Uitleveringswet
Artikel 24
1
Dadelijk na de ontvangst van de in artikel 23 bedoelde vordering bepaalt de voorzitter van de rechtbank, zoveel mogelijk bij voorrang, het tijdstip waarop de opgeëiste persoon door de rechtbank zal worden gehoord. Hij kan daarbij diens medebrenging bevelen.
2
De griffier van de rechtbank doet onverwijld aan de officier van justitie en aan de opgeëiste persoon mededeling van het voor het verhoor bepaalde tijdstip. Die mededeling - alsmede, zo een bevel tot medebrenging is gegeven, een afschrift van dat bevel - wordt aan de opgeëiste persoon betekend.
3
Indien niet blijkt dat de opgeëiste persoon reeds een raadsman heeft, geeft de voorzitter aan het bureau rechtsbijstandvoorziening last tot toevoeging van een raadsman.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.