Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Zorgverzekeringswet

 

Artikel 96
1
Indien de zorgverzekering niet binnen vier maanden na het ontstaan van de verzekeringsplicht is ingegaan of indien een verzekeringsplichtige niet met ingang van de dag volgende op de dag waarop een zorgverzekering is geëindigd op grond van een andere zorgverzekering verzekerd is, legt het College zorgverzekeringen de verzekerde een bestuurlijke boete op.
2
In afwijking van het eerste lid:
a
wordt geen boete opgelegd indien de verzekerde op de eerste dag van de kalendermaand, volgende op de maand waarop de zorgverzekering ingaat, jonger dan achttien jaar was;
b
wordt de boete indien artikel 2, derde lid, van toepassing is, opgelegd aan de curator, de bewindvoerder of de mentor.
3
De hoogte van de boete is gelijk aan 130% van de premie, bedoeld in artikel 17, vijfde lid, over een periode gelijk aan de periode gelegen tussen de dag waarop de verzekeringsplicht ontstond en de dag waarop de zorgverzekering inging, dan wel gelegen tussen de dag waarop de zorgverzekering eindigde en de dag waarop een nieuwe zorgverzekering inging.
4
Indien de periode, bedoeld in het derde lid, langer is dan vijf jaren, wordt zij op vijf jaren gesteld.
5
De voorbereiding en de uitvoering van boetebeschikkingen wordt namens het College zorgverzekeringen door de zorgverzekeraars verricht.
6
De zorgverzekeraars hebben als vergoeding voor hun werkzaamheden, bedoeld in het vijfde lid, recht op een door het College zorgverzekeringen te bepalen percentage van de door hen ingevorderde boeten.
7
De zorgverzekeraars dragen de ingevorderde boeten onder aftrek van de vergoeding, bedoeld in het zesde lid, af aan het Zorgverzekeringsfonds.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •