Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wijzigingswet Wet op de expertisecentra, enz. (invoering regeling leerlinggebonden financiering)

 

Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voor leerlingen met een handicap een leerlinggebonden financiering in te voeren en regionale expertisecentra te vormen en dat het in verband daarmee gewenst is een aantal wijzigingen aan te brengen in de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I
[Wijzigt de Wet op de expertisecentra.]

Artikel II
[Wijzigt de Wet op het primair onderwijs.]

Artikel III
[Wijzigt de Wet op het voortgezet onderwijs.].

Artikel IV Overgangsbepaling regulier onderwijs
1
Indien een basisschool ten behoeve van het schooljaar 2002-2003 formatie op grond van de beleidsregel, die is gebaseerd op artikel 120, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs is toegekend in verband met de aanwezigheid van gehandicapte leerlingen, behoudt de school die formatie met ingang van 1 augustus 2002 gedurende een schooljaar doch niet langer dan dat de leerling ten behoeve waarvan die formatie is toegekend op de school blijft ingeschreven.
2
Indien een school als bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs ten behoeve van het schooljaar 2002-2003 een aanvullende vergoeding voor personeelskosten heeft ontvangen, die op grond van artikel 85a van genoemde wet, is toegekend in verband met de aanwezigheid van gehandicapte leerlingen, behoudt de school die aanvullende vergoeding met ingang van 1 augustus 2002 gedurende een schooljaar.
3
Indien voor de in het eerste en het tweede lid bedoelde leerling tijdens dat schooljaar op basis van een beoordeling door een commissie voor de indicatiestelling, bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra, een leerlinggebonden budget beschikbaar is, ontvangt de school het leerlinggebonden budget niet eerder dan met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar.
4
Indien een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs ambulante begeleiding ontvangt van een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en die ambulante begeleiding zou op grond van de bepalingen zoals die luidden op 31 juli 2002 doorlopen in het schooljaar 2002-2003 dan blijft de ambulante begeleiding in het schooljaar 2002-2003 gehandhaafd.

Artikel V Overgangsbepaling leerlingen (voortgezet) speciaal onderwijs
1
De inschrijving van een leerling die op 1 augustus 2002 was ingeschreven aan een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra blijft indien de ouders van de leerling dat wensen en onverminderd artikel 40, eerste, zesde, negende en tiende lid, van genoemde wet, aan die school gehandhaafd tot de datum waarop de voor die onderwijssoort vastgestelde periode, bedoeld in artikel 28c, tweede lid eerste volzin, van de Wet op de expertisecentra, sinds de inwerkingtreding van deze wet is verstreken.
2
Vanaf de datum waarop de in het eerste lid bedoelde periode is verstreken, kan de inschrijving aan die school uitsluitend gehandhaafd blijven indien een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra heeft bepaald dat die leerling toelaatbaar is tot een onderwijssoort, die binnen die school wordt verzorgd dan wel dat die leerling toelaatbaar is tot het cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van laatstgenoemde wet en de school daartoe behoort.

Artikel VI Programma's van eisen
Voor de periode gerekend vanaf de datum waarop deze wet in werking treedt tot de datum waarop de programma's van eisen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra opnieuw zijn vastgesteld en in werking treden, kunnen bij ministeriële regeling aanvullende programma's van eisen worden vastgesteld.

Artikel VII Expertisebekostiging voor bestaande scholen voor meervoudig gehandicapten
1
Voor de op 31 juli 2002 bestaande scholen of afdelingen voor meervoudig gehandicapte kinderen waaraan onderwijs en begeleiding wordt gegeven aan kinderen met een andere combinatie van handicaps dan die op basis van artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra, zijn vastgesteld, stelt Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen expertisebekostiging vast.
2
Bij beschikking wordt door Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, uitgaande van de bekostiging voor het schooljaar 2001-2002 ten behoeve van de leerlingen, bedoeld in het eerste lid, de expertisebekostiging vastgesteld.
3
Het bevoegd gezag van de school of afdeling waarvoor expertisebekostiging beschikbaar is, stelt vast aan welke criteria de leerlingen moeten voldoen die op basis van de expertisebekostiging onderwijs en begeleiding kunnen ontvangen.
4
De school rapporteert jaarlijks over de besteding van de expertisebekostiging aan Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
5
Voor de vaststelling van de bedragen ingevolge het Gemeentefonds blijft voor het aantal meervoudig gehandicapte leerlingen dat op 31 juli 2002 was ingeschreven bij een van de in het eerste lid bedoelde scholen en afdelingen de leerlingenmaatstaf die voor die leerlingen op die datum gold, gehandhaafd. De in de eerste volzin bedoelde leerlingen worden in het kader van de leerlingenmaatstaf slechts in één categorie meegerekend.

Artikel VIIa Expertisebekostiging voor scholen behorend tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van de Wet op de expertisecentra
1
Het bevoegd gezag, dan wel de directe opvolger daarvan, waarvan op 31 juli 2003 een school behorend tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet onderwijs uitging, welke school voor voortgezet onderwijs door dat bevoegd gezag per 1 augustus 2005 is opgeheven, ontvangt expertisebekostiging ten behoeve van de scholen behorend tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van de Wet op de expertisecentra.
2
Het bevoegd gezag, dan wel de directe opvolger daarvan, waarvan op 31 juli 2003 een school voor voortgezet speciaal onderwijs behorend tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van de Wet op de expertisecentra uitging waarvoor ten behoeve van het in 1984 toegestane geïntegreerd VBO voor alle dove leerlingen aanvullende formatie voor vakonderwijs en taakrealisatie werd ontvangen, ontvangt expertisebekostiging ten behoeve van de scholen behorend tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van de Wet op de expertisecentra.
3
Bij beschikking wordt door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap expertisebekostiging vastgesteld uitgaande van de bekostiging in het schooljaar 2002-2003 van de per 1 augustus 2005 door het in de eerste lid bedoelde bevoegde gezag opgeheven school voor het voortgezet onderwijs dan wel op basis van de aanvullende formatie bedoeld in het tweede lid in het schooljaar 2002-2003.
4
Het bevoegd gezag van de school, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van de Wet op de expertisecentra, ten behoeve waarvan expertisebekostiging wordt vastgesteld, gebruikt de expertisebekostiging voor het voortgezet onderwijs.
5
Het bevoegd gezag rapporteert jaarlijks over de besteding van de expertisebekostiging aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel VIII Omzetting afdelingen voor zeer moeilijk lerende kinderen
1
Onze minister kan besluiten dat een afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, is verbonden aan een speciale school voor basisonderwijs al dan niet tezamen met een of meer andere van zulke afdelingen, met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt omgezet in een school voor zeer moeilijk lerende kinderen indien op 1 oktober 1999 het aantal leerlingen van de afdeling of afdelingen tezamen 60 of meer bedroeg.
2
Onze minister kan besluiten een afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen die is verbonden aan een speciale school voor basisonderwijs en die op 1 oktober 1999 minder dan 60 maar ten minste 25 leerlingen had, om te zetten in een school voor zeer moeilijk lerende kinderen, indien de afdeling in het gebied van het regionaal expertisecentrum de enige voorziening voor onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen is van de richting.
3
Onze minister kan besluiten dat een afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, is verbonden aan een speciale school voor basisonderwijs en die op 1 oktober 1999 minder dan 25 leerlingen had, wordt omgezet in een nevenvestiging van een school voor zeer moeilijk lerende kinderen in het gebied van het regionaal expertisecentrum. Voor de nevenvestiging, bedoeld in de eerste volzin, wordt een garantiebekostiging vastgesteld. Artikel 58 van de Wet op de expertisecentra is van overeenkomstige toepassing.
4
Binnen twee maanden na inwerkingtreding van deze wet kunnen de afdelingen Onze minister verzoeken om een omzetting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid. Zij melden daartoe het aantal leerlingen van de afdeling op 1 oktober 1999 en de naam en het adres van het bevoegd gezag van de afdeling en van het nieuwe bevoegd gezag. Onze minister besluit binnen 4 weken na de indiening van het verzoek of een afdeling of afdelingen wordt of worden omgezet in een school of een nevenvestiging.

Artikel IX Overgangsbepaling indicatiestelling
1
In afwijking van artikel 28c, achtste lid, van de Wet op de expertisecentra worden voor de eerste drie schooljaren vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet bij ministeriële regeling voorschriften gegeven met betrekking tot de door de commissie voor de indicatiestelling in acht te nemen criteria voor het in aanmerking komen voor een leerlinggebonden budget alsmede het toelaatbaar verklaren tot een onderwijssoort in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, van genoemde wet en tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van genoemde wet waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen toelaatbaarheid tot het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.
2
De ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt bekend gemaakt in het officiële publicatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regeling treedt niet in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regeling te kennen wordt gegeven dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.
3
Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de ministeriële regeling worden aangebracht. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publicatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel X Formatiegarantie
1
Indien de som van de formatie van scholen die in een regionaal expertisecentrum deelnemen voor het schooljaar 2002-2003 dan wel voor een of meer van de daaropvolgende schooljaren kleiner is dan de som van de formatie van die scholen voor het schooljaar 2001-2002, wordt per schooljaar het verschil als formatiegarantie aan die scholen toegekend. Het regionaal expertisecentrum coördineert in overleg met het bevoegd gezag van die scholen de inzet van de formatiegarantie.
2
Voor de berekening van de formatiegarantie, bedoeld in het eerste lid, wordt per school uitgegaan van het leerlingenaantal op 1 oktober 2000 dan wel 16 januari 2001 indien dat aantal hoger is.

Artikel XI Overgangsbepaling aanvraag formatie t.b.v. leerlingen residentiële instellingen, nevenvestigingen en verbrede toelating
1
In afwijking van artikel 71c, derde lid, van de Wet op de expertisecentra beslist Onze minister voor 1 augustus 2002 op een verzoek, bedoeld in het eerste lid van genoemd artikel, indien dat verzoek is gedaan voor 1 juni 2002.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 6a en artikel 76b van de Wet op de expertisecentra.

Artikel XII Adviescommissie toelating en begeleiding
1
Ten behoeve van een goede invoering van leerlinggebonden financiering stelt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor de periode van 1 augustus 2002 tot 1 augustus 2005 een Adviescommissie voor toelating en begeleiding in.
2
De commissie, bedoeld in het eerste lid, adviseert met betrekking tot een leerling die door de commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, van de Wet op de expertisecentra dan wel toelaatbaar is tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van genoemde wet, op verzoek over de toelating dan wel over de besteding van het leerlinggebonden budget. Het verzoek kan worden gedaan door de ouders van de leerling of het bevoegd gezag van de school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs, waar de ouders wensen dat de leerling wordt toegelaten dan wel waar de leerling is toegelaten. Met betrekking tot de verplichte besteding van het leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs of artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs, kan het verzoek om advies ook worden gedaan door het regionaal expertisecentrum waartoe de school, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar de verplichte besteding van het leerlinggebonden budget wordt ingezet, behoort.
3
De commissie, bedoeld in het eerste lid, adviseert in alle gevallen waarin de ouders bezwaar aantekenen tegen een besluit van het bevoegd gezag van de school over toelating van een leerling of besteding van het leerlinggebonden budget.
4
De commissie, bedoeld in het eerste lid, rapporteert jaarlijks aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de aan haar gevraagde adviezen. Onze Minister zendt deze rapportage aan beide kamers der Staten-Generaal.
5
Bij ministeriële regeling worden in elk geval regels gegeven met betrekking tot de samenstelling van de commissie, bedoeld in het eerste lid.
6
De periode, bedoeld in het eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden verlengd met een periode van ten hoogste 3 jaar.

Artikel XIII Verplicht advies
Indien de ouders van een leerling als bedoeld in artikel XII, tweede lid, eerste volzin, hun bezwaren kenbaar maken tegen een beslissing van het bevoegd gezag om die leerling niet toe te laten dan wel tegen de besteding van het leerlinggebonden budget, beslist het bevoegd gezag niet eerder op het bezwaar dan nadat het advies is uitgebracht door de commissie, bedoeld in artikel XII.

Artikel XIV Experiment Almere
Het op 1 augustus 1997 gestarte experiment met betrekking tot het onderwijs aan gehandicapte leerlingen in de gemeente Almere wordt met behoud van de doelstellingen, de organisatorische uitwerking daarvan en minimaal de daarbij behorende bekostiging aangepast aan deze wet.

Artikel XV Overgangsbepaling
Bij algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling kunnen, zonodig in afwijking van de wet, voorzieningen worden getroffen ten behoeve van een goede invoering van deze wet.

Artikel XVI Inwerkingtreding
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen, onderdelen daarvan of leden van artikelen, bedoeld in onderdelen, verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 28 november 2002
Beatrix
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
m
J. A. van der Hoeven
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
b
J. Odink
Uitgegeven de drieëntwintigste december 2002
De Minister van Justitie,
j
P. H. Donner