Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet verontreiniging zeewater

 

Wet van 5 juni 1975, houdende voorschriften tot het voorkomen van de verontreiniging van de zee
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het mede ter uitvoering van het op 15 februari 1972 te Oslo tot stand gekomen Verdrag, met bijlagen, ter voorkoming van verontreiniging van de zee tengevolge van het storten uit schepen en luchtvaartuigen (Trb. 1972, 62) noodzakelijk is voorschriften te stellen om de verontreiniging van de zee te voorkomen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
lozen: het zich ontdoen van stoffen door deze vanaf of vanuit werken opgericht op de zeebodem, vaartuigen of luchtvaartuigen in zee te brengen, dan wel het zich in zee ontdoen van werken opgericht op de zeebodem, vaartuigen of luchtvaartuigen;
Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
Protocol: het op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het op 29 december 1972 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen (Trb. 1998, 134 en Trb. 2000, 27);
Verdrag: het op 22 september 1992 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Trb. 1993, 16);
VN-Zeerechtverdrag: het op 10 december 1982 te Montego-Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83);
zee: alle mariene wateren, met uitzondering van de binnenwateren van staten, met inbegrip van de bodem en de ondergrond daarvan.
2
Onder lozen wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen mede verstaan het zich ontdoen van stoffen door deze op zee op of vanaf een werk opgericht op de zeebodem of een vaartuig te verbranden.

Artikel 1a
1
Onverminderd het recht van andere staten om overeenkomstig het VN-Zeerechtverdrag tot rechtsvervolging over te gaan, is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in of boven de Nederlandse exclusieve economische zone schuldig maakt aan overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet.
2
Bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid wordt afdeling 7 van Deel XII van het VN-Zeerechtverdrag in acht genomen.

Artikel 2
Deze wet is niet van toepassing op:
a
het lozen, voorzover daaromtrent regelen zijn gesteld bij of krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Stb. 1983, 683);
b
het lozen, het aan boord nemen en het ten vervoer afgeven van splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen, voorzover op een van die gedragingen artikel 15 of artikel 29 van de Kernenergiewet van toepassing is;
c
gedragingen aan boord van oorlogsschepen, marinehulpschepen en andere schepen die in gebruik zijn voor de uitvoering van de militaire taak;
d
gedragingen waaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens de Mijnbouwwet;
e
het plaatsen van stoffen met een ander oogmerk dan het zich er enkel van ontdoen;
f
het achterlaten van stoffen die aanvankelijk in zee zijn geplaatst met een ander oogmerk dan het zich ervan ontdoen.

Artikel 3
1
Het is verboden afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen:
a
te lozen, dan wel
b
aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig te nemen met het oogmerk om die stoffen te lozen, dan wel
c
af te geven met het oogmerk om die stoffen te doen lozen,
tenzij voor dat lozen of voor dat aan boord nemen een ontheffing is verleend.
2
Een ontheffing kan slechts worden verleend in overeenstemming met het Protocol en het Verdrag.

Artikel 4 [Vervallen per 01-10-2008]

Artikel 5
De in de artikel 3, eerste lid, omschreven verboden gelden niet voor het lozen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, voorzover die handeling samenhangt met of voortvloeit uit het normale gebruik van het werk, vaartuig, of luchtvaartuig, mits dat gebruik niet ten doel heeft het lozen van dergelijke stoffen.

Artikel 6
In de gevallen, waarin door overmacht het in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, omschreven verbod wordt overtreden, maakt de schipper van het vaartuig of de gezagvoerder van het luchtvaartuig van het voorval melding in het scheepsdagboek of het journaal. Tevens doet hij van dit voorval onverwijld mededeling aan Onze Minister.

Artikel 6a
1
Degene aan wie gevaarlijke afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer worden afgegeven met het oogmerk deze te doen lozen, is verplicht elke zodanige afgifte te melden aan de desbetreffende instantie, bedoeld in artikel 10.40 van de Wet milieubeheer.
2
Op een melding als bedoeld in het eerste lid zijn de regels die zijn vastgesteld krachtens artikel 10.41 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing.
3
Het is een persoon als bedoeld in het eerste lid, verboden gevaarlijke afvalstoffen in ontvangst te nemen zonder dat hem daarbij een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer worden verstrekt.

Artikel 6b [Vervallen per 01-10-2008]

Artikel 7
1
Een ontheffing als bedoeld in artikel 3 wordt verleend door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
2
Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. De voorschriften kunnen worden gewijzigd of aangevuld.

Artikel 8
1
Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke gegevens moeten worden verstrekt bij een verzoek om ontheffing of tot wijziging van de aan de ontheffing verbonden voorschriften. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat een zodanig verzoek moet worden ingediend bij een daarbij aangewezen instantie.
2
Op de voorbereiding van een beschikking op een verzoek om verlening van een ontheffing onderscheidenlijk wijziging van de aan de ontheffing verbonden voorschriften zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing, behoudens het bepaalde in het derde en vierde lid.
3
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer zijn niet van toepassing, indien het verzoek betrekking heeft op het in het buitenland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig nemen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, met het oogmerk die stoffen te lozen, en de Staat op wier grondgebied dat aan boord nemen geschiedt, partij is bij het Protocol of het Verdrag.
4
Voorts kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bepalen dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing zijn indien het verzoek betrekking heeft op afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, waarvan door een ongewoon voorval de afvoer op korte termijn nodig is.

Artikel 8a
1
Op de voorbereiding van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of aanvulling van de aan een ontheffing verbonden voorschriften zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing, behoudens het bepaalde in het tweede lid.
2
In overeenkomstige gevallen als bedoeld in artikel 8, derde lid, zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing. In overeenkomstige gevallen als bedoeld in artikel 8, vierde lid, kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bepalen dat die afdelingen niet van toepassing zijn.

Artikel 8b [Vervallen per 01-07-2005]

Artikel 9
1
Onze Minister kan een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:
a
de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;
b
de in artikel 7, tweede lid, bedoelde voorschriften niet in acht worden genomen;
c
op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na de verlening der ontheffing, moet worden aangenomen dat het van kracht blijven der ontheffing het aan het tegengaan van de verontreiniging van de zee verbonden belang op onaanvaardbare wijze zou schaden, terwijl daaraan redelijkerwijs niet door het wijzigen of het aanvullen van de voorschriften kan worden tegemoet gekomen.
2
Met betrekking tot een beschikking als bedoeld in het eerste lid, onder c, is artikel 8a van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10
Beroep op de administratieve rechter staat open overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer.

Artikel 11
Een gedraging in strijd met een aan een ontheffing verbonden voorschrift is verboden.

Artikel 12
Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de artikelen 18.3 tot en met 18.14, 18.15, onder b, en 18.16 van de Wet milieubeheer van toepassing.

Artikel 13
De toezichthouder neemt bij het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde afdeling 7 van Deel XII van het VN-Zeerechtverdrag in acht.

Artikel 14 [Vervallen per 01-03-1993]

Artikel 15 [Vervallen per 01-03-1993]

Artikel 16 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 17
De ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, geven geen toestemming tot vertrek uit Nederland indien zij ernstige redenen hebben om te vermoeden dat in strijd met een in artikel 3, eerste lid, omschreven verbod is of zal worden gehandeld.

Artikel 18 [Vervallen per 01-10-2008]

Artikel 19 [Vervallen per 01-10-2008]

Artikel 20 [Vervallen per 01-03-1993]

Artikel 21
Deze wet kan worden aangehaald als "Wet verontreiniging zeewater".

Artikel 22
Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 5 juni 1975.
juliana
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
t
WESTERTERP.
De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne,
i
VORRINK.
De Minister van Landbouw en Visserij,
VAN DER STEE.
De Minister van Economische Zaken,
r
F. M. LUBBERS.
De Minister van Justitie,
VAN AGT.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
l
J. BRINKHORST.
Uitgegeven de vijftiende juli 1975.
De Minister van Justitie,
VAN AGT.