Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet tot instelling van het Internationaal Tribunaal voor vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië 1991

 

Wet van 21 april 1994, houdende bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sedert 1991
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is enige wettelijke voorzieningen te treffen ten einde uitvoering te geven aan resolutie 827 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 25 mei 1993, handelende krachtens Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, en het bij die resolutie aanvaarde Statuut voor een internationaal tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sedert 1991 (Trb. 1993, 168);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
Tribunaal: het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van het voormalig Joegoslavië sedert 1991, ingesteld bij resolutie 827 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 25 mei 1993, met inbegrip van de Openbare Aanklager bij het Tribunaal;
Statuut: het Statuut van het Tribunaal, opgenomen in de bijlage bij resolutie 827 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 25 mei 1993;
overlevering: de terbeschikkingstelling van een persoon door Nederland aan het Tribunaal ten behoeve van een door het Tribunaal tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek;
doorvoer: het begeleid vervoer over Nederlands grondgebied van een persoon ten behoeve van zijn terbeschikkingstelling door een vreemde Staat aan het Tribunaal, dan wel door het Tribunaal aan een vreemde Staat;
Onze Minister: Onze Minister van Justitie.

Artikel 2
Op verzoek van het Tribunaal kunnen personen aan het Tribunaal ter vervolging en berechting worden overgeleverd ter zake van strafbare feiten waarvan het Tribunaal ingevolge zijn Statuut bevoegd is kennis te nemen.

Artikel 3
1
Op verzoek van het Tribunaal kunnen personen wier aanhouding als verdachte door het Tribunaal is gelast en die in Nederland worden aangetroffen, voorlopig worden aangehouden.
2
Iedere officier van justitie en hulpofficier is bevoegd de voorlopige aanhouding te bevelen.
3
Het bepaalde in de artikelen 14, tweede tot en met het vijfde lid, 15, 16, eerste lid, onder a, en 17 van de Uitleveringswet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de aangehouden persoon zo spoedig mogelijk voor de officier van justitie te 's-Gravenhage wordt geleid.

Artikel 4
1
Tot het in behandeling nemen van verzoeken van het Tribunaal tot overlevering is de rechtbank te 's-Gravenhage bij uitsluiting bevoegd.
2
De artikelen 21 tot en met 27 en 28, eerste lid, van de Uitleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Bevindt de rechtbank die over de vatbaarheid voor inwilliging van het verzoek van het Tribunaal moet oordelen hetzij dat ten aanzien van de aan haar voorgeleide persoon niet kan worden vastgesteld dat deze degene is wiens overlevering is gevraagd, hetzij dat de overlevering is gevraagd terzake van strafbare feiten waarvan het Tribunaal ingevolge zijn Statuut kennelijk niet bevoegd is kennis te nemen, dan verklaart zij bij haar uitspraak de overlevering ontoelaatbaar.
4
In andere dan de in het derde lid voorziene gevallen verklaart de rechtbank bij haar uitspraak de overlevering toelaatbaar. De uitspraak is dadelijk uitvoerbaar.
5
De artikelen 29, 30, eerste volzin, en tweede lid, 32, 33, eerste en tweede lid, 36, 41 tot en met 47 - met uitzondering van de verwijzing in artikel 47, derde lid, naar artikel 552d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - en 52 tot en met 60 van de Uitleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5
Na inwilliging van het verzoek om overlevering wordt de over te leveren persoon terstond ter beschikking van het Tribunaal gesteld. Een overeenkomstig artikel 27 van de Uitleveringswet bevolen vrijheidsbeneming kan tot dan toe worden voortgezet.

Artikel 6
Personen die zich in Nederland bevinden en wier medebrenging als getuige of deskundige door het Tribunaal is gelast, kunnen op last van de officier van justitie te 's-Gravenhage worden aangehouden en ter beschikking van het Tribunaal gesteld.

Artikel 7
1
Doorvoer van personen die als verdachten door de autoriteiten van een vreemde Staat aan het Tribunaal worden overgeleverd, geschiedt in opdracht van Onze Minister door en onder de bewaking van Nederlandse ambtenaren.
2
Doorvoer van personen die als getuigen of deskundigen ter uitvoering van een bevel tot medebrenging van het Tribunaal door de autoriteiten van een vreemde Staat naar Nederland zijn overgebracht, geschiedt in opdracht van Onze Minister door en onder de bewaking van Nederlandse ambtenaren.
3
Het transport buiten de onder het gezag van het Tribunaal staande ruimten van personen die in Nederland op last van het Tribunaal van hun vrijheid zijn beroofd geschiedt op verzoek van het Tribunaal in opdracht van Onze Minister door en onder de bewaking van Nederlandse ambtenaren.
4
De in dit artikel bedoelde ambtenaren zijn bevoegd alle dienstige maatregelen te nemen ter beveiliging van de betrokken personen en ter voorkoming van hun ontvluchting.

Artikel 8
Politiegegevens in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens kunnen ook zonder een daartoe strekkend verzoek worden verstrekt aan de Openbare Aanklager bij het Tribunaal indien dit voor de goede uitvoering van zijn taak noodzakelijk is. De verstrekking vindt plaats door tussenkomst van het Korps landelijke politiediensten.

Artikel 9
1
Aan verzoeken van het Tribunaal om enigerlei vorm van rechtshulp, gericht tot een al dan niet met name aangeduid orgaan van de justitie of politie in Nederland, wordt zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven.
2
De artikelen 552i, 552j, 552n, 552o tot en met 552q - met uitzondering van de verwijzing in artikel 552p, vierde lid, naar artikel 552d, tweede lid - van het Wetboek van Strafvordering en artikel 51, eerste en vierde lid, van de Uitleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Vertegenwoordigers van het Tribunaal wordt desverzocht toegestaan bij de uitvoering van verzoeken, als bedoeld in het eerste lid, tegenwoordig te zijn en de nodige vragen te doen stellen aan bij die uitvoering betrokken personen.
4
De met de uitvoering van verzoeken om rechtshulp belaste Nederlandse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van daarbij betrokken personen en zijn te dien einde bevoegd voorwaarden te stellen aan de wijze waarop aan verzoeken om rechtshulp uitvoering wordt gegeven.

Artikel 10
1
Onverminderd het bepaalde in artikel 7, tweede lid, kunnen getuigen of deskundigen, van welke nationaliteit ook, die, gehoor gevende aan een dagvaarding of oproeping van het Tribunaal of als gevolg van een bevel tot medebrenging van het Tribunaal, naar Nederland komen, in Nederland niet worden vervolgd, aangehouden of aan enige andere vrijheidsbeperkende maatregelen onderworpen voor feiten of veroordelingen die voorafgingen aan hun aankomst in Nederland.
2
De in het eerste lid bedoelde immuniteit vervalt indien de getuige of deskundige, hoewel hij gedurende vijftien achtereenvolgende dagen na het tijdstip waarop zijn aanwezigheid niet meer door het Tribunaal werd vereist, de mogelijkheid had Nederland te verlaten, maar hier te lande is gebleven of in Nederland is teruggekeerd na het te hebben verlaten.

Artikel 11
1
Op verzoek van het Tribunaal kunnen door het Tribunaal bij onherroepelijke uitspraak opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland worden tenuitvoergelegd.
2
Op verzoek van het Tribunaal kan te dien einde de veroordeelde voorlopig worden aangehouden.
3
De officier van justitie of hulpofficier te 's-Gravenhage is bevoegd de voorlopige aanhouding te bevelen.
4
De artikelen 9, tweede tot en met vijfde lid, 10, 11, eerste lid en tweede lid, onder a, en 12 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zijn van overeenkomstige toepassing.
5
Op verzoek van het Tribunaal kunnen door het Tribunaal bij onherroepelijke uitspraak uitgevaardigde bevelen tot restitutie als bedoeld in artikel 24, derde lid, van het Statuut in Nederland worden tenuitvoergelegd. De artikelen 13, 13a, 13b en 13d tot en met 13f - met uitzondering van de verwijzing in artikel 13d, tweede lid, naar artikel 552d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering -van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12
1
Tot het in behandeling nemen van verzoeken van het Tribunaal tot tenuitvoerlegging is de rechtbank te 's-Gravenhage bij uitsluiting bevoegd. De zaak wordt behandeld door de meervoudige kamer.
2
De artikelen 18, eerste lid, 19 en 24 tot en met 29 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Tenzij de rechtbank bevindt dat bij afweging van alle betrokken belangen een beslissing tot tenuitvoerlegging in Nederland in redelijkheid niet kan worden genomen, verklaart zij de tenuitvoerlegging toelaatbaar, onder vermelding van de toepasselijke wetsbepalingen. De artikelen 30, derde lid, tweede volzin, en vierde en vijfde lid, 31 en 31a van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zijn van overeenkomstige toepassing. De uitspraak van de rechtbank is dadelijk uitvoerbaar.
4
In geen geval is de rechtbank bevoegd een straf van langere duur op te leggen dan door het Tribunaal is vastgesteld.
5
De artikelen 33, 60 tot en met 66 en 68 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13
1
De verdere tenuitvoerlegging van een door het Tribunaal opgelegde vrijheidsstraf waarvan de tenuitvoerlegging met toepassing van de artikelen 11 en 12 in Nederland plaatsvindt, kan aan een vreemde Staat worden overgedragen. De artikelen 51 tot en met 53, 56, 57 en 59 van de Wet tenuitvoerlegging strafvonnissen zijn van overeenkomstige toepassing.
2
Alvorens omtrent de overdracht van de tenuitvoerlegging ingevolge het eerste lid te beslissen, wint Onze Minister het advies van het Tribunaal in. Adviseert het Tribunaal tegen de overdracht, dan neemt Onze Minister een afwijzende beschikking.

Artikel 14
Op verzoekschriften om vermindering of kwijtschelding van straffen door het Tribunaal opgelegd, waarvan de tenuitvoerlegging met toepassing van de artikelen 11 en 12 in Nederland plaatsvindt, zijn de artikelen 2 tot en met 7, 11 en 12 van de Gratiewet van overeenkomstige toepassing. Gratie wordt verleend door de President van het Tribunaal overeenkomstig artikel 28 van het Statuut.

Artikel 15
Doorvoer van personen die door het Tribunaal zijn veroordeeld en aan wie een opgelegde gevangenisstraf in een vreemde Staat zal worden ten uitvoer gelegd, geschiedt in opdracht van Onze Minister door en onder de bewaking van Nederlandse ambtenaren. Deze ambtenaren zijn bevoegd alle dienstige maatregelen te nemen ter beveiliging van de betrokken personen en ter voorkoming van hun ontvluchting.

Artikel 16
Personen die ingevolge het Statuut van het Tribunaal geen aanspraak kunnen maken op immuniteit ten aanzien van de rechtsmacht van het Tribunaal, kunnen voor de toepassing van deze wet een dergelijke aanspraak evenmin maken ten aanzien van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de uitvoerbaarheid van zijn beslissingen.

Artikel 17
De Nederlandse wet is niet van toepassing op vrijheidsontneming ondergaan op last van het Tribunaal binnen aan het Tribunaal in Nederland ter beschikking staande ruimten.

Artikel 18
Deze wet treedt in werking de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij is geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 21 april 1994
Beatrix
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin
De Minister van Buitenlandse Zaken,
p
H. Kooijmans
Uitgegeven de derde mei 1994
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin