Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Zeevaartbemanningswet

 

Artikel 19
1
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden:
a
voor de verkrijging van de vaarbevoegdheden, genoemd in artikel 18, tweede lid, vastgesteld:
1
de beroepsvereisten;
2
de opgedane ervaring;
3
de eisen van medische geschiktheid, en
4
de wijze waarop wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de onder ten 1° en ten 2° bedoelde eisen;
b
de geldigheidsduur van het vaarbevoegdheidsbewijs, alsmede de wijze van eerste afgifte, vervanging of vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs geregeld;
c
de grenzen bepaald van de schepen, waarop de volgende vaarbevoegdheden mogen worden uitgeoefend:
1
kapitein kleine schepen;
2
eerste stuurman kleine schepen;
3
hoofdwerktuigkundige kleine schepen;
4
tweede werktuigkundige kleine schepen;
5
eerste maritiem officier kleine schepen, en
6
maritiem officier kleine schepen.
2
Aan de voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs benodigde beroepsvereisten kan worden voldaan door:
a
het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitend examen van een aan een op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bekostigde of aangewezen hogeschool verbonden opleiding voor een nautisch beroep dan wel het met goed gevolg hebben afgelegd van het examen van een nautische beroepsopleiding waarvoor op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs eindtermen zijn vastgesteld, of
b
het hebben gevolgd van een door Onze Minister erkende opleiding.
3
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:
a
de aanvraag voor de in het tweede lid bedoelde erkenning;
b
de intrekking van de erkenning.
4
Onze Minister stelt de criteria vast op grond waarvan een aanvraag voor de in het tweede lid bedoelde erkenning wordt beoordeeld.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •