 4:56 met betrekking tot het bewaren van de activa door de bewaarder;
e
artikel 4:57 met betrekking tot de zetel van de bewaarder;
f
artikel 4:60, eerste lid, met betrekking tot het statutaire doel van de beleggingsmaatschappij;
g
artikel 4:60, tweede lid, met betrekking tot het zonder beperkingen in Nederland aanbieden van de rechten van deelneming en de inkoop of terugbetaling daarvan op verzoek van een deelnemer;
h
artikel 4:60, derde lid, met betrekking tot de zetel van de beleggingsmaatschappij; en
i
artikel 4:60, vierde lid, met betrekking tot de werkzaamheden van de beleggingsmaatschappij.
j
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
a
artikel 4:43 met betrekking tot de tussen de beleggingsmaatschappij en de bewaarder te sluiten overeenkomst;
b
artikel 4:56 met betrekking tot het bewaren van de activa door een bewaarder;
c
artikel 4:57 met betrekking tot de zetel van de bewaarder;
d
artikel 4:60, eerste lid, met betrekking tot het statutaire doel van de beleggingsmaatschappij;
e
artikel 4:60, tweede lid, met betrekking tot het zonder beperkingen in Nederland aanbieden van de rechten van deelneming en de inkoop of terugbetaling daarvan op verzoek van een deelnemer;
f
artikel 4:60, derde lid, met betrekking tot de zetel van de beleggingsmaatschappij;
g
artikel 4:60, vierde lid, met betrekking tot de werkzaamheden van de beleggingsmaatschappij; en
h
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen.
3
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, e of j, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2 69
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de beleggingsmaatschappij en, indien van toepassing, de daaraan verbonden bewaarder zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
b
artikel 4:40 met betrekking tot de plaats van waaruit de personen die het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen hun werkzaamheden verrichten;
c
artikel 4:44, eerste lid, met betrekking tot de rechtsvorm en statutaire doelomschrijving van de bewaarder;
d
artikel 4:56 met betrekking tot het bewaren van de activa door de bewaarder;
e
artikel 4:57 met betrekking tot de zetel van de bewaarder;
f
artikel 4:60, eerste lid, met betrekking tot het statutaire doel van de beleggingsmaatschappij;
g
artikel 4:60, tweede lid, met betrekking tot het zonder beperkingen in Nederland aanbieden van de rechten van deelneming en de inkoop of terugbetaling daarvan op verzoek van een deelnemer;
h
artikel 4:60, derde lid, met betrekking tot de zetel van de beleggingsmaatschappij; en
i
artikel 4:60, vierde lid, met betrekking tot de werkzaamheden van de beleggingsmaatschappij.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2.2.7.2
. Bijkantoor en verrichten van diensten

Artikel 2 73
1
Een beleggingsinstelling met zetel in een aangewezen staat als bedoeld in artikel 2:66, eerste lid, die voornemens is in Nederland rechten van deelneming aan te bieden geeft de Autoriteit Financiële Markten daarvan kennis en legt daarbij een verklaring van ondertoezichtstelling over, afgegeven door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat.
2
De beleggingsinstelling kan het aanbieden van de rechten van deelneming in Nederland aanvangen tenzij de Autoriteit Financiële Markten voor het verstrijken van die acht weken heeft bekendgemaakt, dat het voornemen of de beoogde wijze van verhandeling, bedoeld in het eerste lid, niet in overeenstemming is met toepasselijke Nederlandse wettelijke bepalingen.

Artikel 2 73
1
Een beleggingsinstelling met zetel in een aangewezen staat als bedoeld in artikel 2:66, eerste lid, die voornemens is in Nederland rechten van deelneming aan te bieden geeft de Autoriteit Financiële Markten daarvan kennis en legt daarbij een verklaring van ondertoezichtstelling over, afgegeven door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat.
2
De beleggingsinstelling kan het aanbieden van de rechten van deelneming in Nederland aanvangen tenzij de Autoriteit Financiële Markten voor het verstrijken van die acht weken heeft bekendgemaakt, dat het voornemen of de beoogde wijze van verhandeling, bedoeld in het eerste lid, niet in overeenstemming is met toepasselijke Nederlandse wettelijke bepalingen.

Artikel 2 73
1
Een beleggingsinstelling met zetel in een aangewezen staat als bedoeld in artikel 2:66, eerste lid, die voornemens is in Nederland rechten van deelneming aan te bieden geeft de Autoriteit Financiële Markten daarvan kennis en legt daarbij een verklaring van ondertoezichtstelling over, afgegeven door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat.
2
De beleggingsinstelling kan het aanbieden van de rechten van deelneming in Nederland aanvangen tenzij de Autoriteit Financiële Markten voor het verstrijken van die acht weken heeft bekendgemaakt, dat het voornemen of de beoogde wijze van verhandeling, bedoeld in het eerste lid, niet in overeenstemming is met toepasselijke Nederlandse wettelijke bepalingen.
a
een verklaring van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat dat de beleggingsinstelling voldoet aan de voorwaarden van de richtlijn beleggingsinstellingen;
b
de statuten of reglementen van de beleggingsinstelling;
c
het prospectus van de beleggingsinstelling;
d
het vereenvoudigde prospectus van de beleggingsinstelling;
e
gegevens over de beoogde wijze van informatieverschaffing, van verhandeling, van uitkeringen op alsmede inkoop van of terugbetaling op rechten van deelneming in Nederland; en
f
in voorkomend geval, de laatste jaarrekening en halfjaarcijfers van de beleggingsinstelling.
3
De beheerder kan het aanbieden van de rechten van deelneming in Nederland aanvangen twee maanden na de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, tenzij de Autoriteit Financiële Markten voor het verstrijken van die twee maanden aan de beheerder heeft bekendgemaakt, dat:
a
het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet in overeenstemming is met toepasselijke Nederlandse wettelijke bepalingen; of
b
de beoogde wijze van verhandeling in strijd is met wettelijke voorschriften die betrekking hebben op het niet door de richtlijn beleggingsinstellingen bestreken gebied.

Artikel 2 73
1
Een beleggingsinstelling met zetel in een aangewezen staat als bedoeld in artikel 2:66, eerste lid, die voornemens is in Nederland rechten van deelneming aan te bieden geeft de Autoriteit Financiële Markten daarvan kennis en legt daarbij een verklaring van ondertoezichtstelling over, afgegeven door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat.
2
De beleggingsinstelling kan het aanbieden van de rechten van deelneming in Nederland aanvangen tenzij de Autoriteit Financiële Markten voor het verstrijken van die acht weken heeft bekendgemaakt, dat het voornemen of de beoogde wijze van verhandeling, bedoeld in het eerste lid, niet in overeenstemming is met toepasselijke Nederlandse wettelijke bepalingen.
2.2.7.3
. Vrijstelling

Artikel 2 74
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:65, eerste lid.
Afdeling 2.2.8. Adviseren over andere financiële producten dan financiële instrumenten
2.2.8.1
. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2 78
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 78
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4;11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
4
Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op bemiddelaars als bedoeld in artikel 2:81, tweede lid, voor zover het betreft het adviseren over financiële producten waarvoor zij optreden als verbonden bemiddelaar.
5
Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op bemiddelaars die een ontheffing als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, hebben voorzover het betreft het adviseren over een financieel product waartoe die ontheffing strekt.

Artikel 2 78
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 78
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
e
artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4;11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.8.2
. Vrijstelling

Artikel 2 79
1
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:75, eerste lid.
2
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:78, eerste lid.
Afdeling 2.2.9. Bemiddelen
2.2.9.1
. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2 83
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15 of f, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:75, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
a
een persoon die met een overleden bemiddelaar tot het tijdstip van diens overlijden een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad; of
b
een niet tot de huishouding behorend kind van een overleden bemiddelaar,
indien het bedrijf van de overleden bemiddelaar wordt voortgezet en de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
4
De in het derde lid bedoelde ontheffing kan met terugwerkende kracht worden verleend tot de datum van overlijden. De ontheffing wordt voor ten hoogste een jaar verleend en kan ten hoogste tweemaal met een jaar worden verlengd.

Artikel 2 83
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid inzake de integere bedrijfsuitoefening;
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
a
volledig verantwoordelijk zijn voor de bemiddelaars, in die zin dat zij er voor zorg dragen dat de bemiddelaars voldoen aan deze wet; en
b
de betrokken bemiddelaars als verbonden bemiddelaar hebben aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten.
3
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15 of f, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:75, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
4
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanmelding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, plaatsvindt, de gegevens die daarbij worden verstrekt en de bescheiden die daarbij worden overgelegd.

Artikel 2 83
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid inzake de integere bedrijfsuitoefening;
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 83
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid inzake de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e
artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering; en
f
indien het bemiddelen in verzekeringen betreft, artikel 4:75, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot het beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15 of f, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:75, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.9.2
. Bijkantoor en verrichten van diensten

Artikel 2 84
1
Indien de Autoriteit Financiële Markten een mededeling heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat met betrekking tot het bemiddelen in verzekeringen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland door een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in die andere lidstaat, kan de toezichthouder binnen een maand na ontvangst van de mededeling bekend maken welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de betrokken bemiddelaar in verzekeringen in acht moeten worden genomen bij het verlenen van zijn financiële diensten in Nederland.
2
Een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat kan een maand na de mededeling, bedoeld in het eerste lid, van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de Autoriteit Financiële Markten overgaan tot het verlenen van diensten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
2.2.9.3
. Vrijstelling

Artikel 2 85
1
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:80, eerste lid.
2
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:83, eerste lid.
Afdeling 2.2.10. Herverzekeringsbemiddelen
2.2.10.1
. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2 89
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in Artikel 2:86, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 89

Artikel 2 89
a
voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te herverzekeringsbemiddelen;
b
voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan te herverzekeringsbemiddelen; of
c
voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben.

Artikel 2 89

Artikel 2:86, eerste lid, is niet van toepassing op herverzekeringsbemiddelaars die in een andere lidstaat zijn geregistreerd in de zin van artikel 3 van de richtlijn, voorzover is voldaan aan artikel 2:90, tweede lid.


Artikel 2 89
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in Artikel 2:86, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e
artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering; en
f
artikel 4:76, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot het beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.10.2
. Bijkantoor en verrichten van diensten

Artikel 2 90
1
Indien de Autoriteit Financiële Markten een mededeling heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat met betrekking tot het herverzekeringsbemiddelen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland door een herverzekeringsbemiddelaar met zetel in die andere lidstaat, kan de toezichthouder binnen een maand na ontvangst van de mededeling bekend maken welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de betrokken herverzekeringsbemiddelaar in acht moeten worden genomen bij het verlenen van zijn financiële diensten in Nederland.
2
Een herverzekeringsbemiddelaar met zetel in een andere lidstaat kan een maand na de mededeling, bedoeld in het eerste lid, van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de Autoriteit Financiële Markten overgaan tot het verlenen van diensten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
2.2.10.3
. Vrijstelling

Artikel 2 91
1
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:86, eerste lid.
2
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:89, eerste lid.
Afdeling 2.2.11. Optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent
2.2.11.1
. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2 94
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2 94

Artikel 2 94
a
voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent;
b
voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent; of
c
voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben.

Artikel 2 94
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste, tweede en vierde lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 4:13, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
e
artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering.
2
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.11.2
. Vrijstelling

Artikel 2 95
1
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:92, eerste lid.
2
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:94, eerste lid.
Afdeling 2.2.12. Verlenen van beleggingsdiensten, verrichten van beleggingsactiviteiten en systematische internalisatie
2.2.12.1
. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2 99
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
2
Artikel 2:96 is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:

Artikel 2 99
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
2
Artikel 2:96 is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:
3
Artikel 2:96 is, voorzover het betreft het beheren van individuele vermogens en het adviseren over financiële instrumenten, niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in Nederland die voor het beheren van een instelling voor collectieve belegging in effecten een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, onderdeel a, hebben.
4
Artikel 2:96 is niet van toepassing op financiële ondernemingen, met uitzondering van instellingen voor collectieve belegging in effecten die een beleggingsmaatschappij zijn, die een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning hebben voor het beheren van beleggingsinstellingen, voorzover het betreft het adviseren over de rechten van deelneming in door die beheerders beheerde beleggingsinstellingen.
5
Artikel 2:96 is niet van toepassing op verbonden agenten die voor rekening van de beleggingsondernemingen beleggingsdiensten verlenen als bedoeld in onderdeel a, d of e van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, indien de beleggingsondernemingen voor wie de verbonden agent deze beleggingsdiensten verlenen:
a
volledig voor hen verantwoordelijk zijn, in die zin dat zij er voor zorg dragen dat de verbonden agenten voldoen aan deze wet; en
b
de betrokken agenten als verbonden agenten hebben aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten.
6
Een beleggingsonderneming die niet langer verantwoordelijk is als bedoeld in het vijfde, onderdeel a, voor een verbonden agent, geeft daarvan kennis aan de Autoriteit Financiële Markten en de betrokken verbonden agent.
7
De Autoriteit Financiële Markten gaat alleen over tot inschrijving van de verbonden agent in het register als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 12°, indien de beleggingsonderneming die de betrokken verbonden agent bij de Autoriteit Financiële Markten aanmeldt aantoont dat met betrekking tot de betrokken verbonden agent zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 4:9, eerste lid en 4:10.
8
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanmelding, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, plaatsvindt, de gegevens die daarbij worden verstrekt en de bescheiden die daarbij worden overgelegd.

Artikel 2 99
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, eerste en derde lid, met betrekking tot het beleid inzake de integere bedrijfsuitoefening;
2
Artikel 2:96 is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:
a
vanuit een bijkantoor in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, voorzover is voldaan aan artikel 2:101; of
b
door middel van het verrichten van diensten naar Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, voorzover is voldaan aan artikel 2:102;
c
door tussenkomst van een verbonden agent in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten als bedoeld in onderdeel a, d of e van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, voorzover is voldaan aan de artikelen 2:101 of 2:102 en de beleggingsonderneming de betrokken agent als verbonden agent ter inschrijving in het register heeft aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten. Het bepaalde in artikel 2:97, zevende lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2 99
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 4:9, eerste lid, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c
artikel 4:11, eerste en derde lid, met betrekking tot het beleid inzake de integere bedrijfsuitoefening;
d
artikel 4:83, eerste lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijkse beleid bepaalt en ingevolge artikel 4:84 met betrekking tot de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e
artikel 4:13, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f
artikel 4:14, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten;
h
artikel 4:88 met betrekking tot het voeren van een adequaat beleid ter zake van het voorkomen van de in dat artikel bedoelde belangenconflicten;
i
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
j
artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
Indien de aanvraag betrekking heeft het bemiddelen of beheren van individuele vermogens door een in Nederland gelegen bijkantoor van een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, toont de aanvrager tevens aan dat de beleggingsonderneming in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is beleggingsdiensten te verlenen en bevoegd is een bijkantoor in Nederland te openen.
2
Ingeval een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:95 wordt gehouden in de beleggingsonderneming, verleent de Autoriteit Financiële Markten, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming in de beleggingsonderneming voldoet aan artikel 3:95, tweede lid, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.
3
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4
Indien de aanvraag betrekking heeft op het verlenen van de beleggingsdienst, bedoeld in onderdeel b van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 en op het verrichten van de beleggingsactiviteit, bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in dat artikel en de aanvrager tevens voornemens is het bedrijf van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling uit te oefenen met betrekking tot transacties in aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, meldt hij dat voornemen bij de aanvraag.
5
Indien de beleggingsonderneming voornemens is nevendiensten te verlenen, meldt zij dat voornemen bij de aanvraag.
6
De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, d, met betrekking tot het eerste lid van artikel 4:83, eerste lid, f, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:14, h met betrekking tot het derde lid van artikel 4:88, of i, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.2.12.2
. Bijkantoor en verrichten van diensten

Artikel 2 103a
1
Een beleggingsonderneming waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend voor het exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit, die voornemens is om in een andere lidstaat voorzieningen te treffen waardoor haar in die lidstaat gevestigde leden of deelnemers toegang krijgen tot deze multilaterale handelsfaciliteit en daarop kunnen handelen, deelt dit voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten mede. De Autoriteit Financiële Markten verstrekt deze informatie binnen een maand na ontvangst aan de relevante toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.
2
De Autoriteit Financiële Markten deelt, op verzoek van de toezichthoudende instantie van de in het eerste lid bedoelde lidstaat binnen een redelijke termijn de identiteitsgegevens mee van de leden van of deelnemers aan de multilaterale handelsfaciliteit.
3
Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die hebben voldaan aan artikel 2:71, eerste lid.
4
Indien een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid het voornemen heeft beleggingsdiensten te verlenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor door middel van een in Nederland gevestigde verbonden agent die onder haar verantwoordelijkheid en voor haar rekening optreedt, is het bepaalde in deze wet ten aanzien van een bijkantoor van beleggingsondernemingen van overeenkomstige toepassing op de verbonden agent.

Artikel 2 103a
1
Een beleggingsonderneming waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend voor het exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit, die voornemens is om in een andere lidstaat voorzieningen te treffen waardoor haar in die lidstaat gevestigde leden of deelnemers toegang krijgen tot deze multilaterale handelsfaciliteit en daarop kunnen handelen, deelt dit voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten mede. De Autoriteit Financiële Markten verstrekt deze informatie binnen een maand na ontvangst aan de relevante toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.
2
De Autoriteit Financiële Markten deelt, op verzoek van de toezichthoudende instantie van de in het eerste lid bedoelde lidstaat binnen een redelijke termijn de identiteitsgegevens mee van de leden van of deelnemers aan de multilaterale handelsfaciliteit.
3
Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die hebben voldaan aan artikel 2:71, eerste lid.

Artikel 2 103a
1
Een beleggingsonderneming waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend voor het exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit, die voornemens is om in een andere lidstaat voorzieningen te treffen waardoor haar in die lidstaat gevestigde leden of deelnemers toegang krijgen tot deze multilaterale handelsfaciliteit en daarop kunnen handelen, deelt dit voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten mede. De Autoriteit Financiële Markten verstrekt deze informatie binnen een maand na ontvangst aan de relevante toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.
2
De Autoriteit Financiële Markten deelt, op verzoek van de toezichthoudende instantie van de in het eerste lid bedoelde lidstaat binnen een redelijke termijn de identiteitsgegevens mee van de leden van of deelnemers aan de multilaterale handelsfaciliteit.

Artikel 2 103a
Het is een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 2:98, tweede lid, niet toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten indien die financiële diensten niet wordt vermeld in de mededeling, bedoeld in artikel 2:100, eerste lid.

Artikel 2 103a
1
Een beleggingsonderneming waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend voor het exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit, die voornemens is om in een andere lidstaat voorzieningen te treffen waardoor haar in die lidstaat gevestigde leden of deelnemers toegang krijgen tot deze multilaterale handelsfaciliteit en daarop kunnen handelen, deelt dit voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten mede. De Autoriteit Financiële Markten verstrekt deze informatie binnen een maand na ontvangst aan de relevante toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.
2
De Autoriteit Financiële Markten deelt, op verzoek van de toezichthoudende instantie van de in het eerste lid bedoelde lidstaat binnen een redelijke termijn de identiteitsgegevens mee van de leden van of deelnemers aan de multilaterale handelsfaciliteit.
2.2.12.3
. Vrijstelling

Artikel 2 104
1
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:96.
2
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:99, eerste lid.
Afdeling 2.2.13. Bijzondere bepalingen

Artikel 2 105
1
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:55, 2:60, 2:75, 2:80, 2:86, 2:92 en 2:96 aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die mede strekt ten behoeve van bij die rechtspersoon aangesloten ondernemingen, indien die rechtspersoon, onverminderd de artikelen 2:58, 2:63, 2:78, 2:83, 2:89, 2:94 en 2:99, aantoont dat hij:
a
krachtens zijn statuten en de statuten van de bij hem aangesloten ondernemingen of krachtens een overeenkomst met de bij hem aangesloten ondernemingen beschikt over voldoende bevoegdheden jegens de aangesloten ondernemingen om een handelen of nalaten van een zodanige onderneming in strijd met het bepaalde ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, tegen te kunnen gaan en door de Autoriteit Financiële Markten gegeven aanwijzingen op te laten volgen;
b
beschikt over voldoende mogelijkheden tot deskundige ondersteuning van de aangesloten ondernemingen; en
c
gemachtigd is die ondernemingen bij de vergunningaanvraag en ook overigens voor de toepassing van de afdelingen 2.2.5, 2.2.6, 2.2.8, 2.2.9, 2.2.10, 2.2.11, 2.2.12, 2.3.6, 2.3.7 en 2.3.8 en voor de toepassing van het bepaalde ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, te vertegenwoordigen.
2
Indien na het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid een onderneming zich aansluit bij de rechtspersoon geldt de vergunning mede voor die onderneming, indien de rechtspersoon ten aanzien van deze onderneming voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
3
Voor de toepassing van de afdelingen 2.2.5, 2.2.6, 2.2.8, 2.2.9, 2.2.10, 2.2.11, 2.2.12, 2.3.6, 2.3.7 en 2.3.8 geldt het handelen en het nalaten te handelen van de aangesloten onderneming als het handelen onderscheidenlijk het nalaten te handelen van de rechtspersoon.
4
Onze Minister kan na raadpleging van de Autoriteit Financiële Markten ondernemingen aanwijzen die voor de toepassing van het tweede en het derde lid geacht worden over een vergunning als bedoeld in het eerste lid te beschikken, indien deze ondernemingen een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben en voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.
5
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b.

Hoofdstuk 2.3. Toegang tot de buitenlandse financiële markten

Artikel 2 106
Het bepaalde in dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 2:117 en 2:118, is niet van toepassing op het verlenen van financiële diensten die kunnen worden aangemerkt als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek naar een andere lidstaat door een financiële onderneming met zetel in Nederland.
Afdeling 2.3.1. Uitoefenen van bedrijf van clearinginstelling
2.3.1.1
. Bijkantoor buiten Nederland

Artikel 2 107
1
Een clearinginstelling met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in het eerste lid indien de clearinginstelling voldoet aan het ingevolge het tweede lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de clearinginstelling, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
4
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
Afdeling 2.3.2. Uitoefenen van bedrijf van kredietinstelling en financiële instelling
2.3.2.1
. Bijkantoor en verrichten van diensten door een kredietinstelling naar een andere lidstaat

Artikel 2 110
1
Een kredietinstelling met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank onder opgave van de lidstaat waarnaar zij voornemens is diensten te verrichten en van de voorgenomen werkzaamheden.
2
De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de kredietinstelling voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de kredietinstelling.

Artikel 2 110
1
Een kredietinstelling met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank onder opgave van de lidstaat waarnaar zij voornemens is diensten te verrichten en van de voorgenomen werkzaamheden.
2
De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de kredietinstelling voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de kredietinstelling.
3
De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de kredietinstelling voornemens is door middel van een bijkantoor haar bedrijf uit te oefenen. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de kredietinstelling.
4
De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens gegevens over de omvang van het eigen vermogen, de solvabiliteitsratio alsmede voorzover van toepassing gegevens over de toepasselijkheid van een vangnetregeling op de verplichtingen van het bijkantoor van de kredietinstelling.
5
De Nederlandsche Bank deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de kredietinstelling de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.

Artikel 2 110
1
Een kredietinstelling met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank onder opgave van de lidstaat waarnaar zij voornemens is diensten te verrichten en van de voorgenomen werkzaamheden.
2
De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de kredietinstelling voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de kredietinstelling.
2.3.2.2
. Bijkantoor en verrichten van diensten door een kredietinstelling naar een staat die geen lidstaat is

Artikel 2 111
1
Een kredietinstelling met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een bijkantoor in een staat die geen lidstaat is het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank stemt in met het voornemen indien de kredietinstelling voldoet aan het ingevolge het eerste lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de kredietinstelling, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
4
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
2.3.2.3
. Bijkantoor en verrichten van diensten door een financiële instelling naar een andere lidstaat

Artikel 2 114
1
Een financiële instelling met zetel in Nederland die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank onder opgave van de lidstaat waarnaar zij voornemens is diensten te verrichten en van de voorgenomen werkzaamheden.
2
De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de financiële instelling voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de financiële instelling.

Artikel 2 114
1
Een financiële instelling met zetel in Nederland die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank onder opgave van de lidstaat waarnaar zij voornemens is diensten te verrichten en van de voorgenomen werkzaamheden.
2
De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de financiële instelling voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de financiële instelling.
3
De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie in de lidstaat waar de financiële instelling voornemens is door middel van een bijkantoor haar bedrijf uit te oefenen. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de financiële instelling.
4
De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens gegevens over de omvang van het eigen vermogen, de solvabiliteitsratio alsmede voorzover van toepassing gegevens over de toepasselijkheid van een vangnetregeling op de verplichtingen van het bijkantoor van de financiële instelling.
5
De Nederlandsche Bank deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de financiële instelling de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.

Artikel 2 114
1
Een financiële instelling met zetel in Nederland die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank onder opgave van de lidstaat waarnaar zij voornemens is diensten te verrichten en van de voorgenomen werkzaamheden.
2
De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de financiële instelling voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de financiële instelling.
Afdeling 2.3.3. Uitoefenen van bedrijf van levensverzekeraar en schadeverzekeraar
2.3.3.1
. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een andere lidstaat

Artikel 2 119
1
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:117, eerste lid, of 2:118, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen een maand na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 2 119
1
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:117, eerste lid, of 2:118, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen een maand na ontvangst van de aanvraag.
3
De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de verzekeraar voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de verzekeraar.
4
De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat gegevens omtrent de solvabiliteitsmarge van de verzekeraar, de aard van de verbintenissen die de verzekeraar door middel van het verrichten van diensten voornemens is in de andere lidstaat aan te gaan en de branches waarin hij het verzekeringsbedrijf mag uitoefenen.
5
De Nederlandsche Bank deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de verzekeraar de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.

Artikel 2 119
1
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:117, eerste lid, of 2:118, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen een maand na ontvangst van de aanvraag.
3
De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de verzekeraar voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de verzekeraar.

Artikel 2 119
1
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:117, eerste lid, of 2:118, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen een maand na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 2 119
1
De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:117, eerste lid, of 2:118, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen een maand na ontvangst van de aanvraag.
3
De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de verzekeraar voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de verzekeraar.
4
De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat gegevens omtrent de solvabiliteitsmarge van de verzekeraar, de aard van de verbintenissen die de verzekeraar door middel van het verrichten van diensten voornemens is in de andere lidstaat aan te gaan en de branches waarin hij het verzekeringsbedrijf mag uitoefenen.
2.3.3.2
. Bijkantoor in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2 120
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank stemt in met het voornemen, indien de verzekeraar voldoet aan het ingevolge het tweede lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is, of de betrouwbaarheid of deskundigheid van een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt of van de vertegenwoordiger van de verzekeraar niet buiten twijfel staat.
4
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
Afdeling 2.3.4. Uitoefenen van bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar
2.3.4.1
. Bijkantoor buiten Nederland

Artikel 2 121
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.
2
De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank stemt in met het voornemen indien de verzekeraar voldoet aan het bij of krachtens het tweede lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is, of de betrouwbaarheid of deskundigheid van een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt of van de vertegenwoordiger van de verzekeraar niet buiten twijfel staat.
4
De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
Afdeling 2.3.5. Aanbieden van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten
2.3.5.1
. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een lidstaat

Artikel 2 124
1
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:122, tenzij, gelet op het voornemen van de beheerder, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2
De Autoriteit Financiële Markten neemt een besluit binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag.
3
De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder voornemens is door middel van een bijkantoor rechten van deelneming in door hem beheerde instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland aan te bieden. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beheerder.

Artikel 2 124
1
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:122, tenzij, gelet op het voornemen van de beheerder, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2
De Autoriteit Financiële Markten neemt een besluit binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 2 124
1
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:122, tenzij, gelet op het voornemen van de beheerder, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2
De Autoriteit Financiële Markten neemt een besluit binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag.
3
De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder voornemens is door middel van een bijkantoor rechten van deelneming in door hem beheerde instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland aan te bieden. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beheerder.
4
De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens gegevens omtrent de toepasselijkheid van het beleggerscompensatiestelsel.
5
De Autoriteit Financiële Markten deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de beheerder de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.
Afdeling 2.3.6. Bemiddelen in verzekeringen
2.3.6.1
. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een andere lidstaat

Artikel 2 125
1
Een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor in een andere lidstaat of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat te bemiddelen in verzekeringen, gaat daartoe slechts over indien hij kennis heeft gegeven van zijn voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten onder opgave van de lidstaat waarin hij voornemens is een bijkantoor te openen onderscheidenlijk waarnaar hij voornemens is diensten te verrichten.
2
De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar in verzekeringen voornemens is financiële diensten te verlenen, indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen een kennisgeving heeft gedaan dat die lidstaat een dergelijke mededeling wenselijk acht. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de desbetreffende bemiddelaar in verzekeringen.
3
Indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen geen kennisgeving heeft gedaan dat de desbetreffende lidstaat een dergelijke mededeling wenselijk acht, meldt de Autoriteit Financiële Markten dit onverwijld na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, aan de desbetreffende bemiddelaar in verzekeringen.
Afdeling 2.3.7. Herverzekeringsbemiddelen
2.3.7.1
. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een andere lidstaat

Artikel 2 126
1
Een herverzekeringsbemiddelaar met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat te herverzekeringsbemiddelen, gaat daartoe slechts over indien hij kennis heeft gegeven van het voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten onder opgave van de lidstaat waarin hij voornemens is een bijkantoor te openen onderscheidenlijk waarnaar hij voornemens is diensten te verrichten.
2
De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de herverzekeringsbemiddelaar voornemens is te herverzekeringsbemiddelen, indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen een kennisgeving heeft gedaan dat die lidstaat een dergelijke mededeling wenselijk acht. De toezichthouder zendt een afschrift van de mededeling aan de desbetreffende herverzekeringsbemiddelaar.
3
Indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen geen kennisgeving heeft gedaan dat de desbetreffende lidstaat een dergelijke mededeling wenselijk acht, meldt de Autoriteit Financiële Markten dit onverwijld na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, aan de desbetreffende herverzekeringsbemiddelaar.
Afdeling 2.3.8. Verlenen van beleggingsdiensten en verrichten van beleggingsactiviteiten
2.3.8.1
. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een andere lidstaat

Artikel 2 128
1
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:127, tenzij, gelet op het voornemen van de beleggingsonderneming, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2
De Autoriteit Financiële Markten doet van haar besluit, alsmede van de gegevens als bedoeld in artikel 2:127, tweede lid, binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag mededeling aan de toezichthoudende instantie, die in de desbetreffende lidstaat als contactpersoon als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de richtlijn markten in financiële instrumenten is aangewezen. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beleggingsonderneming.
3
De mededeling, bedoeld in het vorige lid, bevat tevens gegevens omtrent de toepasselijkheid van het beleggerscompensatiestelsel.

Artikel 2 128
1
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:127, tenzij, gelet op het voornemen van de beleggingsonderneming, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.
2
De Autoriteit Financiële Markten doet van haar besluit, alsmede van de gegevens als bedoeld in artikel 2:127, tweede lid, binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag mededeling aan de toezichthoudende instantie, die in de desbetreffende lidstaat als contactpersoon als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de richtlijn markten in financiële instrumenten is aangewezen. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beleggingsonderneming.
3
De mededeling, bedoeld in het vorige lid, bevat tevens gegevens omtrent de toepasselijkheid van het beleggerscompensatiestelsel.
4
De Autoriteit Financiële Markten deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de beleggingsonderneming de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.
5
Een beleggingsonderneming meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:127, tweede lid, opgave van gegevens is voorgeschreven aan de Autoriteit Financiële Markten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald welke wijzigingen worden gemeld, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
6
De Autoriteit Financiële Markten doet mededeling van in het vijfde lid bedoelde wijzigingen en van wijzigingen met betrekking tot het beleggerscompensatiestelsel, bedoeld in het derde lid, aan de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.
Artikel 2:129
1
Een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 2:96 heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten naar een andere lidstaat of die in die lidstaat andere beleggingsdiensten wenst te verlenen of andere beleggingsactiviteiten wenst te verrichten dan waarvoor de in dit lid bedoelde mededeling is gedaan, gaat daartoe slechts over, indien:
a
zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten onder opgave van de volgende gegevens:
1
de betrokken lidstaat;
2
de beleggingsdiensten die zij voornemens is te verlenen of de beleggingsactiviteiten die zij voornemens is te verrichten;
3
de identiteit van de verbonden agent, indien de beleggingsonderneming voornemens is de beleggingsdiensten die zij voornemens is te verlenen of beleggingsactiviteiten die zij voornemens is te verrichten door middel van een verbonden agent te verlenen onderscheidenlijk te verrichten; en
b
de Autoriteit Financiële Markten mededeling van het voornemen heeft gedaan aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat.
2
De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving, mededeling van het voornemen alsmede van de gegevens als bedoeld in het eerste lid, onder a, aan de toezichthoudende instantie die in de betrokken lidstaat als contactpersoon als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten is aangewezen. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beleggingsonderneming.
3
Een beleggingsonderneming meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge het eerste lid opgave van gegevens is voorgeschreven aan de Autoriteit Financiële Markten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke wijzigingen worden gemeld, welke gegevens daarbij worden verstrekt, welke procedure daarbij wordt gevolgd en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
4
De Autoriteit Financiële Markten doet mededeling van de in het derde lid bedoelde wijzigingen aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat.
2.3.8.2
. Bijkantoor in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2 130
1
Een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 of 2:65, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten gaat daartoe slechts over indien de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd. De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2
De Autoriteit Financiële Markten stemt in met het voornemen, tenzij, gelet op het voornemen van de beleggingsonderneming, de bedrijfsvoering of de financiële positie van de beleggingsonderneming niet toereikend is.
3
De Autoriteit Financiële Markten neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag. Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen

Hoofdstuk 3.1. Inleidende bepalingen

Artikel 3 4
Voor de toepassing van dit deel en de daarop berustende bepalingen wordt:
a
het sluiten van een overeenkomst die strekt tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon, geacht te zijn aangegaan in de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, indien de verzekering wordt aangegaan door een natura-uitvaartverzekeraar en voor deze natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico met zich brengt;
b
het beheer over een collectief pensioenfonds beschouwd als de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, indien het wordt gevoerd door een levensverzekeraar.

Artikel 3 4
1
Een ieder met zetel in Nederland die, geen bank zijnde, zijn bedrijf maakt van:
a
het van professionele marktpartijen of binnen besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen; of
b
het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van beleggingen, niet zijnde kredietuitzettingen,
c
een garantstelling voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden die is verstrekt door:
1
een bank die een door de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat verleende vergunning heeft; of
2
een bank met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat die geen lidstaat is waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die dit deel beoogt te beschermen.
2
Het eerste lid is slechts van toepassing voorzover degene die de gelden ter beschikking verkrijgt, deze voor ten minste 95 procent van zijn balanstotaal als krediet uitzet binnen het concern waartoe hij behoort. Onder een concern wordt verstaan de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van dit artikel, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 3 4
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het ingevolge dit deel bepaalde voor beheerders, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen en bewaarders.

Artikel 3 4
1
Een ieder met zetel in Nederland die, geen bank zijnde, zijn bedrijf maakt van:
a
het van professionele marktpartijen of binnen besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen; of
b
het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van beleggingen, niet zijnde kredietuitzettingen,
kan een vergunning aanvragen bij de Nederlandsche Bank voor het uitoefenen van dat bedrijf; bij de toepassing van artikel 2:12 en 2:13 merkt ee Nederlandsche Bank de werkzaamheden van de aanvrager aan als het uitoefenen van het bedrijf van bank.
2
Op degene die op grond van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid een vergunning heeft verkregen van de Nederlandsche Bank, is het ingevolge deze wet met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank bepaalde van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van afdeling 3.5.5.

Hoofdstuk 3.2. Aantrekken van opvorderbare gelden

Artikel 3 6
1
Het is verboden zonder een vergunning van de Nederlandsche Bank of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in Nederland op te treden als waarborg- of garantiefonds.
2
Het eerste lid en het overige ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar is niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen die:
a
onder overheidstoezicht staan of een beroep kunnen doen op een van overheidswege verstrekte garantie; of
b
slechts waarborgen of garanties bieden ten behoeve van natuurlijke personen binnen een besloten kring:
c
de lidstaten, alsmede de regionale of lokale overheden van de lidstaten;
d
degenen die opvorderbare gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben als gevolg van het aanbieden van effecten in overeenstemming met het ingevolge hoofdstuk 5.1 bepaalde; en
e
entiteiten voor risico-acceptatie.
3
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen.
4
De Nederlandsche Bank kan, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Artikel 3 6
1
Het is verboden zonder een vergunning van de Nederlandsche Bank of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in Nederland op te treden als waarborg- of garantiefonds.
2
Het eerste lid en het overige ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar is niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen die:
a
onder overheidstoezicht staan of een beroep kunnen doen op een van overheidswege verstrekte garantie; of
b
slechts waarborgen of garanties bieden ten behoeve van natuurlijke personen binnen een besloten kring:
1
die nauwkeurig is omschreven;
2
waarvan de toetredingscriteria vooraf zijn bepaald, toetsbaar zijn en niet resulteren in het op eenvoudige wijze toetreden van niet tot de kring behorende natuurlijke personen; en
3
waarbinnen degenen die er deel van uitmaken in een op het tijdstip van het bieden van waarborgen of garanties reeds bestaande rechtsbetrekking staan tot het waarborg- of garantiefonds waardoor de waarborgen of garanties worden geboden, op grond waarvan zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van diens financiële toestand.
3
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen.
4
De Nederlandsche Bank kan, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Hoofdstuk 3.2A. [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 3 6
1
Het is verboden zonder een vergunning van de Nederlandsche Bank of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in Nederland op te treden als waarborg- of garantiefonds.
2
Het eerste lid en het overige ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar is niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen die:
a
onder overheidstoezicht staan of een beroep kunnen doen op een van overheidswege verstrekte garantie; of
b
slechts waarborgen of garanties bieden ten behoeve van natuurlijke personen binnen een besloten kring:
1
die nauwkeurig is omschreven;
2
waarvan de toetredingscriteria vooraf zijn bepaald, toetsbaar zijn en niet resulteren in het op eenvoudige wijze toetreden van niet tot de kring behorende natuurlijke personen; en
3
waarbinnen degenen die er deel van uitmaken in een op het tijdstip van het bieden van waarborgen of garanties reeds bestaande rechtsbetrekking staan tot het waarborg- of garantiefonds waardoor de waarborgen of garanties worden geboden, op grond waarvan zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van diens financiële toestand.
3
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen.
4
De Nederlandsche Bank kan, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Hoofdstuk 3.3. Regels voor het werkzaam zijn op de financiële markten
Afdeling 3.3.1. Verbod gebruik van het woord ?bank?

Artikel 3 7
1
Het is een ieder die geen vergunninghoudende kredietinstelling is verboden het woord ?bank? of vertalingen of vormen daarvan te bezigen in zijn naam of bij de uitoefening van zijn bedrijf, tenzij zulks in zodanige samenhang geschiedt, dat daaruit duidelijk blijkt, dat hij niet werkzaam is op de financiële markten.
2
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a
financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben als bedoeld in artikel 3:110 of die hebben voldaan aan het in artikel 2:25 of 2:26 bepaalde met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in bijlage I van de herziene richtlijn banken vanuit een bijkantoor onderscheidenlijk door middel van het verrichten van diensten; en
b
vertegenwoordigende organisaties van onder toezicht staande kredietinstellingen of financiële instellingen.
3
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid.
4
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.
Afdeling 3.3.2. Deskundigheid, betrouwbaarheid en integriteit
3.3.2.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 10
Het dagelijks beleid van een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland wordt bepaald door personen die deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming.

Artikel 3 10
1
Een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van haar onderscheidenlijk zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat:
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de minimumvoorwaarden waaraan het beleid, bedoeld in het eerste lid, moet voldoen.
3
Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid verstrekt aan de Nederlandsche Bank bij algemene maatregel van bestuur te bepalen informatie over incidenten die verband houden met de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3 10
1
Een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van haar onderscheidenlijk zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat:
a
belangenverstrengeling wordt tegengegaan;
b
wordt tegengegaan dat de financiële onderneming of haar werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
c
wordt tegengegaan dat wegens haar cliënten het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kan worden geschaad; en
d
wordt tegengegaan dat andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers worden verricht die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de minimumvoorwaarden waaraan het beleid, bedoeld in het eerste lid, moet voldoen.
3
Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid verstrekt aan de Nederlandsche Bank bij algemene maatregel van bestuur te bepalen informatie over incidenten die verband houden met de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid.
4
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
3.3.2.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 12
De artikelen 3:8, 3:9 en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is.

Artikel 3 12

Artikel 3:10 is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.

3.3.2.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 14
De artikelen 3:8, 3:9 en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat, van entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat en van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 3 14

Artikel 3:10 is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

Afdeling 3.3.3. Structurering en inrichting
3.3.3.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
a
het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico?s;
b
integriteit, waaronder wordt verstaan het tegengaan van:
1
belangenverstrengeling;
2
het begaan van strafbare feiten of andere wetsovertredingen door de financiële onderneming of haar werknemers, die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
3
relaties met cliënten die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden; en
4
andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad;
c
de soliditeit van de financiële onderneming, waaronder wordt verstaan:
1
het beheersen van financiële risico?s;
2
het beheersen van andere risico?s die de soliditeit van de financiële onderneming kunnen aantasten;
3
het zorgen voor de instandhouding van de vereiste financiële waarborgen; en
4
andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4
De Nederlandsche Bank actualiseert de evaluatie ten minste een keer per jaar.

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
a
worden in verband met het toezicht op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde, regels gesteld met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden door financiële ondernemingen;
b
worden regels gesteld met betrekking tot de beheersing van risico?s die verband houden met het uitbesteden van werkzaamheden door clearinginstellingen, entiteiten voor risico-acceptatie, kredietinstellingen en verzekeraars; en
c
worden regels gesteld met betrekking tot de tussen een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar en de derde te sluiten overeenkomst met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden.

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4
De Nederlandsche Bank actualiseert de evaluatie ten minste een keer per jaar.

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 3 20
Een verzekeraar met zetel in Nederland heeft de rechtsvorm van naamloze vennootschap, onderlinge waarborgmaatschappij of Europese vennootschap.
3.3.3.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 24
1
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is.

Artikel 3 24
De artikelen 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde lid en 3:18, eerste en derde lid, aanhef en onderdeel a, zijn van overeenkomstige toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland.

Artikel 3 24
1
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is.

Artikel 3 24
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of diensten verricht naar Nederland:
a
is naar het recht van de staat van zijn zetel rechtspersoon;
b
is in de staat van zijn zetel bevoegd tot de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk het bedrijf van schadeverzekeraar; en
c
oefent dit bedrijf daadwerkelijk uit vanuit een vestiging in die staat.
3.3.3.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 28
De artikelen 3:16 en 3:17 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 3 28
De artikelen 3:15 tot en met 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 3 28
De artikelen 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, en 3:18, eerste en derde lid, aanhef en onderdeel a, zijn van overeenkomstige toepassing op beheerders van een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, beleggingsinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten van deelneming in Nederland aanbieden en bewaarders die zijn verbonden aan een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt.

Artikel 3 28
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

Artikel 3 28
De artikelen 3:17, 3:18 en 3:21 zijn van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 3 28

Artikel 3:24 is van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat of natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.

Afdeling 3.3.4. Overige bepalingen
3.3.4.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 38b
1
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar die voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
2
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.

Artikel 3 38b
1
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar die voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
2
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.
4
De artikelen 3:8 en 3:9 zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon die als vertegenwoordiger van een verzekeraar is aangesteld en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3 38b
Een kredietinstelling met zetel in Nederland die een dochtermaatschappij is van een kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, staat in de staat waar de laatstbedoelde kredietinstelling haar zetel heeft onder voldoende geconsolideerd toezicht.

Artikel 3 38b
Het is een bank met zetel in Nederland die een vergunning heeft voor de uitoefening van het bedrijf van bank toegestaan ten minste de werkzaamheden genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken te verrichten, tenzij in de vergunning uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 3 38b
Indien een financiële onderneming een vergunning heeft voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en deze vergunning omvat niet het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten, kan zij een uitbreiding van de vergunning met deze activiteiten aanvragen, indien zij ervoor zorgt en aantoont dat wordt voldaan aan het bepaalde ingevolge de artikelen 4:91a, met betrekking tot de eisen die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren, 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° en 4:87 en met betrekking tot de aanvraag van de vergunning.

Artikel 3 38b
1
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar die voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
a
het verrichten van met de uitgifte van elektronisch geld samenhangende diensten;
b
het uitgeven en beheren van andere betaalmiddelen, met uitsluiting van de werkzaamheden, bedoeld onder punt 2 van bijlage I van de herziene richtlijn banken;
c
het vastleggen van informatie op een elektronische drager ten behoeve van andere ondernemingen.
2
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.

Artikel 3 38b
Een kredietinstelling geeft slechts elektronisch geld uit tegen een waarde die ten hoogste gelijk is aan de waarde van de voor de uitgifte te ontvangen gelden.

Artikel 3 38b
1
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar die voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
2
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
a
verzekeraars toegestaan handelsactiviteiten te verrichten die voortvloeien uit hun verzekeringsbedrijf en is het levensverzekeraars die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar hebben, toegestaan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen zonder een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar;
b
levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars toegestaan het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen in de activiteit levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering onderscheidenlijk schadeherverzekering zonder een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar in de desbetreffende activiteit, met dien verstande dat levensverzekeraars en schadeverzekeraars het bedrijf van herverzekeraar alleen mogen uitoefenen met betrekking tot de risico?s van de branches waarvoor zij een vergunning hebben.
3
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.
4
De artikelen 3:8 en 3:9 zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon die als vertegenwoordiger van een verzekeraar is aangesteld en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het derde lid.
5
Op levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in Nederland die tevens het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering onderscheidenlijk schadeherverzekering, zijn de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar onderscheidenlijk schadeherverzekeraar van toepassing, voor zover niet anders is bepaald.
6
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, in afwijking van het derde lid, bepaald welke risico?s die behoren tot een andere branche dan de branche of branches waarvoor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar is verleend als bijkomend risico mogen worden verzekerd, alsmede welke risico?s niet als bijkomende risico?s met andere branches mogen worden gecombineerd.

Artikel 3 38b
1
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar die voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
2
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.
4
De artikelen 3:8 en 3:9 zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon die als vertegenwoordiger van een verzekeraar is aangesteld en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3 38b
Het is een schadeverzekeraar met zetel in Nederland verboden schaden te verzekeren veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer of muiterij. In zee-, transport-, luchtvaart- en reisverzekeringen is het evenwel toegestaan risico?s van molest te verzekeren in de algemeen gebruikelijke molestclausules zolang de Nederlandsche Bank daartegen geen bedenkingen naar voren heeft gebracht.

Artikel 3 38b
Het is een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland die een vergunning heeft voor het verrichten van haar werkzaamheden verboden andere werkzaamheden uit te oefenen dan de werkzaamheden waarvoor de vergunning is verleend. In afwijking daarvan is het entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in Nederland toegestaan handelsactiviteiten te verrichten die voortvloeien uit hun bedrijf.

Artikel 3 38b
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot voorwaarden die in door entiteiten voor risico-acceptatie gesloten overeenkomsten worden opgenomen.
3.3.4.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 42
1
Het is een bank met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uitoefent toegestaan ten minste de werkzaamheden, genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij in de in die lidstaat verleende vergunning uitdrukkelijk anders is bepaald dan wel de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
2
Het is een bank met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, toegestaan ten minste de werkzaamheden genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken te verrichten, tenzij in de in die lidstaat verleende vergunning uitdrukkelijk anders is bepaald dan wel zij van de werkzaamheden die zij voornemens is door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen geen kennis heeft gegeven aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft.
3
Artikel 3:34 is van overeenkomstige toepassing op elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat die vanuit een bijkantoor dan wel door middel van het verrichten van diensten in Nederland hun bedrijf uitoefenen.

Artikel 3 42
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het adres van de door een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat aangestelde vertegenwoordiger waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan, en wordt geregeld onder welke omstandigheden de vertegenwoordiger ophoudt vertegenwoordiger te zijn.

Artikel 3 42
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de voorwaarden, waaronder wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover krachtens artikel 2:17, tweede lid, de Nederlandsche Bank gegevens heeft ontvangen, ten uitvoer mogen worden gelegd.

Artikel 3 42
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover krachtens artikel 2:39, eerste lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
3.3.4.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 48
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan die zijn woonplaats in Nederland heeft.
2
De vertegenwoordiger van een verzekeraar heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die de levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar heeft. Hij maakt daarvan gebruik voorzover de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.

Artikel 3 48
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan die zijn woonplaats in Nederland heeft.
2
De vertegenwoordiger van een verzekeraar heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die de levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar heeft. Hij maakt daarvan gebruik voorzover de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.

Artikel 3 48
Indien een financiële onderneming een vergunning heeft voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en deze vergunning omvat niet het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten, kan zij een uitbreiding van de vergunning met deze activiteiten aanvragen, indien zij ervoor zorgt en aantoont dat wordt voldaan aan het bepaalde ingevolge de artikelen 4:91a, met betrekking tot de eisen die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren, 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° en 4:87 en met betrekking tot de aanvraag van de vergunning.

Artikel 3 48
Een kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uitoefent en die een dochteronderneming is van een kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, staat in de staat waar de laatstbedoelde kredietinstelling haar zetel heeft onder voldoende geconsolideerd toezicht.

Artikel 3 48
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan die zijn woonplaats in Nederland heeft.
2
De vertegenwoordiger van een verzekeraar heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die de levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar heeft. Hij maakt daarvan gebruik voorzover de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3
De vertegenwoordiger van een verzekeraar voldoet namens de verzekeraar aan de ingevolge deze wet gestelde regels. Het ontbreken van de vertegenwoordiger of zijn in gebreke zijn, ontslaat de schadeverzekeraar onderscheidenlijk levensverzekeraar niet van de verplichting deze regels na te leven.
4
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het derde lid, eerste zin, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
5
Is de vertegenwoordiger van de verzekeraar rechtspersoon, dan wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die in Nederland zijn woonplaats heeft en die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en van zijn uit deze wet voortvloeiende verplichtingen.
6
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het adres van de door een levensverzekeraar of een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is aangestelde vertegenwoordiger waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan, en wordt geregeld onder welke omstandigheden de vertegenwoordiger ophoudt vertegenwoordiger te zijn en wordt de opvolging van de vertegenwoordiger geregeld.
7
Als woonplaats van de verzekeraar in Nederland geldt de woonplaats van zijn vertegenwoordiger, met dien verstande dat, indien de vertegenwoordiger een natuurlijke persoon is die een kantoor houdt, dit kantoor als woonplaats van de verzekeraar wordt aangemerkt.
8
De artikelen 3:8 en 3:9 zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon die als vertegenwoordiger van een verzekeraar is aangesteld en natuurlijke persoon is en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 3 48
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is zijn bedrijf uitoefent, geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:45 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
3.3.4.4
. Financiële ondernemingen met zetel buiten Nederland

Artikel 3 52

Artikel 3:29 is van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen, entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf vanuit in Nederland gelegen bijkantoren uitoefenen.


Artikel 3 52
1
Artikel 3:44 is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars, entiteiten voor risico-acceptatie en herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
2
Artikel 3:47 is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars met zetel buiten Nederland.

Artikel 3 52
Het is een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat verboden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor een ander bedrijf dan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen.

Artikel 3 52
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat die door middel van het verrichten van diensten naar Nederland zijn bedrijf uitoefent, geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:52 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
Afdeling 3.3.5. Minimum vermogen
3.3.5.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 53
1
Een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of een beleggingsactiviteiten verricht in Nederland, een bewaarder die is verbonden aan een beleggingsinstelling met zetel in Nederland waarvan rechten van deelneming in Nederland worden aangeboden, een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland beschikt over een minimumbedrag aan eigen vermogen.
2
Onverminderd het eerste lid beschikt een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid over financiële middelen tot dekking van de kosten voor de inrichting van de administratie en van het productienet.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de omvang en de samenstelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen. Bij de vaststelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen wordt bepaald wat daarbij voor de onderscheiden rechtsvormen onder eigen vermogen wordt verstaan.
4
Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid wordt uitgedrukt in het minimumbedrag van het garantiefonds.
5
Indien een beheerder, niet zijnde een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten of een bewaarder als bedoeld in het eerste lid voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat zijn minimumbedrag aan eigen vermogen niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in het derde lid, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
6
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, aan een beheerder, beleggingsonderneming, bewaarder, clearinginstelling of kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het eerste of derde lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
3.3.5.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 54
1
Artikel 3:53, eerste, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland, en kredietinstellingen, levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
2
Artikel 3:53, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het minimumbedrag van het garantiefonds en de lokalisatie van de waarden die de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar vertegenwoordigen. Hierbij kan worden bepaald dat de levensverzekeraar of schadeverzekeraar voor bepaalde handelingen toestemming van de Nederlandsche Bank behoeft.
3.3.5.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 56
1
Artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie en herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het minimumbedrag van het garantiefonds.

Artikel 3 56
1
Artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie en herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het minimumbedrag van het garantiefonds.

Artikel 3 56

Artikel 3:53, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

Afdeling 3.3.6. Solvabiliteit
3.3.6.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 57
1
Een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of een beleggingsactiviteiten verricht in Nederland, een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland beschikt over voldoende solvabiliteit.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland, een clearinginstelling, kredietinstelling of verzekeraar regels gesteld met betrekking tot de berekening van de minimumomvang van de solvabiliteit, de samenstelling van de solvabiliteit en de waardering van de vermogensbestanddelen die tot de solvabiliteit kunnen worden gerekend. Tevens worden regels gesteld met betrekking tot het in het vierde lid bedoelde garantiefonds. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor een entiteit voor risico-acceptatie regels worden gesteld met betrekking tot de in de eerste volzin genoemde onderwerpen.
3
De aan te houden solvabiliteit van een beheerder, beleggingsonderneming, clearinginstelling of kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een toetsingsvermogen. De aan te houden solvabiliteit van een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een solvabiliteitsmarge.
4
Een derde gedeelte van het overeenkomstig het tweede lid berekende minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, is het garantiefonds.
5
Indien een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat haar solvabiliteit niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in het tweede lid, geeft zij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
6
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, aan een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie of kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
7
Onverminderd het eerste lid voldoet de beheerder, beleggingsonderneming, clearinginstelling of kredietinstelling, de instelling voor collectieve belegging in effecten die een beleggingsmaatschappij is met zetel in Nederland of de bewaarder die is verbonden aan een instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot het aanhouden van balansposten of posten buiten de balanstelling.
3.3.6.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 60
1
Aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn bedrijf uitoefent of wil uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor kan op aanvraag ontheffing worden verleend van het bij of krachtens de artikelen 3:54, eerste en derde lid, en 3:59 bepaalde, ertoe leidend dat:
2
De aanvraag voor de ontheffing bevat een gemotiveerde keuze van de toezichthoudende instantie die zich zal belasten met het toezicht op de solvabiliteitsmarge, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 3 60
1
Aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn bedrijf uitoefent of wil uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor kan op aanvraag ontheffing worden verleend van het bij of krachtens de artikelen 3:54, eerste en derde lid, en 3:59 bepaalde, ertoe leidend dat:
2
De aanvraag voor de ontheffing bevat een gemotiveerde keuze van de toezichthoudende instantie die zich zal belasten met het toezicht op de solvabiliteitsmarge, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 3 60
1
Aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn bedrijf uitoefent of wil uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor kan op aanvraag ontheffing worden verleend van het bij of krachtens de artikelen 3:54, eerste en derde lid, en 3:59 bepaalde, ertoe leidend dat:
a
de solvabiliteitsmarge wordt berekend op basis van het gehele bedrijf van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar dat de levensverzekeraar onderscheidenlijk de schadeverzekeraar vanuit de in de lidstaten gelegen bijkantoren uitoefent;
b
de waarden die het garantiefonds vertegenwoordigen in de lidstaat aanwezig zijn van waaruit het toezicht op de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor wordt uitgeoefend; en
c
ten minste de helft van het minimumbedrag van het garantiefonds wordt aangehouden in waarden volgens de terzake geldende voorschriften in de lidstaat van waaruit het toezicht op de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor wordt uitgeoefend.
2
De aanvraag voor de ontheffing bevat een gemotiveerde keuze van de toezichthoudende instantie die zich zal belasten met het toezicht op de solvabiliteitsmarge, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
3.3.6.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 62
1
Artikel 3:57 is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en op bijkantoren van natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de lokalisatie van de waarden die de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor van een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat vertegenwoordigen.

Artikel 3 62
1
Artikel 3:57 is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en op bijkantoren van natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de lokalisatie van de waarden die de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor van een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat vertegenwoordigen.
Afdeling 3.3.7. Liquiditeit
3.3.7.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 63
1
Een beleggingsinstelling met zetel in Nederland waarvan in Nederland de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald, een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland beschikt over voldoende liquiditeit.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de minimumomvang, de samenstelling en de berekening van de liquiditeit van een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid.
3
Indien een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat haar liquiditeit niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in het tweede lid, doet zij hiervan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.
4
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
3.3.7.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 64

Artikel 3:63 is van overeenkomstige toepassing op banken met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

3.3.7.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 65

Artikel 3:63 is van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

3.3.7.4
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 66

Artikel 3:63 is van overeenkomstige toepassing op beleggingsinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat waarvan in Nederland de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald en clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

Afdeling 3.3.8. Technische voorzieningen
3.3.8.1
. Verzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 3 67
1
Een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar met zetel in Nederland houdt toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.
2
Een levensverzekeraar met zetel in Nederland stelt, rekening houdend met alle financiële aspecten van zijn onderneming, de premies voor te sluiten levensverzekeringen op adequate wijze vast.
3
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, tweede lid, onderdelen b, c en d, derde lid, onderdelen a, b en c, dan wel vierde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
4
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a
het bepaalde in het eerste en derde lid; en
b
de lokalisatie van de waarden, bedoeld in het eerste en derde lid, en de muntsoort waarin die waarden luiden.
5
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het vierde lid, onderdeel a, voor zover het regels betreft met betrekking tot de dekking door waarden van de technische voorzieningen en de verplichtingen, bedoeld in het derde lid, of onderdeel b, bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
3.3.8.2
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 68
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, houdt voor zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verplichtingen uit levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.
2
Artikel 3:67, tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars als bedoeld in het eerste lid.
3
De levensverzekeraar of schadeverzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, tweede lid, onderdelen b, c en d, dan wel derde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
4
Artikel 3:67, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars.
3.3.8.3
. Herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 69
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat houdt voor zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verplichtingen uit natura-uitvaartverzekeringen toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.
2
De natura-uitvaartverzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, vierde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
3
Artikel 3:67, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars.

Artikel 3 69
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat houdt voor zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verplichtingen uit natura-uitvaartverzekeringen toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.
2
De natura-uitvaartverzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, vierde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
3
Artikel 3:67, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars.
Afdeling 3.3.9. Boekhouding en rapportage
3.3.9.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 74a
1
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.
2
De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.

Artikel 3 74a
1
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.
2
De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.
3
De financiële onderneming beschrijft hoe zij de gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar zal maken en hoe en met welke frequentie zij de juistheid van deze gegevens zal controleren. Deze beschrijving verstrekt zij aan de Nederlandsche Bank voor het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben. Indien de gegevens niet in de stukken, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of 4:85, eerste lid, openbaar worden gemaakt, geeft de financiële onderneming in die stukken aan op welke wijze de gegevens openbaar gemaakt worden.

Artikel 3 74a
1
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.
2
De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.
3
De financiële onderneming beschrijft hoe zij de gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar zal maken en hoe en met welke frequentie zij de juistheid van deze gegevens zal controleren. Deze beschrijving verstrekt zij aan de Nederlandsche Bank voor het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben. Indien de gegevens niet in de stukken, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of 4:85, eerste lid, openbaar worden gemaakt, geeft de financiële onderneming in die stukken aan op welke wijze de gegevens openbaar gemaakt worden.
4
Indien dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het prudentieel toezicht kan de Nederlandsche Bank besluiten dat een financiële onderneming:
5
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking, en wordt bepaald welke staten worden verstrekt en welke staten openbaar worden gemaakt.
6
De Nederlandsche Bank kan, indien zich een gebeurtenis voordoet of heeft voorgedaan die ernstige gevolgen heeft of kan hebben voor de financiële positie van een financiële onderneming als bedoeld in het eerste of derde lid, voorschrijven dat een of meer staten tijdelijk worden verstrekt met een hogere frequentie of op een kortere termijn dan ingevolge het vijfde lid is bepaald. Deze staten worden niet openbaar gemaakt.
7
Staten, verstrekt door een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar, zijn periodiek voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. De Nederlandsche Bank kan bepalen dat staten, verstrekt door een beleggingsonderneming, voorzien zijn van een verklaring als bedoeld in de eerste volzin. De accountant waarmerkt de betrokken staten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het onderzoek en de waarmerking van de staten.
8
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of derde lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
9
Een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar legt de ingevolge het vijfde lid openbaar te maken staten op al zijn kantoren in Nederland ter inzage van een ieder tot achttien maanden na afloop van het boekjaar. Tot zolang verstrekt hij een ieder op verzoek een afschrift tegen ten hoogste de kostprijs.
10
De Nederlandsche Bank publiceert periodiek de voornaamste geaggregeerde gegevens op basis van de staten die ingevolge het eerste lid door kredietinstellingen met zetel in Nederland aan haar zijn verstrekt.

Artikel 3 74a
Een van de staten, bedoeld in artikel 3:72, derde lid, omvat het actuarieel verslag. Het actuarieel verslag is voorzien van een verklaring van de actuaris dat hij zich ervan heeft overtuigd dat de in het actuarieel verslag genoemde voorzieningen adequaat zijn vastgesteld. De actuaris waarmerkt de betrokken staten. Hij is bevoegd zijn verklaring nader toe te lichten of op enig punt een voorbehoud te maken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het onderzoek van het actuarieel verslag.

Artikel 3 74a
1
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.
2
De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.
3
De financiële onderneming beschrijft hoe zij de gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar zal maken en hoe en met welke frequentie zij de juistheid van deze gegevens zal controleren. Deze beschrijving verstrekt zij aan de Nederlandsche Bank voor het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben. Indien de gegevens niet in de stukken, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of 4:85, eerste lid, openbaar worden gemaakt, geeft de financiële onderneming in die stukken aan op welke wijze de gegevens openbaar gemaakt worden.
4
Indien dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het prudentieel toezicht kan de Nederlandsche Bank besluiten dat een financiële onderneming:

Artikel 3 74a
1
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.
2
De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.
3
De financiële onderneming beschrijft hoe zij de gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar zal maken en hoe en met welke frequentie zij de juistheid van deze gegevens zal controleren. Deze beschrijving verstrekt zij aan de Nederlandsche Bank voor het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben. Indien de gegevens niet in de stukken, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of 4:85, eerste lid, openbaar worden gemaakt, geeft de financiële onderneming in die stukken aan op welke wijze de gegevens openbaar gemaakt worden.
4
Indien dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het prudentieel toezicht kan de Nederlandsche Bank besluiten dat een financiële onderneming:
a
bepaalde gegevens als bedoeld in het eerste lid openbaar maakt;
b
gegevens als bedoeld in het eerste lid met een bepaalde frequentie of binnen een bepaalde termijn openbaar maakt;
c
gegevens als bedoeld in het eerste lid op een bepaalde wijze openbaar maakt; of
d
de juistheid van gegevens als bedoeld in het eerste lid waarvoor geen wettelijke controle is vereist op een bepaalde wijze controleert.
3.3.9.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 78
Een bank met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor voert in Nederland ten minste een afzonderlijke boekhouding met betrekking tot het in Nederland gelegen bijkantoor, die zodanig is dat de Nederlandsche Bank het toezicht op de naleving van het ingevolge artikel 3:63 in samenhang met artikel 3:64 bepaalde kan uitoefenen.

Artikel 3 78
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de bijkantoren gesloten levensverzekeringen of schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar Nederland.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.

Artikel 3 78
Indien de Nederlandsche Bank daarom verzoekt, verstrekt een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank met zetel in een andere lidstaat al dan niet periodiek staten als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, aan de Nederlandsche Bank, die deze nodig heeft voor het toezicht op de naleving van het ingevolge artikel 3:63 in samenhang met artikel 3:64 bepaalde. Artikel 3:72, vijfde tot en met achtste lid en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 78
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de bijkantoren gesloten levensverzekeringen of schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar Nederland.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.
3.3.9.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 83

Artikel 3:70 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.


Artikel 3 83

Artikel 3:75 is van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen, levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.


Artikel 3 83
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren gesloten levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar andere lidstaten.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.
3
Artikel 3:74, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 83
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren gesloten levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar andere lidstaten.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.

Artikel 3 83
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren gesloten levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar andere lidstaten.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.
3
Artikel 3:74, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
Artikel 3:78 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, die diensten verrichten naar Nederland.
3.3.9.4
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 87

Artikel 3:70 is van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.


Artikel 3 87
De artikelen 3:75 en 3:81 zijn van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen, herverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

Artikel 3 87
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat, die zijn bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de gesloten natura-uitvaartverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar Nederland.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven, bedoeld in het eerste lid, en de wijze van de verstrekking.

Artikel 3 87
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat, die zijn bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de gesloten natura-uitvaartverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar Nederland.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven, bedoeld in het eerste lid, en de wijze van de verstrekking.
Afdeling 3.3.10. Meldingsplichten van de accountant en de actuaris
3.3.10.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 89
1
De actuaris die het onderzoek uitvoert van het actuarieel verslag van een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:73 verstrekt zo spoedig mogelijk bij algemene maatregel van bestuur te bepalen inlichtingen aan de Nederlandsche Bank ten behoeve van het toezicht op de verzekeraar. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in acht te nemen procedures.
a
in strijd is met de ingevolge dit deel opgelegde verplichtingen; of
b
het voortbestaan van de financiële onderneming bedreigt.
2
De Nederlandsche Bank stelt de verzekeraar in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de actuaris.
3
Artikel 3:88, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op actuarissen die ingevolge het eerste lid zijn overgegaan tot het verstrekken van inlichtingen aan de Nederlandsche Bank.
4
De accountant, bedoeld in het tweede lid, verstrekt zo spoedig mogelijk bij algemene maatregel van bestuur te bepalen inlichtingen aan de Nederlandsche Bank ten behoeve van het toezicht op de financiële onderneming. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in acht te nemen procedures.
5
De Nederlandsche Bank stelt de financiële onderneming in de gelegenheid aanwezig te zijn bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste of tweede lid, en bij het verstrekken van inlichtingen, bedoeld in het vierde lid, door de accountant.
6
De accountant die op grond van het eerste, tweede of derde lid tot een melding of op grond van het vierde lid tot het verstrekken van inlichtingen aan de Nederlandsche Bank is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot kennisgeving of tot het verstrekken van inlichtingen had mogen worden overgegaan.

Artikel 3 89
1
De actuaris die het onderzoek uitvoert van het actuarieel verslag van een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:73 verstrekt zo spoedig mogelijk bij algemene maatregel van bestuur te bepalen inlichtingen aan de Nederlandsche Bank ten behoeve van het toezicht op de verzekeraar. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in acht te nemen procedures.
2
De Nederlandsche Bank stelt de verzekeraar in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de actuaris.
3
Artikel 3:88, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op actuarissen die ingevolge het eerste lid zijn overgegaan tot het verstrekken van inlichtingen aan de Nederlandsche Bank.
3.3.10.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 90

Artikel 3:88 is van overeenkomstige toepassing op accountants die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:77 uitvoeren van de staten van een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank met zetel in een andere lidstaat.

3.3.10.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 92

Artikel 3:88 is van overeenkomstige toepassing op accountants of andere deskundigen die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:82, eerste of tweede lid, uitvoeren van de staten van een in Nederland gelegen bijkantoor van een beleggingsonderneming, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, of van een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is die diensten verricht naar Nederland.


Artikel 3 92

Artikel 3:89 is van overeenkomstige toepassing op actuarissen die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:82, tweede lid, uitvoeren van het actuarieel verslag van een in Nederland gelegen bijkantoor van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is.

3.3.10.4
. Financiële ondernemingen met zetel buiten Nederland

Artikel 3 94

Artikel 3:88 is van overeenkomstige toepassing op accountants of andere deskundigen die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:86, eerste of tweede lid, uitvoeren van de staten van een in Nederland gelegen bijkantoor van een clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat, herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat.


Artikel 3 94

Artikel 3:89 is van overeenkomstige toepassing op actuarissen die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:86, tweede lid, uitvoeren van het actuarieel verslag van een in Nederland gelegen bijkantoor van een herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat.

Afdeling 3.3.11. Gekwalificeerde deelnemingen in en door financiële ondernemingen
3.3.11.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
a
waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33, 50 of 95 procent stijgt, 100 procent wordt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
b
waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33, 50, 95 of 100 procent daalt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
c
het verwerven dan wel het vergroten van een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, aanhef en onderdeel b, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland in:
d
het aangaan van een fusie als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, onderdeel e, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland met:
e
een fusie aan te gaan met een andere onderneming of instelling indien het balanstotaal van de onderneming of instelling waarmee de fusie wordt aangegaan meer bedraagt dan een procent van het geconsolideerde balanstotaal van de bank, bedoeld in de aanhef;
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
a
waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33, 50 of 95 procent stijgt, 100 procent wordt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
b
waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33, 50, 95 of 100 procent daalt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
c
het verwerven dan wel het vergroten van een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, aanhef en onderdeel b, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland in:
d
het aangaan van een fusie als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, onderdeel e, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland met:
e
een fusie aan te gaan met een andere onderneming of instelling indien het balanstotaal van de onderneming of instelling waarmee de fusie wordt aangegaan meer bedraagt dan een procent van het geconsolideerde balanstotaal van de bank, bedoeld in de aanhef;
f
over te gaan tot financiële of vennootschappelijke reorganisatie;
g
een beherend vennoot tot de bank te doen toetreden.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
4
Indien het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt, deelt de Nederlandsche Bank degene die de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.
5
Ingeval het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid geschiedt, zonder dat voor het houden, het verwerven of het vergroten van de gekwalificeerde deelneming de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, is gedaan, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar. Het besluit kan worden vernietigd op vordering van de Nederlandsche Bank. Het besluit wordt in dat geval door de rechtbank, binnen het rechtsgebied waarvan de elektronischgeldinstelling haar zetel heeft, vernietigd, indien het besluit zonder dat de desbetreffende zeggenschap zou zijn uitgeoefend, anders zou hebben geluid dan wel niet zou zijn genomen. De rechtbank regelt voorzover nodig de gevolgen van de vernietiging.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
a
waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33, 50 of 95 procent stijgt, 100 procent wordt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
1
een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland;
2
een levensverzekeraar, schadeverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste verzekeraars, uitgezonderd herverzekeraars, met zetel in Nederland;
3
een herverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag, behoorde tot de vijf grootste herverzekeraars met zetel in Nederland; of
4
een ieder die niet behoort tot de categorieën, bedoeld onder 1°, 2° of 3°, in geval van een voorgenomen belang van meer dan twintig procent;
b
waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33, 50, 95 of 100 procent daalt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
1
een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland;
2
een levensverzekeraar, schadeverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste verzekeraars, uitgezonderd herverzekeraars, met zetel in Nederland;
3
een herverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag, behoorde tot de vijf grootste herverzekeraars met zetel in Nederland; of
4
een ieder die niet behoort tot de categorieën, bedoeld onder 1°, 2° of 3°, in geval van een voorgenomen belang van meer dan twintig procent;
c
het verwerven dan wel het vergroten van een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, aanhef en onderdeel b, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland in:
1
een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland;
2
een bank met zetel in een andere lidstaat of in een staat die geen lidstaat is, indien het balanstotaal van die bank per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag meer bedroeg dan vijf procent van het balanstotaal van de verwervende bank per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag;
3
een levensverzekeraar, schadeverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste verzekeraars, uitgezonderd herverzekeraars, met zetel in Nederland; of
4
een herverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag, behoorde tot de vijf grootste herverzekeraars met zetel in Nederland; en
d
het aangaan van een fusie als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, onderdeel e, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland met:
1
een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland; of
2
een bank met zetel in een andere lidstaat of in een staat die geen lidstaat is, indien het balanstotaal van die bank per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag meer bedroeg dan vijf procent van het balanstotaal van de verwervende bank per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
4
Indien het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt, deelt de Nederlandsche Bank degene die de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.

Artikel 3 108
De Nederlandsche Bank verleent een verklaring van geen bezwaar voor een handeling als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, tenzij:
a
de handeling zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de desbetreffende financiële onderneming waardoor een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening van die onderneming in gevaar komt;
b
in het geval van een handeling als bedoeld in artikel 3:95, onderdeel a, d of e, de handeling ertoe zou kunnen leiden of zou leiden dat de betrokken financiële onderneming in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur wordt verbonden met personen die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering zou vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op die financiële onderneming; of
c
in het geval van een handeling als bedoeld in artikel 3:95, onderdeel a, d of e, de handeling zou kunnen leiden of zou leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector.

Artikel 3 108
De Nederlandsche Bank verleent een verklaring van geen bezwaar voor een handeling als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, tenzij:
a
de handeling in strijd zou kunnen komen of zou zijn met hetgeen voor de betrokken bank ingevolge artikel 3:57, eerste en tweede lid, is bepaald met betrekking tot de solvabiliteit;
b
de handeling anderszins in strijd zou kunnen komen of zou zijn met een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening; of
c
de handeling zou kunnen leiden of zou leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
a
indien aan de houder een nieuwe verklaring van geen bezwaar wordt verleend die betrekking heeft of mede betrekking heeft op handelingen waarvoor de in te trekken verklaring van geen bezwaar was verleend; of
b
indien de houder van een verklaring van geen bezwaar niet de gedragslijn volgt die de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:75 aan die houder heeft voorgeschreven.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
a
waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33, 50 of 95 procent stijgt, 100 procent wordt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
b
waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33, 50, 95 of 100 procent daalt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
a
waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33, 50 of 95 procent stijgt, 100 procent wordt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
b
waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33, 50, 95 of 100 procent daalt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
4
Indien het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt, deelt de Nederlandsche Bank degene die de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
a
indien aan de houder een nieuwe verklaring van geen bezwaar wordt verleend die betrekking heeft of mede betrekking heeft op handelingen waarvoor de in te trekken verklaring van geen bezwaar was verleend; of
b
indien de houder van een verklaring van geen bezwaar niet de gedragslijn volgt die de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:75 aan die houder heeft voorgeschreven.
4
Indien het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt, deelt de Nederlandsche Bank degene die de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.
a
in het geval van een handeling zouden kunnen leiden of zouden leiden tot een invloed op de betrokken financiële onderneming waardoor een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening van die onderneming in gevaar komt;
b
in het geval van een handeling als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, onderdeel a, d of e, ertoe zouden kunnen leiden of zouden leiden dat de betrokken financiële onderneming in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur met personen wordt verbonden die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering zou vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op die financiële onderneming; of
c
in geval van een handeling als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, onderdeel a, d of e, of een handeling als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, zouden kunnen leiden of zouden leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector.
5
Ingeval het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid geschiedt, zonder dat voor het houden, het verwerven of het vergroten van de gekwalificeerde deelneming de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, is gedaan, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar. Het besluit kan worden vernietigd op vordering van de Nederlandsche Bank. Het besluit wordt in dat geval door de rechtbank, binnen het rechtsgebied waarvan de elektronischgeldinstelling haar zetel heeft, vernietigd, indien het besluit zonder dat de desbetreffende zeggenschap zou zijn uitgeoefend, anders zou hebben geluid dan wel niet zou zijn genomen. De rechtbank regelt voorzover nodig de gevolgen van de vernietiging.
6
Van de wijziging of de intrekking van een verklaring van geen bezwaar wordt door de Nederlandsche Bank mededeling gedaan in de Staatscourant, tenzij de publicatie zou leiden of zou kunnen leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling van belanghebbenden.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.

Artikel 3 108
De Nederlandsche Bank deelt Onze Minister eens per jaar de gegevens mede waarover zij ingevolge artikel 3:103, eerste en tweede lid, beschikt.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
4
Indien het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt, deelt de Nederlandsche Bank degene die de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.
5
Ingeval het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid geschiedt, zonder dat voor het houden, het verwerven of het vergroten van de gekwalificeerde deelneming de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, is gedaan, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar. Het besluit kan worden vernietigd op vordering van de Nederlandsche Bank. Het besluit wordt in dat geval door de rechtbank, binnen het rechtsgebied waarvan de elektronischgeldinstelling haar zetel heeft, vernietigd, indien het besluit zonder dat de desbetreffende zeggenschap zou zijn uitgeoefend, anders zou hebben geluid dan wel niet zou zijn genomen. De rechtbank regelt voorzover nodig de gevolgen van de vernietiging.
3.3.11.2
. Banken met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 109
De artikelen 3:96, 3:97, eerste lid, aanhef en onderdelen c en d, tweede en derde lid, 3:99, 3:101, 3:102, eerste en derde lid, 3:104, eerste lid, 3:105, tweede, derde en vierde lid, aanhef, onderdelen a en c, en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel in een staat die geen lidstaat is die een vergunning als bedoeld in artikel 2:20 hebben.

Hoofdstuk 3.4. Regels voor bepaalde ondernemingen werkzaam op de financiële markten
Afdeling 3.4.1. Ondertoezichtstelling financiële instellingen
3.4.1.1
. Financiële instellingen met zetel in Nederland

Artikel 3 110
1
Een financiële instelling met zetel in Nederland die dochtermaatschappij is van een of meer banken die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, hebben, en die voornemens is haar bedrijf dat zij in Nederland uitoefent, uit te oefenen vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat, kan een verklaring van ondertoezichtstelling verkrijgen van de Nederlandsche Bank.
2
De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank verleent de verklaring van ondertoezichtstelling, indien:
a
het de aanvrager is toegestaan, voorzover op zijn werkzaamheden andere wettelijke voorschriften van toepassing zijn, deze werkzaamheden te verrichten;
b
ten minste 90 procent van de stemrechten in de aanvrager worden gehouden door de bank of banken, bedoeld in het eerste lid;
c
de verplichtingen van de aanvrager worden gegarandeerd door de bank of banken, bedoeld in het eerste lid, en de Nederlandsche Bank met deze garantie heeft ingestemd;
d
de bank of banken, bedoeld in het eerste lid, zorgdragen dat de financiële instelling de bedrijfsvoering zodanig inricht dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt.
4
De aanvrager van een verklaring van ondertoezichtstelling die voornemens is beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, geeft hiervan kennis aan de Nederlandsche Bank en toont aan dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
d
artikel 3:16 met betrekking tot de zeggenschapstructuur;
e
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
f
artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en
h
artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
5
Een financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft verkregen ingevolge het derde lid en die voornemens is beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, geeft van het voornemen kennis aan de Nederlandsche Bank en toont aan dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
d
artikel 3:16 met betrekking tot de zeggenschapstructuur;
e
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
f
artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en
h
artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
6
De artikelen 3:8, 3:9, 3:10, 3:15, 3:16, 3:17, 3:18, 3:33, 3:53, 3:57, 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede lid, eerste volzin, derde lid, 3:99, 3:100, 3:102, eerste en tweede lid, 3:103 en 3:105, zijn van overeenkomstige toepassing op financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben.
7
Artikel 1:48 is van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 3.4.2. Regime voor banken aangesloten bij een centrale kredietinstelling

Artikel 3 111
1
Bij ministeriële regeling kan een groep banken die op 15 december 1977 blijvend was aangesloten bij een centrale kredietinstelling die controle uitoefent op de bedrijfsvoering, uitbesteding, solvabiliteit en liquiditeit van die banken, worden vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank op de naleving van het ingevolge de artikelen 3:10, 3:17, 3:18, 3:57 en 3:63 bepaalde, indien:
a
de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken hoofdelijk instaan voor elkaars verplichtingen dan wel de verplichtingen van de aangesloten banken door de centrale kredietinstelling worden gegarandeerd;
b
de centrale kredietinstelling in voldoende mate bevoegd is voor de naleving van deze wet noodzakelijke instructies te geven aan de aangesloten banken; en
c
het ingevolge de artikelen 3:57 en 3:63 uitgeoefende toezicht op de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend.
2
De Nederlandsche Bank kan ten aanzien van een bank die behoort tot een groep die is vrijgesteld ingevolge het eerste lid bepalen dat de artikelen 1:75, 1:104, 2:12, eerste en derde lid, 2:13, eerste en tweede lid, 3:8, 3:9, 3:15, 3:16, 3:19, 3:29, 3:53, 3:71, 3:72, 3:88, 4:14, 4:87 en 4:88 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.
3
De centrale kredietinstelling oefent controle uit op de aangesloten banken krachtens haar statuten en de statuten van de aangesloten banken of krachtens een overeenkomst met de bij haar aangesloten banken. Deze controle behelst:
a
het geven van instructies die naar inhoud en strekking overeenkomen met de regels die ingevolge de artikelen 3:10, 3:17, 3:18, 3:57 en 3:63 zijn gesteld aan de aangesloten banken;
b
het toetsen of de aangesloten banken voldoen aan de instructies, bedoeld in onderdeel a;
c
het bepalen voor de aangesloten banken van de vorm, waarin de staten, bedoeld in artikel 3:72 worden opgemaakt, de benaming en omschrijving van de posten die deze staten bevatten, de achtereenvolgende tijdstippen waarop deze staten betrekking hebben, de termijnen waarbinnen deze staten worden ingediend en de te hanteren grondslagen van de waardering van de posten;
d
het indienen door de aangesloten banken van de staten, bedoeld in artikel 3:72, bij de centrale kredietinstelling; en
e
het inwinnen van inlichtingen bij de aangesloten banken ten behoeve van de controle op de naleving van de op grond van dit artikel door de centrale kredietinstelling gegeven instructies.

Hoofdstuk 3.5. Bijzondere regels en maatregelen ten aanzien van financiële ondernemingen werkzaam op de financiële markten
Afdeling 3.5.1. Bijzondere maatregelen ten aanzien van banken en beleggingsondernemingen

Artikel 3 111a
1
De Nederlandsche Bank kan, indien een bank of beleggingsonderneming niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering en het toetsingsvermogen de onderstaande maatregelen treffen ten aanzien van die bank onderscheidenlijk beleggingsonderneming:
a
voorschrijven dat zij over een hoger toetsingsvermogen beschikt dan ingevolge artikel 3:57 is voorgeschreven;
b
voorschrijven dat in verband met de solvabiliteitsvereisten een specifiek voorzieningenbeleid wordt gevoerd of de activa op een specifieke wijze worden behandeld; of
c
voorschrijven dat het door de bank of beleggingsonderneming gelopen risico wordt beperkt.
2
Indien de Nederlandsche Bank op grond van de evaluatie, bedoeld in artikel 3:18a, van oordeel is dat de strategieën, procedures en maatregelen ingevolge artikel 3:17 of het toetsingsvermogen van die financiële onderneming niet een beheerste en duurzame dekking van zijn risico?s waarborgen, schrijft de Nederlandsche Bank aan de bank of beleggingsonderneming een hoger toetsingsvermogen voor indien andere maatregelen er redelijkerwijs niet toe kunnen leiden dat binnen een redelijke termijn wordt voldaan aan het ingevolge artikel 3:17 bepaalde.
3
De Nederlandsche Bank heft de maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, op zodra de bank of beleggingsonderneming weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering en het toetsingsvermogen.
Afdeling 3.5.1a. Portefeuilleoverdracht
3.5.1a.1
. Verzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
c
een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
a
de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft medegedeeld dat het bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
b
de toezichthoudende instantie van die lidstaat geen plan dat overeenkomt met een herstelplan als bedoeld in artikel 3:132 heeft verlangd van het bijkantoor; en
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
4
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
c
een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
c
een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
4
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
De aanvraag van instemming met een overdracht als bedoeld in artikel 3:112, eerste lid, 3:113, eerste en tweede lid, 3:114, eerste lid, of 3:114a, eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
c
een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
a
de toezichthoudende instantie van die lidstaat dan wel, indien een andere toezichthoudende instantie van een lidstaat belast is met het toezicht op de solvabiliteitsmarge van het betrokken bijkantoor, laatstbedoelde instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft medegedeeld dat het bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
b
de toezichthoudende instantie van die lidstaat geen plan dat overeenkomt met een herstelplan als bedoeld in artikel 3:132 heeft verlangd van het bijkantoor; en
c
de betrokken toezichthoudende instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank instemt met de overdracht.
4
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
5
Indien in de overdracht schadeverzekeringen zijn betrokken, waarbij risico?s zijn verzekerd, die in een andere lidstaat zijn gelegen, doet de schadeverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
6
De overdracht door een schadeverzekeraar wordt ten aanzien van alle andere betrokkenen dan de betrokken schadeverzekeraars van kracht met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.
a
een levensverzekeraar met zetel in Nederland, met zetel in een andere lidstaat of met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien deze levensverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en, voorzover het betreft een levensverzekeraar met zetel in een lidstaat, de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie van een lidstaat geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 onderscheidenlijk een herstelplan dat overeenkomt met het herstelplan, bedoeld in artikel 3:132, heeft verlangd van die levensverzekeraar;
b
een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze natura-uitvaartverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die natura-uitvaartverzekeraar; en
c
een natura-uitvaartverzekeraar met zetel buiten Nederland in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die natura-uitvaartverzekeraar.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
c
een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
a
de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft medegedeeld dat het bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
b
de toezichthoudende instantie van die lidstaat geen plan dat overeenkomt met een herstelplan als bedoeld in artikel 3:132 heeft verlangd van het bijkantoor; en
c
de betrokken toezichthoudende instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank instemt met de overdracht.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
4
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
5
Indien in de overdracht schadeverzekeringen zijn betrokken, waarbij risico?s zijn verzekerd, die in een andere lidstaat zijn gelegen, doet de schadeverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
4
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
5
Indien in de overdracht schadeverzekeringen zijn betrokken, waarbij risico?s zijn verzekerd, die in een andere lidstaat zijn gelegen, doet de schadeverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
6
De overdracht door een schadeverzekeraar wordt ten aanzien van alle andere betrokkenen dan de betrokken schadeverzekeraars van kracht met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.
7
De bij de overdracht door een schadeverzekeraar betrokken verzekeringnemers kunnen gedurende drie maanden na de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst de schadeverzekering schriftelijk opzeggen met ingang van de dag na afloop van deze termijn. De schadeverzekeraar geeft alsdan de vooruitbetaalde premie alsmede de voldane assurantiebelasting terug voor het gedeelte dat evenredig is aan het op de hiervoor bedoelde dag nog niet verstreken gedeelte van de termijn waarvoor de premie en de assurantiebelasting werden betaald.
8
Indien een verzekeringnemer die lid is van een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland of van een onderneming op onderlinge grondslag met zetel in een staat die geen lidstaat is ingevolge de overdracht geen verzekering meer bij deze verzekeraar heeft lopen, eindigt zijn lidmaatschap uit dien hoofde van rechtswege met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.
9
Indien bij de overdracht het lidmaatschap van een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland of van een onderneming op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland is verkregen, eindigt in geval van opzegging overeenkomstig het zevende lid dit lidmaatschap en de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid voor een tekort van rechtswege met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in dat lid.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
3.5.1a.2
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 125
1
Indien een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat instemming vraagt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel om rechten en verplichtingen uit een levensverzekering in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor over te dragen aan een andere levensverzekeraar, doet hij van de voorgenomen overdracht onverwijld mededeling in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. Daarbij wordt mededeling gedaan van een door de Nederlandsche Bank vast te stellen termijn, waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.
2
Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de overdracht heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen instemming.
3
Artikel 3:119, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 125
1
Indien een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat instemming vraagt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel om rechten en verplichtingen uit een levensverzekering in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor over te dragen aan een andere levensverzekeraar, doet hij van de voorgenomen overdracht onverwijld mededeling in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. Daarbij wordt mededeling gedaan van een door de Nederlandsche Bank vast te stellen termijn, waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.
2
Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de overdracht heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen instemming.
a
een overdracht door een levensverzekeraar aan een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten levensverzekering waarbij geen sprake is van het verrichten van diensten en de overdracht niet in het belang is van degenen die aan die levensverzekering rechten kunnen ontlenen; en
b
een overdracht door een schadeverzekeraar aan een schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten schadeverzekering waarvan de risico?s in Nederland zijn gelegen en de overdracht niet in het belang is van degenen die aan die schadeverzekering rechten kunnen ontlenen.
3
Artikel 3:119, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
a
een overdracht door een levensverzekeraar aan een levensverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten levensverzekering waarbij geen sprake is van het verrichten van diensten, tenzij de overdracht in het belang is van degenen die aan die levensverzekering rechten kunnen ontlenen;
b
een overdracht door een schadeverzekeraar aan een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten schadeverzekering waarvan de risico?s in Nederland zijn gelegen, tenzij de overdracht in het belang is van degenen die aan die schadeverzekering rechten kunnen ontlenen.

Artikel 3 125
1
Indien een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat instemming vraagt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel om rechten en verplichtingen uit een levensverzekering in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor over te dragen aan een andere levensverzekeraar, doet hij van de voorgenomen overdracht onverwijld mededeling in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. Daarbij wordt mededeling gedaan van een door de Nederlandsche Bank vast te stellen termijn, waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.
2
Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de overdracht heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen instemming.
3
Artikel 3:119, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
In geval van overdracht door een schadeverzekeraar kunnen de bij een overdracht betrokken verzekeringnemers de schadeverzekering volgens de door het recht van de betrokken lidstaat bepaalde wijze opzeggen. Bij gebreke van een regeling in die lidstaat is artikel 3:120, zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
5
Indien bij de overdracht door een schadeverzekeraar het lidmaatschap van een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland of van een onderneming op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland is verkregen, eindigt in geval van opzegging ingevolge het vierde lid dit lidmaatschap en de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid voor een tekort van rechtswege volgens de door het recht van de betrokken lidstaat bepaalde wijze, dan wel, bij gebreke van een regeling in die lidstaat, met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 3:120, zevende lid.
6
Indien een verzekeringnemer die lid is van een onderneming op onderlinge grondslag ingevolge de overdracht geen levensverzekeringen meer bij de levensverzekeraar heeft lopen, eindigt zijn lidmaatschap van rechtswege volgens de door het recht van de betrokken lidstaat bepaalde wijze, dan wel, bij gebreke van een regeling in die lidstaat, met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.

Artikel 3 125
1
Indien een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat instemming vraagt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel om rechten en verplichtingen uit een levensverzekering in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor over te dragen aan een andere levensverzekeraar, doet hij van de voorgenomen overdracht onverwijld mededeling in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. Daarbij wordt mededeling gedaan van een door de Nederlandsche Bank vast te stellen termijn, waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.
2
Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de overdracht heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen instemming.
3
Artikel 3:119, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.5.1a.3
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 130 [Vervallen per 01-09-2008]
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die rechten en verplichtingen uit levensverzekering onderscheidenlijk rechten of verplichtingen krachtens schadeverzekering, door hem bij het verrichten van diensten naar Nederland gesloten, met instemming van de bevoegde toezichthoudende instantie aan een andere levensverzekeraar onderscheidenlijk een andere schadeverzekeraar heeft overgedragen, doet van de overdracht in Nederland mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
a
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland indien deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van de verzekeraar;
b
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat indien de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
2
De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
3
In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen levensverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is hun rechten en verplichtingen uit een individuele levensverzekering op schriftelijk verzoek van de verzekeringnemer overdragen.

Artikel 3 130 [Vervallen per 01-09-2008]
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die rechten en verplichtingen uit levensverzekering onderscheidenlijk rechten of verplichtingen krachtens schadeverzekering, door hem bij het verrichten van diensten naar Nederland gesloten, met instemming van de bevoegde toezichthoudende instantie aan een andere levensverzekeraar onderscheidenlijk een andere schadeverzekeraar heeft overgedragen, doet van de overdracht in Nederland mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
a
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland indien deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van de verzekeraar;
b
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat indien de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
2
De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.

Artikel 3 130 [Vervallen per 01-09-2008]
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die rechten en verplichtingen uit levensverzekering onderscheidenlijk rechten of verplichtingen krachtens schadeverzekering, door hem bij het verrichten van diensten naar Nederland gesloten, met instemming van de bevoegde toezichthoudende instantie aan een andere levensverzekeraar onderscheidenlijk een andere schadeverzekeraar heeft overgedragen, doet van de overdracht in Nederland mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
a
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland indien deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van de verzekeraar;
b
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat indien de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
c
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
2
De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.

Artikel 3 130 [Vervallen per 01-09-2008]
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die rechten en verplichtingen uit levensverzekering onderscheidenlijk rechten of verplichtingen krachtens schadeverzekering, door hem bij het verrichten van diensten naar Nederland gesloten, met instemming van de bevoegde toezichthoudende instantie aan een andere levensverzekeraar onderscheidenlijk een andere schadeverzekeraar heeft overgedragen, doet van de overdracht in Nederland mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
2
De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.

Artikel 3 130 [Vervallen per 01-09-2008]
3.5.1a.4
. Natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 131
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering wenst over te dragen, behoeft daarvoor instemming van de Nederlandsche Bank indien het betreft de overdracht van rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere natura-uitvaartverzekeraar of aan een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland.
2
Indien de wetgeving van een andere staat niet voorziet in een instemmingprocedure voor een natura-uitvaartverzekeraar met zetel aldaar tot overdracht van zijn rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere natura-uitvaartverzekeraar of aan een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan de overdracht plaatsvinden met instemming van de Nederlandsche Bank.
3
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in het eerste lid aan:
a
een natura-uitvaartverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland indien deze natura-uitvaartverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over de vereiste solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 of 3:134 heeft verlangd van de natura-uitvaartverzekeraar;
b
een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland indien deze levensverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over de vereiste solvabiliteitsmarge en, voorzover het betreft een levensverzekeraar met zetel in een lidstaat, de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie van een lidstaat geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 onderscheidenlijk een herstelplan dat overeenkomt met het herstelplan, bedoeld in artikel 3:132, heeft verlangd van die levensverzekeraar.
4
De Nederlandsche Bank stemt in met een overdracht als bedoeld in het eerste lid nadat de toezichthoudende instantie, voorzover aanwezig, in de staat van de zetel van de overdragende natura-uitvaartverzekeraar heeft verklaard met die overdracht in te stemmen.
5
In afwijking van het tweede en vierde lid kan een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat zijn rechten en verplichtingen uit een individuele natura-uitvaartverzekering op verzoek van de verzekeringnemer overdragen.
Afdeling 3.5.2. Herstelplan
3.5.2.1
. Verzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 3 132
1
Indien de rechten van degenen die als verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen betrokken zijn bij verzekeringen, gesloten door een verzekeraar met zetel in Nederland, in het gedrang komen, kan de Nederlandsche Bank van de verzekeraar een herstelplan verlangen dat binnen acht weken of zoveel eerder als de Nederlandsche Bank bepaalt, aan haar instemming wordt onderworpen, tenzij artikel 3:136 van toepassing is.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het herstelplan.
3
Indien de Nederlandsche Bank een herstelplan heeft verlangd en de financiële positie van de verzekeraar verslechtert, kan de Nederlandsche Bank aan die verzekeraar voorschrijven dat hij over een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge beschikt dan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is voorgeschreven, teneinde te waarborgen dat die verzekeraar in staat is in de nabije toekomst te blijven voldoen aan het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorgeschreven minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge. Bij de vaststelling van het niveau van een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge wordt uitgegaan van het herstelplan, bedoeld in het eerste lid, en kan de termijn worden bepaald waarbinnen het hogere minimumbedrag dient te zijn bereikt.
3.5.2.2
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 133

Artikel 3:132 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.

3.5.2.3
. Herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 134

Artikel 3:132 is van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Afdeling 3.5.3. Beperking van de beschikkingsbevoegdheid, saneringsplan en financieringsplan
3.5.3.1
. Verzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 3 139
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een verzekeraar op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en die verzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de verzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
De artikelen 3:135, vierde lid, en 3:138, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de verzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge. De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties, bedoeld in het tweede lid, in kennis van dit besluit.
5
Ingeval het eerste of tweede lid wordt toegepast en de Nederlandsche Bank daartoe aanleiding ziet, stelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten waar de herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar een bijkantoor heeft of waarnaar hij vanuit zijn vestigingen in een lidstaat diensten verricht, hiervan in kennis.
6
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties, bedoeld in het tweede lid, in kennis van het besluit, bedoeld in het eerste en vijfde lid.

Artikel 3 139
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een verzekeraar op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en die verzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de verzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
De artikelen 3:135, vierde lid, en 3:138, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de verzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge. De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties, bedoeld in het tweede lid, in kennis van dit besluit.
5
Ingeval het eerste of tweede lid wordt toegepast en de Nederlandsche Bank daartoe aanleiding ziet, stelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten waar de herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar een bijkantoor heeft of waarnaar hij vanuit zijn vestigingen in een lidstaat diensten verricht, hiervan in kennis.

Artikel 3 139
Een verzekeraar met zetel in Nederland wiens solvabiliteitsmarge niet voldoet aan het bij of krachtens artikel 3:57 bepaalde, doet aan de Nederlandsche Bank binnen een door haar te bepalen termijn en op een door haar te bepalen wijze opgave van de in artikel 3:67 bedoelde waarden en van de wijzigingen die daarin optreden.

Artikel 3 139
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een verzekeraar op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en die verzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de verzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
De artikelen 3:135, vierde lid, en 3:138, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de verzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge. De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties, bedoeld in het tweede lid, in kennis van dit besluit.

Artikel 3 139
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een verzekeraar op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en die verzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de verzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
De artikelen 3:135, vierde lid, en 3:138, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3.5.3.2
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 140
1
De Nederlandsche Bank neemt een besluit als bedoeld in artikel 3:135, eerste lid, of 3:138, eerste lid, indien de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat waar een levensverzekeraar of schadeverzekeraar zijn zetel heeft hierom verzoekt.
2
De Nederlandsche Bank kan in dringende gevallen de in het eerste lid bedoelde maatregelen treffen zonder een daartoe strekkend verzoek van de in dat lid bedoelde toezichthoudende instantie, indien de levensverzekeraar of schadeverzekeraar inbreuk maakt op bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften.
3
De beperking of het verbod heeft betrekking op de in Nederland aanwezige waarden. Indien de maatregel wordt getroffen op verzoek van de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de verzekeraar zijn zetel heeft en die instantie opgave van deze waarden heeft gedaan, houdt de Nederlandsche Bank daarmee rekening.
4
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de toezichthoudende instantie, bedoeld in het eerste lid, dat verzoekt of indien daartoe aanleiding bestaat.
6
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie, bedoeld in het eerste lid, in kennis van het besluit inzake de beperking of het verbod en van het besluit, bedoeld in het vijfde lid.
7
Indien een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat een bijkantoor heeft in Nederland of diensten verricht naar Nederland en de toezichthoudende instantie van die lidstaat de Nederlandsche Bank in kennis heeft gesteld van de intrekking van de aan die verzekeraar verleende vergunning, doet de Nederlandsche Bank daarvan mededeling in de Staatscourant. Bij deze publicatie wordt tevens mededeling gedaan van de beperking of het verbod, opgelegd ingevolge het eerste lid.
3.5.3.3
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 145
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en de levensverzekeraar of schadeverzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de financiële positie van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de levensverzekeraar of schadeverzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
Artikel 3:144, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
Ten aanzien van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, waarvan op de solvabiliteitsmarge toezicht wordt gehouden door de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat op grond van artikel 3:60, tweede lid, neemt de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van de hier te lande aanwezige waarden, indien die toezichthoudende instantie dit verzoekt op grond van het feit dat de levensverzekeraar of schadeverzekeraar in soortgelijke omstandigheden verkeert als bedoeld in het eerste lid.
4
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de levensverzekeraar of schadeverzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge, dan wel, indien het besluit uitsluitend berust op het derde lid, zodra de aldaar bedoelde toezichthoudende instantie hierom verzoekt. De Nederlandsche Bank doet van het besluit tot opheffing van de beperking of het verbod mededeling aan de toezichthoudende instantie, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3 145

Artikel 3:136 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.


Artikel 3 145
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is wiens solvabiliteitsmarge niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde dan wel aan de in een andere lidstaat gestelde eisen indien een ontheffing is verleend overeenkomstig artikel 3:60, doet aan de Nederlandsche Bank binnen een door haar te bepalen termijn en op een door haar te bepalen wijze opgave van de in artikel 3:68 bedoelde waarden en van de wijzigingen die daarin optreden.

Artikel 3 145
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en de levensverzekeraar of schadeverzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de financiële positie van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de levensverzekeraar of schadeverzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
Artikel 3:144, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
Ten aanzien van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, waarvan op de solvabiliteitsmarge toezicht wordt gehouden door de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat op grond van artikel 3:60, tweede lid, neemt de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van de hier te lande aanwezige waarden, indien die toezichthoudende instantie dit verzoekt op grond van het feit dat de levensverzekeraar of schadeverzekeraar in soortgelijke omstandigheden verkeert als bedoeld in het eerste lid.
4
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de levensverzekeraar of schadeverzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge, dan wel, indien het besluit uitsluitend berust op het derde lid, zodra de aldaar bedoelde toezichthoudende instantie hierom verzoekt. De Nederlandsche Bank doet van het besluit tot opheffing van de beperking of het verbod mededeling aan de toezichthoudende instantie, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3 145
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en de levensverzekeraar of schadeverzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de financiële positie van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de levensverzekeraar of schadeverzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
Artikel 3:144, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.5.3.4
. Herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 148
1
De Nederlandsche Bank kan indien zich in het geval, bedoeld in artikel 3:136, eerste lid, uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan de financiële positie van de herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat nog verder zal verslechteren, alsook in het geval, bedoeld in artikel 3:136, tweede lid, de vrije beschikking door de herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar over zijn waarden, die betrekking hebben op zijn vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge.

Artikel 3 148
De artikelen 3:136, 3:137 en 3:138, eerste en vierde lid, eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en op natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 3 148
1
De Nederlandsche Bank kan indien zich in het geval, bedoeld in artikel 3:136, eerste lid, uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan de financiële positie van de herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat nog verder zal verslechteren, alsook in het geval, bedoeld in artikel 3:136, tweede lid, de vrije beschikking door de herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar over zijn waarden, die betrekking hebben op zijn vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge.
Afdeling 3.5.4. Opvangregeling voor levensverzekeraars
3.5.4.1
. Levensverzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
a
per opvangsituatie maximaal € 106.805.088 [Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] ter beschikking kan worden gesteld; en
b
het ter beschikking staande bedrag ten aanzien waarvan naar het oordeel van de Nederlandsche Bank bij het in werking stellen van de opvang, gehoord de vertrouwenscommissie, het aanmerkelijke risico bestaat dat het niet wordt terugbetaald, nooit hoger is dan € 106.805.088[Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] .
c
de portefeuille van de levensverzekeraar nog overlevingskans heeft.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
a
per opvangsituatie maximaal € 106.805.088 [Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] ter beschikking kan worden gesteld; en
b
het ter beschikking staande bedrag ten aanzien waarvan naar het oordeel van de Nederlandsche Bank bij het in werking stellen van de opvang, gehoord de vertrouwenscommissie, het aanmerkelijke risico bestaat dat het niet wordt terugbetaald, nooit hoger is dan € 106.805.088[Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] .
c
de portefeuille van de levensverzekeraar nog overlevingskans heeft.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.
5
De Nederlandsche Bank, gehoord de vertrouwenscommissie, stelt het bedrag vast dat in een voorkomend geval beschikbaar wordt gesteld voor de toepassing van de opvang. De Nederlandsche Bank bepaalt per levensverzekeraar in hoeverre dit bedrag in de vorm van aandelen in de opvanginstelling wordt genomen en in hoeverre dit bedrag in de vorm van een achtergestelde lening aan de opvanginstelling wordt verstrekt. De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is, nemen de aandelen en verstrekken de achtergestelde lening. Voor dit nemen van de aandelen, het houden ervan en het uitoefenen van de daarmee verbonden zeggenschap is geen verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, aanhef en eerste lid, onderdeel d, vereist. De Nederlandsche Bank bepaalt de voorwaarden van de achtergestelde lening.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.

Artikel 3 158
De Nederlandsche Bank kan de levensverzekeraar en de opvanginstelling aanwijzingen geven in het belang van de goede werking van de opvang. De levensverzekeraar en de opvanginstelling volgen de aanwijzingen van de Nederlandsche Bank op. De aanwijzingen hebben geen betrekking op de herverzekeringsvoorwaarden, bedoeld in artikel 3:152, tweede lid, laatste volzin.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.
5
De Nederlandsche Bank, gehoord de vertrouwenscommissie, stelt het bedrag vast dat in een voorkomend geval beschikbaar wordt gesteld voor de toepassing van de opvang. De Nederlandsche Bank bepaalt per levensverzekeraar in hoeverre dit bedrag in de vorm van aandelen in de opvanginstelling wordt genomen en in hoeverre dit bedrag in de vorm van een achtergestelde lening aan de opvanginstelling wordt verstrekt. De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is, nemen de aandelen en verstrekken de achtergestelde lening. Voor dit nemen van de aandelen, het houden ervan en het uitoefenen van de daarmee verbonden zeggenschap is geen verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, aanhef en eerste lid, onderdeel d, vereist. De Nederlandsche Bank bepaalt de voorwaarden van de achtergestelde lening.
6
De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is verschaffen het ingevolge het vijfde lid vastgestelde bedrag. De Nederlandsche Bank legt daartoe aan de levensverzekeraars een aanslag op.
7
Het zesde lid is niet van toepassing op opvanginstellingen en op levensverzekeraars ten aanzien waarvan opvang wordt toegepast of is toegepast en die uit dien hoofde nog verplichtingen hebben.
8
De Nederlandsche Bank kan een levensverzekeraar ontheffing verlenen van het zesde lid, eerste volzin, indien de bijdrage tot gevolg zal hebben dat de solvabiliteitsmarge van die levensverzekeraar niet meer zal voldoen aan artikel 3:57 en de levensverzekeraar niet in staat lijkt te zijn de solvabiliteitsmarge binnen een redelijke termijn op de vereiste omvang te brengen.
9
Ingeval een levensverzekeraar niet voldoet aan zijn verplichtingen, voortvloeiend uit het zesde lid, kan de Nederlandsche Bank een dwangbevel uitvaardigen, dat executoir kan worden verklaard door de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarvan de Nederlandsche Bank is gevestigd en dan een executoriale titel oplevert, die met de toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de Nederlandsche Bank ten uitvoer gelegd kan worden.
10
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot opvang op grond van deze paragraaf.
11
Tegen de beschikking staat uitsluitend beroep in cassatie open. Tot het instellen van beroep in cassatie tegen de beschikking van de rechtbank uit hoofde van deze paragraaf is, buiten de Nederlandsche Bank, de levensverzekeraar bevoegd, ongeacht of deze bij de rechtbank is verschenen.
12
Beroep in cassatie tegen de beschikking wordt ingesteld binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak van de rechtbank. De behandeling heeft in raadkamer plaats en geschiedt met de grootste spoed. De uitspraak wordt niet in het openbaar gedaan.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
a
per opvangsituatie maximaal € 106.805.088 [Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] ter beschikking kan worden gesteld; en
b
het ter beschikking staande bedrag ten aanzien waarvan naar het oordeel van de Nederlandsche Bank bij het in werking stellen van de opvang, gehoord de vertrouwenscommissie, het aanmerkelijke risico bestaat dat het niet wordt terugbetaald, nooit hoger is dan € 106.805.088[Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] .
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.
5
De Nederlandsche Bank, gehoord de vertrouwenscommissie, stelt het bedrag vast dat in een voorkomend geval beschikbaar wordt gesteld voor de toepassing van de opvang. De Nederlandsche Bank bepaalt per levensverzekeraar in hoeverre dit bedrag in de vorm van aandelen in de opvanginstelling wordt genomen en in hoeverre dit bedrag in de vorm van een achtergestelde lening aan de opvanginstelling wordt verstrekt. De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is, nemen de aandelen en verstrekken de achtergestelde lening. Voor dit nemen van de aandelen, het houden ervan en het uitoefenen van de daarmee verbonden zeggenschap is geen verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, aanhef en eerste lid, onderdeel d, vereist. De Nederlandsche Bank bepaalt de voorwaarden van de achtergestelde lening.
6
De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is verschaffen het ingevolge het vijfde lid vastgestelde bedrag. De Nederlandsche Bank legt daartoe aan de levensverzekeraars een aanslag op.
7
Het zesde lid is niet van toepassing op opvanginstellingen en op levensverzekeraars ten aanzien waarvan opvang wordt toegepast of is toegepast en die uit dien hoofde nog verplichtingen hebben.
8
De Nederlandsche Bank kan een levensverzekeraar ontheffing verlenen van het zesde lid, eerste volzin, indien de bijdrage tot gevolg zal hebben dat de solvabiliteitsmarge van die levensverzekeraar niet meer zal voldoen aan artikel 3:57 en de levensverzekeraar niet in staat lijkt te zijn de solvabiliteitsmarge binnen een redelijke termijn op de vereiste omvang te brengen.
9
Ingeval een levensverzekeraar niet voldoet aan zijn verplichtingen, voortvloeiend uit het zesde lid, kan de Nederlandsche Bank een dwangbevel uitvaardigen, dat executoir kan worden verklaard door de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarvan de Nederlandsche Bank is gevestigd en dan een executoriale titel oplevert, die met de toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de Nederlandsche Bank ten uitvoer gelegd kan worden.
10
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot opvang op grond van deze paragraaf.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.
3.5.4.2
. Levensverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 159
Paragraaf 3.5.4.1. is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, die vanuit in Nederland gelegen bijkantoren het bedrijf van levensverzekeraar uitoefenen, voorzover het betreft overeenkomsten uit directe verzekering gesloten vanuit een bijkantoor in Nederland, tenzij met betrekking tot het bijkantoor een ontheffing is verleend in de zin van artikel 3:60.
Afdeling 3.5.5. Noodregeling en saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures naar buitenlands recht
3.5.5.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
a
bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens verzekering die de verzekeraar met zetel in Nederland heeft gesloten, tot wijziging van die verzekering; of
b
tot verkorting van de duur van verzekering.
c
zowel overdracht als bedoeld in onderdeel a als liquidatie als bedoeld in onderdeel b.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de voordracht of het verzoek, bedoeld in artikel 3:164, eerste lid, aan de kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland en deelt de inhoud daarvan mede aan de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar een bijkantoor van de desbetreffende financiële onderneming is gelegen of waarnaar zij diensten verricht vanuit haar vestigingen in andere lidstaten.

Artikel 3 201
De beschikkingen, bedoeld in de artikelen 3:160, eerste en tweede lid, 3:161 en 3:164, eerste lid, worden met redenen omkleed.

Artikel 3 201
Indien de rechtbank een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, verleent, bepaalt de rechtbank de duur van de machtiging op ten hoogste anderhalf jaar. Indien een machtiging tot overdracht wordt uitgebreid tot een machtiging tot zowel overdracht als liquidatie, bepaalt de rechtbank de duur van de machtiging tot zowel overdracht als liquidatie op de resterende duur van de machtiging tot overdracht. Voor het verstrijken van de gestelde termijn kunnen de bewindvoerders eenmaal of meermalen verlenging van de geldigheidsduur voor ten hoogste anderhalf jaar verzoeken. Het verzoek wordt behandeld op dezelfde wijze als een verzoek tot het uitspreken van de noodregeling. Zolang bij de afloop van de geldigheidsduur van de machtiging op een verzoek tot verlenging niet is beschikt, blijft de machtiging gehandhaafd.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 3 201
Indien een machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b of c:
a
stellen de bewindvoerders alle bekende schuldeisers regelmatig op passende wijze in kennis van in ieder geval het verloop van de noodregeling; en
b
deelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten die zulks verzoeken het verloop van de noodregeling mede.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
a
de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende periodieke uitkeringen ter zake van ziekte, letsel of overlijden van natuurlijke personen, ontstaan krachtens een schadeverzekering, met uitzondering evenwel van uitkeringen, krachtens een herverzekering aan een andere verzekeraar verschuldigd, en van uitkeringen ter zake van pensioenen, toegezegd aan werknemers of gewezen werknemers van de verzekeraar of aan hun nabestaanden;
b
de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
ingeval deze overboekingsoverdracht of financiëlezekerheidsovereenkomst is gegeven onderscheidenlijk gesloten voor het tijdstip waarop de rechtbank de beschikking heeft gegeven.
3
Het eerste lid en artikel 3:175, eerste lid, kunnen niet aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een door een financiële onderneming als bedoeld in het tweede lid:
a
gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren, ingeval de overboekingsopdracht is gegeven na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, indien de opdracht in een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet, wordt uitgevoerd op de dag waarop de rechtbank de beschikking heeft gegeven en de centrale tegenpartij, de afwikkelende instantie of het verrekeningsinstituut, bedoeld in artikel 212a van de Faillissementswet, kan aantonen dat deze ten tijde van de uitvoering van de opdracht niet op de hoogte was of op de hoogte behoorde te zijn van de door de rechtbank gegeven beschikking; of
b
gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of enige uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om die overeenkomst volledig uit te voeren, ingeval de financiëlezekerheidsovereenkomst is gesloten na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, indien de zekerheidsnemer kan aantonen dat deze ten tijde van het sluiten van die overeenkomst niet op de hoogte was of op de hoogte behoorde te zijn van de door de rechtbank gegeven beschikking.
4
Het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op goederenrechtelijke zekerheidsrechten die door financiële ondernemingen als bedoeld in het tweede lid in verband met deelname aan een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet, zijn gevestigd ten behoeve van een centrale bank als bedoeld in artikel 212a, onderdeel h, van de Faillissementswet of ten behoeve van een financiële onderneming die deelneemt aan het systeem.
5
In afwijking van het eerste lid werkt een in dat lid bedoelde beschikking niet terug ten aanzien van een door financiële ondernemingen als bedoeld in het tweede lid, voor het tijdstip waarop de rechtbank de beschikking heeft gegeven, gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of een overdracht of vestiging van een pandrecht op grond daarvan, of enige uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om die overeenkomst volledig uit te voeren.
6
Het eerste lid kan niet aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een, door een financiële onderneming als bedoeld in het tweede lid, na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of enige uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om die overeenkomst volledig uit te voeren, indien de zekerheidsnemer kan aantonen dat deze niet op de hoogte was of behoorde te zijn van de door de rechtbank gegeven beschikking.
7
De rechtbank vermeldt op een beschikking als bedoeld in het eerste lid het tijdstip waarop de beschikking is gegeven tot op de minuut nauwkeurig.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.
7
Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die op een levensverzekering betrekking hebben, kunnen niet tot gevolg hebben dat aan verzekeringnemers meer verplichtingen worden opgelegd.
8
Wordt een besluit van aandeelhouders of leden dat ingevolge de statuten of reglement van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, voor een handeling is vereist, niet genomen of verkrijgt dit besluit niet de volgens de statuten of reglementen vereiste toestemming, dan kunnen de bewindvoerders dit besluit nemen.
9
De bewindvoerders kunnen personen machtigen alle of een deel van de bevoegdheden uit te oefenen die zij ingevolge het eerste lid hebben. De bewindvoerders kunnen de rechtbank verzoeken een beloning voor de gemachtigden vast te stellen. De bewindvoerders doen van de naam en woonplaats van een door hen gemachtigde alsook van de intrekking van een machtiging mededeling in de Staatscourant.
10
Het loon van de personen, aangewezen ingevolge artikel 3:165, eerste lid, het loon en de verschotten van de bewindvoerders, alsmede de overige kosten van de noodregeling worden bepaald door de rechtbank en vormen een boedelschuld.
11
De bewindvoerders kunnen de bestuurders, commissarissen en vertegenwoordigers namens de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, ontslaan. Bij dit ontslag worden de overeengekomen of wettelijke termijnen in acht genomen, met dien verstande echter dat een termijn van zes weken in elk geval voldoende is.
12
De bewindvoerders kunnen personen aanwijzen om hen te vertegenwoordigen of anderszins bij te staan.
13
Artikel 69 van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
a
vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, zijn gedekt;
b
termijnen van huurkoop; en
c
vorderingen tot nakoming van financiëlezekerheidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.

Artikel 3 201
In afwijking van artikel 3:182, tweede lid, laatste volzin, kan op geverifieerde vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in de artikelen 3:160, eerste en tweede lid, en 3:161, voorzover artikel 3:163, eerste lid, niet reeds op deze vorderingen werd toegepast, een uitkering eerst worden gedaan zodra deze vorderingen opeisbaar zijn geworden. Tot dat tijdstip wordt een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

Artikel 3 201
Ingevolge de hun verleende machtiging, bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, kunnen de bewindvoerders, ongeacht hetgeen daaromtrent bij de statuten van de betrokken kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland is bepaald:
a
alle nog niet gedane stortingen op de aandelen in het geplaatste kapitaal van de kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland onderscheidenlijk het waarborgkapitaal van een verzekeraar met zetel in Nederland uitschrijven en innen; en
b
naheffingen opleggen en innen tot het in de statuten van een verzekeraar met zetel in Nederland die een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland is bepaalde maximum.

Artikel 3 201
De bewindvoerders brengen tijdens de noodregeling telkens na verloop van drie maanden, alsmede na beëindiging van de noodregeling, zo spoedig mogelijk verslag omtrent hun werkzaamheden uit aan de rechtbank. Een afschrift van dit verslag zenden de bewindvoerders aan Onze Minister en aan de Nederlandsche Bank.

Artikel 3 201
Voor de toepassing van de artikelen 194, 342 en 343 van het Wetboek van Strafrecht wordt met faillissement gelijkgesteld de rechtstoestand waarin een kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland verkeert zolang de noodregeling ten aanzien van deze financiële onderneming van kracht is.

Artikel 3 201

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.

Artikel 3 201
Indien de bekendmaking, bedoeld in artikel 3:189, vierde lid, 3:194, derde lid, of artikel 212o, eerste lid, van de Faillissementswet betrekking heeft op alle verbintenissen van de kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland, vervallen door deze bekendmaking van rechtswege de bevoegdheden, welke de bewindvoerders ingevolge het uitspreken van de noodregeling hadden verkregen.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
a
bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens verzekering die de verzekeraar met zetel in Nederland heeft gesloten, tot wijziging van die verzekering; of
b
tot verkorting van de duur van verzekering.
lid is, kan zich melden bij de bewindvoerders.
2
De bewindvoerders horen de vereniging alvorens zij de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 3:194 of 3:195, uitoefenen, indien deze op een door de bewindvoerders te bepalen moment ten genoegen van de bewindvoerders heeft aangetoond dat zij aan de in het eerste lid gestelde vereisten voldoet.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.
7
Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die op een levensverzekering betrekking hebben, kunnen niet tot gevolg hebben dat aan verzekeringnemers meer verplichtingen worden opgelegd.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
a
bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens verzekering die de verzekeraar met zetel in Nederland heeft gesloten, tot wijziging van die verzekering; of
b
tot verkorting van de duur van verzekering.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.
7
Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die op een levensverzekering betrekking hebben, kunnen niet tot gevolg hebben dat aan verzekeringnemers meer verplichtingen worden opgelegd.

Artikel 3 201
In geval van overdracht van rechten en verplichtingen ingevolge een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of een bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid, draagt de verzekeraar met zetel in Nederland de waarden over die dienen tot dekking van de technische voorzieningen voorzover deze voorzieningen betrekking hebben op de verplichtingen die worden overgedragen.

Artikel 3 201
Een overdracht van rechten en verplichtingen ingevolge een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel a of c, mag geen nadeel toebrengen aan de rechten van de overblijvende schuldeisers.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
a
de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende periodieke uitkeringen ter zake van ziekte, letsel of overlijden van natuurlijke personen, ontstaan krachtens een schadeverzekering, met uitzondering evenwel van uitkeringen, krachtens een herverzekering aan een andere verzekeraar verschuldigd, en van uitkeringen ter zake van pensioenen, toegezegd aan werknemers of gewezen werknemers van de verzekeraar of aan hun nabestaanden;
b
de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
c
de vorderingen van werknemers, niet zijnde bestuurders van de verzekeraar bij wie zij in dienst zijn, en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot in de toekomst tot uitkering komende termijnen van overeengekomen pensioen;
d
de vorderingen van werknemers met betrekking tot het loon over het voorafgaande jaar en hetgeen over het lopende jaar is verschuldigd, benevens het bedrag van de verhoging van dat loon ingevolge artikel 625 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bedrag van de uitgaven, door de werknemer voor de verzekeraar als werkgever gedaan, en de bedragen, door de verzekeraar aan de werknemer krachtens titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd;
e
de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende niet-periodieke uitkeringen ter zake van ziekte, letsel of overlijden van natuurlijke personen, ontstaan krachtens een schadeverzekering, met uitzondering evenwel van uitkeringen, krachtens overeenkomst van herverzekering aan een andere verzekeraar verschuldigd;
f
de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende uitkeringen ter zake van andere dan in de onderdelen a en e bedoelde schaden, ontstaan uit overeenkomsten van schadeverzekering;
g
de vorderingen tot teruggave van bedragen die zonder rechtsgrond zijn betaald of aan de betaling waarvan de rechtsgrond is komen te ontvallen, welke betaling heeft plaatsgevonden in de veronderstelling dat daarmee premies zijn betaald.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
a
de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen, voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
b
de vorderingen van werknemers, niet zijnde bestuurders van de verzekeraar waarbij zij in dienst zijn, en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot in de toekomst tot uitkering komende termijnen van toegezegd pensioen;
c
de vorderingen van werknemers met betrekking tot het loon over het voorafgaande jaar en hetgeen over het lopende jaar verschuldigd is, benevens het bedrag van de verhoging van dat loon ingevolge artikel 625 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bedrag van de uitgaven, door de werknemer voor de verzekeraar gedaan, en de bedragen, door de verzekeraar aan de werknemer krachtens titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd;
d
de vorderingen uit hoofde van verzekering en rechten betreffende uitkeringen, die zijn ontstaan of nog zullen ontstaan uit een levensverzekering;
e
de vorderingen tot teruggave van bedragen die zonder rechtsgrond zijn betaald of aan de betaling waarvan de rechtsgrond is komen te ontvallen, welke betaling heeft plaatsgevonden in de veronderstelling dat daarmee premies zijn betaald.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
a
de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen, voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
b
de vorderingen van werknemers, niet zijnde bestuurders van de verzekeraar waarbij zij in dienst zijn, en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot in de toekomst tot uitkering komende termijnen van overeengekomen pensioen;
c
de vorderingen van werknemers met betrekking tot het loon over het voorafgaande jaar en hetgeen over het lopende jaar verschuldigd is, benevens het bedrag van de verhoging van dat loon ingevolge artikel 625 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bedrag van de uitgaven, door de werknemer voor de verzekeraar als werkgever gedaan, en de bedragen, door de verzekeraar aan de werknemer krachtens titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd;
d
de vorderingen en rechten betreffende prestaties, die zijn ontstaan of nog zullen ontstaan uit een natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit een vestiging in Nederland.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
3.5.5.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 205
Ingeval de solvabiliteit of de liquiditeit van een in Nederland gelegen bijkantoor van een kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat die geen vergunning heeft, zodanig is dat te voorzien is dat de kredietinstelling dan wel het bijkantoor haar of zijn verplichtingen ter zake van de door haar of hem verkregen gelden niet of slechts ten dele kan nakomen, kan de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de kredietinstelling dan wel het bijkantoor is gelegen, op verzoek van de Nederlandsche Bank ten aanzien van de kredietinstelling in het belang van de gezamenlijke schuldeisers de noodregeling uitspreken.

Artikel 3 205
Indien het belang van de schuldeisers met een vordering uit hoofde van verzekering bij de afwikkeling van het bedrijf van een in Nederland gelegen bijkantoor van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die geen vergunning heeft, een bijzondere voorziening behoeft, kan de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan die verzekeraar zijn zetel heeft, op verzoek van de Nederlandsche Bank de noodregeling uitspreken.

Artikel 3 205
De artikelen 3:162 tot en met 3:201 zijn van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen als bedoeld in artikel 3:202 en verzekeraars als bedoeld in artikel 3:203 voorzover deze artikelen betrekking hebben op de desbetreffende financiële ondernemingen.

Artikel 3 205
1
Indien de rechtbank het noodzakelijk acht dat in verband met een in Nederland gelegen bijkantoor van een kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat die krachtens artikel 2:15 in Nederland het bedrijf van kredietinstelling mag uitoefenen, een saneringsmaatregel wordt vastgesteld, stelt de griffier van de rechtbank de Nederlandsche Bank hiervan in kennis.
2
De Nederlandsche Bank deelt nadat zij overeenkomstig het eerste lid in kennis is gesteld de toezichthoudende instanties van alle andere lidstaten dat mede.
3.5.5.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en met een in Nederland gelegen bijkantoor

Artikel 3 221
1
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
2
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 221
Indien het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij de afwikkeling van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar op wie artikel 2:40 van toepassing is of van de gezamenlijke schuldeisers wier vordering het resultaat is van een uit de exploitatie van het in Nederland gelegen bijkantoor van een dergelijke