Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wijzigingswet Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers uitkering bij aftreden en nabestaandenpensioen

 

Wet van 2 juni 2003 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers met betrekking tot de uitkering bij aftreden en het nabestaandenpensioen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enige wijzigingen aan te brengen in de regeling in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers van de uitkering bij aftreden, in de regeling van het nabestaandenpensioen en voorts in die wet nog enige andere wijzigingen aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I
[Wijzigt de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.]

Artikel II
[Wijzigt de Wijzigingswet Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (maatstaf duur recht op uitkering).]

Artikel III
1
Degene die in het tijdvak tussen 31 december 1995 en het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gewezen politieke ambtsdrager was als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, kan binnen twee maanden na dat tijdstip alsnog een aanmelding doen als bedoeld in artikel 2a van die wet, indien dit op grond van dat artikel, zoals gewijzigd bij deze wet, in het vorenbedoelde tijdvak mogelijk zou zijn geweest. De aanmelding wordt beschouwd als te zijn gedaan op het tijdstip in dat tijdvak waarop dat ook overigens op grond van artikel 2a mogelijk zou zijn geweest.
2
In geval van overlijden tussen 31 december 1995 en twee maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van degene die op grond van het eerste lid alsnog een aanmelding had kunnen doen, wordt aan degene die op grond van het eerste lid aangemeld had kunnen worden, op diens aanvraag nabestandenpensioen toegekend met ingang van de dag van overlijden.
3
Degene die tussen 30 juni 1999 en het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet politieke ambtsdrager was als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers of gewezen politieke ambtsdrager en in dat tijdvak recht op pensioen heeft gekregen, kan binnen twee maanden na dat tijdstip alsnog de keuze doen als bedoeld in de bij deze wet gewijzigde artikelen 13a, 58a en 138a.
4
De artikelen 15, 17, 60, 62, 140 en 142, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers zoals die luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing ten aanzien van een overlijden van degene wiens pensioengeldige tijd geheel is gelegen vóór 1 januari 1996.
5
De artikelen 17, derde lid, onderdeel a, 62, derde lid, onderdeel a, en 142, derde lid, onderdeel a, zoals die artikelen zijn gewijzigd bij deze wet, zijn niet van toepassing in gevallen van het einde van een huwelijk of een aanmelding vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
6
De artikelen 22, vijfde lid, 67, vijfde lid, 145, vijfde lid, 23, derde lid, 68, derde lid, en 146, derde lid, zoals die zijn komen te luiden door de wijziging bij deze wet, zijn niet van toepassing ten aanzien van een huwelijk of aanmelding vóór de inwerkingtreding van deze wet.
7
De artikelen 22a, 22b, 67a, 67b, 145a en 145b zoals die luidden vóór de wijziging van die artikelen bij deze wet blijven van toepassing op een toeslag op grond van die artikelen die is ingegaan voor die wijziging.
8
De artikelen 23, 68 en 146 zoals die luidden vóór de wijziging van die artikelen bij deze wet, blijven van toepassing op een bijzonder nabestaandenpensioen dat is ingegaan vóór de inwerkingtreding van deze wet alsmede op een bijzonder nabestaandenpensioen dat daarna ingaat, indien het huwelijk of de aanmelding voordien is geëindigd. In afwijking van de vorige volzin wordt een bijzonder nabestandenpensioen als daar laatstbedoeld berekend naar de berekeningsgrondslag over het jaar voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, indien de pensioengeldige tijd van de overledene mede na dat tijdstip is gelegen.
9
De wijziging van de artikelen 24, 69 en 147 is van toepassing op degene die op na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt aangemerkt als ongehuwd samenwonend als bedoeld in die artikelen.
10
Een nabestaandenpensioen, een bijzonder nabestaandenpensioen en een wezenpensioen, ingegaan op of na 1 januari 1996, dat is verminderd op grond van artikel 27, 72 of 150, zoals die artikelen luidden vóór de wijziging bij deze wet, wordt te rekenen vanaf het tijdstip van ingang opnieuw berekend met toepassing van die artikelen zoals gewijzigd bij deze wet.
11
De artikelen 27a, 73 en 150a zoals die artikelen luidden vóór de wijziging ervan bij deze wet, blijven van toepassing op een nabestaandenpensioen dat is ingegaan vóór de inwerkingtreding van deze wet.
12
Een toeslag op grond van artikel III van de Wet van 11 december 1996 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (de maatstaf voor de duur van het recht op uitkering en enige andere onderwerpen) (Stb. 1997, 14) wordt gehandhaafd op de laatstelijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet vastgestelde hoogte.
De toeslag wordt vervangen door een toeslag volgens artikel 22a, 67a of 145a van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, zoals die artikelen zijn gewijzigd bij deze wet, zodra de hoogte ervan minder zou zijn dan de hoogte van die toeslag.
13
Een toeslag op grond van artikel III, derde lid, van de in het dertiende lid genoemde wet, zoals dat artikel is gewijzigd bij deze wet, wordt met ingang van 1 januari 1998 vervangen door een toeslag volgens artikel 22b, 67b of 145b van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, zoals gewijzigd bij deze wet. In afwijking van de eerste volzin wordt de daar eerstbedoelde toeslag gehandhaafd indien de laatstelijk voor de inwerkingtreding van deze wet vastgestelde hoogte daarvan uitgaat boven de hoogte van een toeslag volgens artikel 22b, 67b of 145b van de evengenoemde wet.
14
Artikel 7 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, zoals dat artikel luidde voor de wijziging ervan bij deze wet, blijft van toepassing op uitkeringen uit hoofde van ontslagen als bedoeld in artikel 6 van die wet, verleend met ingang van een datum gelegen vóór 1 januari 2003.

Artikel IV
1
Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat:
a
artikel I, de onderdelen B, H met betrekking tot artikel 15, tweede lid, onder a, W met betrekking tot artikel 60, tweede lid onder a, LL met betrekking tot artikel 140, tweede lid, onder a, P, EE en TT, terugwerkt tot en met 1 januari 1996;
b
artikel I, de onderdelen G, V, KK, K, L, M, Z, AA, BB, OO, PP, en QQ terugwerkt tot en met 1 juli 1999;
c
artikel I, de onderdelen D, S en HH, terugwerkt tot en met 1 januari 2001;
d
artikel I, onderdeel Ca, terugwerkt tot en met 1 januari 2003;
e
artikel II terugwerkt tot en met 1 januari 1998.
2
[wijzigt deze wet.]
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 2 juni 2003
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. Remkes
Uitgegeven de vierentwintigste juni 2003
De Minister van Justitie,
j
P. H. Donner